ECLI:NL:RBROT:2024:12999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
10-750039-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorbereidingshandelingen invoer cocaïne en bewezenverklaring niet-ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen, omdat de aanwezigheid van cocaïne niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte handelingen had verricht met het opzet om cocaïne in te voeren. De verdachte was werkzaam als Legal & Claims Manager bij rederij CMA CGM en had in de bewezenverklaarde perioden bedragen van enkele tienduizenden euro's aangenomen in ruil voor het gunnen van opdrachten aan andere bedrijven. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan niet-ambtelijke omkoping, omdat zij geldbedragen had aangenomen in strijd met de goede trouw tegenover haar werkgever. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 11 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uur. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de werkgever daadwerkelijk schade had geleden door de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-750039-20
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. A. Zeeman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2023, 13 november 2024 en
14 november 2024. Het onderzoek is gesloten op 12 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
  • feit 1: medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne (zaaksdossier Aardbei);
  • feit 2: niet-ambtelijke omkoping (zaaksdossier Bes);
  • feit 3: niet-ambtelijke omkoping (zaaksdossier Kiwi).

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. B.J.G. de Leeuw en T.T.O. Bakker (hierna enkelvoudig aangeduid met: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1: voorbereidingshandelingen invoer cocaïne (zaaksdossier Aardbei)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk bevorderen van de invoer en het vervoer van cocaïne. Dat het ging om verdovende middelen en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) hier wetenschap van hadden blijkt uit de tapgesprekken tussen de verdachte en medeverdachte en uit door hun afgelegde verklaringen waarin zij beiden aangeven dat zij het vermoeden hadden dat het om verdovende middelen ging. Het is een feit van algemene bekendheid dat de havens met grote regelmaat gebruikt worden om cocaïne Nederland binnen te brengen. Dat de verdovende middelen niet of niet meer aanwezig waren, doet er niet toe, nu de verdachte en medeverdachte gezien hun gedragingen en gezien de gesprekken in de veronderstelling verkeerden dat zich verdovende middelen/cocaïne in de container zou(den) bevinden. Hun gedragingen waren er eenduidig op gericht die cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen. Het feit dat de cocaïne inmiddels niet (meer) aanwezig was, maakt voor de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen geen verschil, nu die zelfstandig strafbaar zijn gesteld.
4.1.2.
Beoordeling
Op 12 juni 2020 werd container [containernummer] (hierna: de container) - samen met zes andere containers - vanaf het motorschip [naam schip] gelost op de containerterminal Rotterdam Shortsea Terminal (RST) te Rotterdam. De lading betrof bevroren aardbeien en de container was geladen in Casablanca (Marokko). De rederij van deze lading was CMA CGM en de containers hadden als bestemming het bedrijf Kloosterboer te Vlissingen.
Uit verzonden e-mailberichten door de verdachte aan haar collega [naam 1] blijkt dat zij in haar functie bij CMA CGM ervoor zorgde dat onder andere deze container werd geblokkeerd voor een zogenaamde claim en vervolgens naar een andere locatie kon worden vervoerd. Ook zorgde zij ervoor dat het bedrijf van de medeverdachte, [naam bedrijf 1], de container zou vervoeren. De medeverdachte had op zijn beurt het vervoersbedrijf Ekin Transport ingeschakeld.
Uit onderzoek naar de route van de container blijkt dat de container op 17 juni 2020 door Ekin Transport naar de Brouwerstraat in Ridderkerk werd gebracht, terwijl twee van de andere containers rechtstreeks werden ingeleverd op het empty container depot van Progeco 1 te Rotterdam. Dezelfde dag werd de container in Ridderkerk afgekoppeld en later op de dag weer opgehaald door Ekin Transport waarna de container ook bij Progeco 1 werd afgeleverd.
Op 18 juni 2020 ontving de politie een melding van de Douane inhoudende dat op het terrein van Progeco 1 de container met een opengeslepen bodem was aangetroffen. Daarop onderzochten een verbalisant en een speurhondengeleider met speurhond de container. De verbalisant zag na het openen van de deuren dat een deel van de bodem rechtsachter in de container was opengeslepen en omhoog stond. Ook zag zij vanaf ongeveer een meter in de container twee lasnaden die door naar achteren liepen. De speurhond gaf bij de inspectie geen positieve melding op de aanwezigheid van verdovende middelen. De verbalisant zag onder de vloer vakken die deels gevuld waren met groene platen en geel purschuim dat grotendeels bruin was geworden. Grote vlakken purschuim waren uit de bodem verwijderd. Het was de verbalisant ambtshalve bekend dat de bodems van containers normaal gesproken geheel zijn opgevuld met purschuim. Tevens zag de verbalisant dat de vakken waren afgescheiden door middel van zwarte balken.
Uit tapgesprekken tussen de verdachte en medeverdachte blijkt dat zij in de ten laste gelegde periode regelmatig communiceerden in versluierd taalgebruik. In die gesprekken werd onder andere gesproken over de modus operandi met betrekking tot het ophalen en vervoeren van de container en uit de gesprekken bleek voorts de teleurstelling die volgde nadat bekend werd dat de container leeg was.
Zo vond er op 17 juni 2020 - rond het tijdstip dat de container was afgekoppeld in Ridderkerk - een gesprek plaats waarin werd gesproken over
“de winkel”die werd opengemaakt,
“de kok”die weg was en dat er
“niets te eten”viel. De medeverdachte dacht dat het
“bij de opening een jaar geleden aan de Botlek”moet zijn geweest. Dat zag hij aan de kleur van de verf die niet meer geel was, maar bruin, en de kozijnen die zwart waren. Voorts zei de medeverdachte desgevraagd dat de winkel zelf niet blij was
“want die heeft verantwoording af te leggen”.De verdachte vroeg:
“hebben we al die moeite gedaan voor die winkel?”.
In een tapgesprek van 20 juni 2020 dat de medeverdachte met [naam 1] voerde, zei de medeverdachte dat
“de mensen”wel betaald moesten worden, want “
ze zetten wel hun leven op het spel”. De medeverdachte vond 1.000 euro niet genoeg, maar wilde hen zeker
“tien”geven.
Voornoemde feiten en omstandigheden vormen sterke aanwijzingen dat de verdachte en de medeverdachte zich bezig hielden met het voorbereiden dan wel bevorderen van de invoer van contrabanden. Uit het voorgaande kan weliswaar ook volgen dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zich in de container verdovende middelen zouden bevinden, maar voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a van de Opiumwet onder de huidige tenlastelegging moet komen vast te staan dat de verdachte handelingen heeft verricht met het opzet om de invoer - dan wel het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren - van specifiek cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende bewijs. Er is in de onderhavige zaak geen partij cocaïne, dan wel residuen of zelfs maar de geur daarvan, aangetroffen en ook uit de inhoud van de gesprekken kan niet (direct dan wel indirect) worden afgeleid dat het daadwerkelijk om cocaïne ging; ook in de gesprekken tussen verdachte en de medeverdachte die in versluierd taalgebruik werden gevoerd is geen aanwijzing te vinden dat er op enig moment (al dan niet versluierd) werd gesproken over cocaïne. Daarbij komt dat de speurhond niet is aangeslagen op de aanwezigheid van cocaïne tijdens de inspectie van de container. De rechtbank ziet in hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd onvoldoende steun voor de conclusie dat er op enig moment, laat staan dat dit het geval was in de tenlastegelegde periode, een partij cocaïne in de container heeft gezeten. Nu de aanwezigheid van cocaïne niet kan worden vastgesteld, dient de verdachte om die reden te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Feiten 2 en 3: niet-ambtelijke omkoping (zaaksdossiers Bes en Kiwi)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake is van giften in de zin van artikel 328ter lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), maar om gelden waar een prestatie tegenover heeft gestaan. Het handelen van de verdachte kan weliswaar als maatschappelijk onwenselijk of onethisch worden gezien, maar het levert geen grond op voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is primair aangevoerd dat de tapgesprekken tussen de verdachte en [naam 2] (hierna: [naam 2]) uitgesloten dienen te worden als bewijsmiddel. De verdediging heeft [naam 2] niet als getuige kunnen bevragen, nu hij zich integraal op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Derhalve is geen sprake geweest van een praktische en effectieve uitoefening van het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Omdat geen adequate compensatie kan worden geboden, is bewijsuitsluiting aan de orde. Het bewijs dat resteert, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Subsidiair is aangevoerd dat het causale verband tussen de giften en een tegenprestatie ontbreekt. Bij het aanvaarden van geld heeft nimmer de zakelijke verhouding een rol gespeeld en de betalingen hebben er niet toe geleid dat [naam 2] meer opdrachten kreeg.
Meer subsidiair is aangevoerd dat er geen sprake is van de zogenoemde kickbackbetalingen.
4.2.2.
Beoordeling
Artikel 328ter Wetboek van Strafrecht
Artikel 328ter Wetboek van Strafrecht - waarin de niet-ambtelijke omkoping is neergelegd - heeft als beschermd belang de zuiverheid van de dienstbetrekking, het vertrouwen tussen werknemer en werkgever dat door het handelen in strijd met de plicht wordt beschaamd.
Lid 1 van genoemd wetsartikel stelt strafbaar het handelen of nalaten in strijd met de plicht van de dienstbetrekking. Daaronder valt in ieder geval (lid 3) het in strijd met de goede trouw tegenover de werkgever verzwijgen van het aannemen dan wel vragen van een gift.
Blijkens de wetsgeschiedenis is het bijzondere aan artikel 328ter Sr dat de strafbaarheid van het omgekocht worden afhankelijk is gesteld van het verzwijgen van de voordelen in strijd met de goede trouw tegenover de werkgever (in ruime zin). Wordt tegenover de werkgever open kaart gespeeld, dan is geen sprake van strafbaar handelen. In artikel 328ter Sr ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden, aangenomen of gevraagd tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer in strijd met deze openheid wordt gehandeld ontstaat strafbaarheid. (Kamerstukken II 2000/01, 27509 (R 1671), 3, p. 16).
Zaaksdossier Kiwi (feit 3)
Vaststaat dat de verdachte in de periode van 23 augustus 2012 tot en met 9 maart 2016 geldbedragen heeft ontvangen van [naam 3], dan wel van BMT Netherlands B.V. (hierna: BMT), het schade-expertisebedrijf waarvoor [naam 3] destijds als managing director werkzaam was. De verdachte was destijds werkzaam als Legal & Claims Manager bij rederij CMA CGM en verrichtte daarnaast werkzaamheden voor [naam 3], dan wel voor BMT, die niet tot haar takenpakket bij CMA CGM behoorden. CMA CGM had voor grote geldbedragen aan facturen openstaan bij BMT en in overleg met [naam 3] probeerde de verdachte ervoor te zorgen dat deze facturen alsnog werden betaald door na te gaan of de facturen correct waren ingevoerd in het systeem, door bij te houden welke facturen wel en niet betaald waren en door de druk op te voeren bij het hoofdkantoor van CMA CGM om tot betaling aan BMT over te gaan. In ruil daarvoor ontving de verdachte van [naam 3] geldbedragen ter hoogte van 5% van de facturen die CMA CGM aan BMT betaalde, hetgeen zij verzweeg voor haar werkgever CMA CGM.
De verdachte ontving de geldbedragen door zelf facturen op te maken gericht aan BMT ter attentie van [naam 3] met daarop vermeld “
consultancy fee”. Een aantal van deze facturen was op naam van de broer van de verdachte opgemaakt, te weten [naam 4] en deze facturen werden ook door BMT aan hem betaald. De broer van de verdachte maakte vervolgens geldbedragen over naar de verdachte onder vermelding van “
lening”.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend gelden te hebben ontvangen in ruil voor het verrichten van incassowerkzaamheden voor [naam 3], dan wel BMT, zonder dat haar werkgever CMA CGM daarvan op de hoogte was. De rechtbank is van oordeel dat door aldus te handelen de ten laste gelegde (passieve) niet-ambtelijke omkoping wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zaaksdossier Bes (feit 2)
Vaststaat dat de verdachte in de periode van 30 december 2019 tot en met 14 juli 2020 contante geldbedragen heeft ontvangen van [naam 2], mededirecteur bij [naam bedrijf 2]. De verdachte was destijds nog steeds werkzaam als Legal & Claims Manager bij rederij CMA CGM.
De verdachte heeft bij de politie bekend dat zij van [naam 2] drie keer per jaar contante geldbedragen, die varieerden van € 500,- tot € 1500,-, heeft ontvangen voor de vele zaken die zij vanuit CMA CGM aan [naam 2] gunde, terwijl haar werkgever daar niet van op de hoogte was.
Ter terechtzitting heeft de verdachte deze verklaring genuanceerd en verklaard dat [naam 2] haar slechts af en toe uit vriendschap financieel hielp. Dit stond los van de zakelijke relatie tussen CMA CGM en [naam 2], aldus de verdachte.
De rechtbank acht de ter terechtzitting aangepaste verklaring niet geloofwaardig, nu deze verklaring geen steun vindt in het dossier. Daarentegen wordt de eerder door de verdachte bij de politie afgelegde bekennende verklaring wel ondersteund, namelijk door het
OVC-gesprek van 27 mei 2020 waarin zij - toen zij zich onbespied waande - aan [naam 3] gedetailleerd heeft uitgelegd hoe de contante betalingen door [naam 2] tot stand kwamen en wat zij in ruil daarvoor deed.
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode uit hoofde van haar functie als Legal & Claims Manager contante geldbedragen heeft aangenomen in ruil voor het gunnen van opdrachten aan [naam bedrijf 2] en dat zij dit heeft verzwegen tegenover haar werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee de ten laste gelegde (passieve) niet-ambtelijke omkoping wettig en overtuigend worden bewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de tapgesprekken tussen de verdachte en [naam 2] uitgesloten dienen te worden als bewijsmiddel, nu de verdediging [naam 2] niet effectief heeft kunnen ondervragen en daar geen afdoende compensatie voor kan worden geboden. Aan de beoordeling van dit verweer wordt niet toegekomen, omdat de bewezenverklaring niet (mede) op deze tapgesprekken is gebaseerd.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij op meer tijdstip
pen in de periode van 30 december 2019 tot en met
31 mei2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of te Zwijndrecht en/of te Rotterdam,
anders dan als ambtenaar, te weten als Legal Claims Manager, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij rederij CMA CGM,
naar aanleiding van hetgeen zij, verdachte, in strijd met haar plicht in haar betrekking heeft gedaan, een gift,, te weten
- betaling van meerdere geldbedragen
heeft aangenomen terwijl zij verdachte dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover haar werkgever;
3.
zij op meer tijdstip
pen in de periode van 23 augustus 2012 tot en met 9 maart 2016 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of te Zwijndrecht en/of te Rotterdam,
anders dan als ambtenaar, te weten als Legal Claims Manager, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij rederij CMA CGM,
naar aanleiding van hetgeen zij, verdachte, in strijd met haar plicht in haar betrekking heeft gedaan, een gift, te weten:
- betaling van meerdere geldbedragenheeft aangenomen , terwijl zij verdachte dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover haar werkgever.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feiten 2 en 3 telkens:
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen zij in strijd met haar plicht in haar dienstbetrekking heeft gedaan, aannemen van een gift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich als Legal & Claims Manager bij rederij CMA CGM gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan passieve omkoping. De verdachte ontving in privé geldbedragen van een schade-expertisebedrijf voor het verrichten van incassowerkzaamheden. Voorts ontving zij contante geldbedragen van een recyclingbedrijf in ruil voor het gunnen van werk aan dat bedrijf. In beide gevallen heeft zij dit voor haar werkgever verzwegen. In de bewezenverklaarde perioden heeft de verdachte bedragen van in totaal enkele tienduizenden euro’s aangenomen.
Omkoping is een ernstig misdrijf, omdat het vertrouwen dat een werkgever in zijn werknemer moet kunnen stellen ernstig wordt geschaad. Bovendien heeft omkoping een ondermijnend en corrumperend karakter ten opzichte van de samenleving en een negatieve invloed op het (internationale) handelsverkeer en de integriteit hiervan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
16 september 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
8 november 2024. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte is onbekend bij de reclassering en nooit eerder veroordeeld. Sociaal maatschappelijk gezien had de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde haar leven op orde en heeft dat in de huidige situatie nog steeds. Er was en is sprake van huisvesting, werk en inkomen, een sociaal leven en een gezinsleven. Er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik of gokproblematiek. De reclassering ziet het sociale netwerk, familie en vrienden van de verdachte als beschermende factor. Mogelijke risicofactoren zijn de psychische instabiliteit van de verdachte en haar partnerkeuze. Voor beide risicofactoren volgt de verdachte therapie in vrijwillig kader.
Gelet op het feit dat de verdachte sinds 2020 niet meer met justitie in aanraking is gekomen, haar leven op orde lijkt te hebben en in een vrijwillig kader behandelingen volgt, ziet de reclassering geen noodzaak voor het opstellen van een plan van aanpak.
De reclassering schat het recidiverisico in als laag.
De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft korte tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis en heeft dit als zeer traumatisch ervaren. Zij volgt hiervoor traumabehandeling. De reclassering schat in dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte verder uit balans zal brengen. De psycholoog heeft aangegeven dat een onvoorwaardelijke detentie desastreus zal zijn voor haar psychisch welbevinden. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank zal gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en gezien het advies van de reclassering - conform het verzoek van de raadsman - volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij wordt een taakstraf opgelegd. De rechtbank komt hiermee uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, mede omdat - in tegenstelling tot hetgeen is gerekwireerd - de verdachte zal worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 14 juli 2020, omdat de verdachte op deze datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna vier jaar en vijf maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden en daarom zal als compensatie een strafkorting worden toegepast. In plaats van een taakstraf van honderdvijftig uur, zal een taakstraf van honderdtwintig uur worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten hebben CMA CGM S.A. en CMA CGM Holland B.V. zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd.
De benadeelde partij CMA CGM S.A. vordert een vergoeding van € 13.541,50 aan proceskosten.
De benadeelde partij CMA CGM Holland B.V. vordert een vergoeding van € 118.028,55 c.q. € 137.395,- aan materiële schade (zogenaamde kickbackbetalingen) en een vergoeding van € 31.458,50 aan proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen. Uit het onderhavige strafdossier blijkt niet duidelijk dat de werkgever daadwerkelijk door de verdachte is benadeeld. Het vaststellen van de exacte schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit dient nader te worden uitgezocht in een civiele procedure.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde feiten. Nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafgeding.
Meer subsidiair worden de gevorderde proceskosten volledig betwist. Gelet op de beperkte omvang van de ingediende processtukken, dienen deze aanzienlijk gematigd te worden. Daarbij wordt opgemerkt dat voor de benadeelde partijen een schadebeperkingsplicht geldt en voorts dat het in een laat stadium indienen van een vordering niet past bij een waardig en zorgvuldig strafproces.
8.3.
Beoordeling
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering van CMA CGM vormen de onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten. Zoals reeds in 4.2.2. is overwogen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de verdachte buiten de boekhouding van CMA CGM om geldbedragen heeft ontvangen. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping. De verdachte heeft aldus weliswaar laakbaar gehandeld, maar niet is gebleken dat de door haar ontvangen geldbedragen - indien de verdachte de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten niet had gepleegd - anders aan CMA CGM zouden zijn toegekomen. CMA CGM heeft dit onvoldoende onderbouwd. Daarbij geldt ten aanzien van BMT Netherlands B.V. (feit 3) dat niet is gebleken dat de 5% van het door BMT aan CMA CGM gefactureerde bedrag dat de verdachte ontving, aan CMA CGM zou zijn toegekomen als de facturen zonder tussenkomst van de verdachte aan BMT zouden zijn betaald. Ten aanzien van [naam bedrijf 2] (feit 2) geldt dat onbekend is welke prijsafspraken er door de verdachte zijn gemaakt en of het bedrag van de winstdeling tussen de verdachte en [naam 2] zonder de gepleegde strafbare feiten aan CMA CGM zou zijn toegekomen. Op grond van het dossier en de onderbouwing van de vorderingen kan dan ook niet worden gesteld dat sprake is van geleden schade door de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zullen daarom worden afgewezen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden afgewezen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
wijst af de vordering van de benadeelde partij
CMA CGM S.A.;
veroordeelt de benadeelde partij
CMA CGM S.A.in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de vordering van de benadeelde partij
CMA CGM Holland B.V.;
veroordeelt de benadeelde partij
CMA CGM Holland B.V.in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of maar tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2020 tot en met
14 juli 2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of te Zwijndrecht en/of te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, en/of te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te
bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, heeft/hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), meerdere malen, althans eenmaal,
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of (een) bespreking(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad met haar/hun mededader(s) en/of derden met betrekking tot het invoeren en/of uithalen en/of vervoeren van cocaïne en/of
- gegevens, waaronder pincodes voor het ophalen van binnengekomen containers, opgezocht in de systemen van rederij CMA/CGM, terwijl zij/hun daartoe niet bevoegd en/of gerechtigd was/waren en/of dit heeft/hebben gedaan met het doel om een hoeveelheid cocaïne in te voeren en/of te vervoeren en/of uit te halen en/of
- ( vervolgens) deze pincodes en/of (andere) gegevens verstrekt en/of doorgegeven aan haar/hun mededader(s) en/of derden, zodat haar/hun mededader(s) en/of derden containers met daarin cocaïne konden ophalen en/of de beschikking kregen of konden krijgen over containers met daarin cocaïne en/of
- geregeld dat containers met daarin cocaïne apart werden gezet en/of door haar/hun
mededader(s) konden worden opgehaald en/of worden vervoerd naar (een) locatie(s) om de cocaïne uit deze containers te halen;
2.
zij op een of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 30 december 2019 tot en met 14 juli 2020 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of te Zwijndrecht en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
anders dan als ambtenaar, te weten als Legal Claims Manager, werkzaam zijnde in dienstbetrekking en/of optredend als lasthebber bij rederij CMA/CGM,
naar aanleiding van hetgeen zij, verdachte, in strijd met haar plicht in haar betrekking of bij de uitvoering van haar last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift, belofte en/of dienst, te weten
- ( een) betaling van een of meerdere geldbedrag(en) en/of
- de belofte van (een) betaling van een of meerdere geldbedrag(en),
heeft aangenomen en/of heeft gevraagd terwijl zij verdachte dit aannemen en/of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover haar werkgever en/of lastgever;
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 augustus 2012 tot en met 09 maart 2016 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of te Zwijndrecht en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
anders dan als ambtenaar, te weten als Legal Claims Manager, werkzaam zijnde in dienstbetrekking en/of optredend als lasthebber bij rederij CMA/CGM,
naar aanleiding van hetgeen zij, verdachte, in strijd met haar plicht in haar betrekking of bij de uitvoering van haar last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift, belofte en/of dienst, te weten:
- betaling van één of meerdere geldbedrag(en) en/of
- de belofte van betaling van één of meerdere geldbedrag(en),
heeft aangenomen en/of heeft gevraagd, terwijl zij verdachte dit aannemen en/of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover haar werkgever en/of lastgever.