ECLI:NL:RBROT:2024:12996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
11059191 CV EXPL 24-10807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst na sluiting woning door burgemeester met veroordeling tot ontruiming en betaling boete

In deze huurzaak heeft de Stichting Havensteder een woning verhuurd aan [gedaagde]. In de woning is een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, wat heeft geleid tot de sluiting van de woning door de burgemeester van Rotterdam voor een periode van drie maanden. Tijdens deze sluiting heeft Havensteder de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en verzocht om bevestiging van deze ontbinding, alsook om ontruiming van de woning door Van den Bosse Bewindvoeringen B.V., die als bewindvoerder optreedt voor [gedaagde]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Havensteder bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden op basis van de wetgeving omtrent huur en de Opiumwet. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen door de aanwezigheid van drugs in de woning en dat de belangen van Havensteder zwaarder wegen dan die van [gedaagde]. De rechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een termijn van 14 dagen, en Van den Bosse veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van € 2.500,- aan Havensteder, met rente. Tevens is Van den Bosse veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Havensteder het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep door [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11059191 CV EXPL 24-10807
datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep,
tegen
Van den Bosse Bewindvoeringen B.V.,
vestigingsplaats: Middelburg,
gedaagde,
als bewindvoerder over de goederen van
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gemachtigde: mr. J. Pearson.
Zij worden hierna ‘Havensteder’, ‘Van den Bosse’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 april 2024, met bijlagen 1 tot en met 5;
  • het antwoord;
  • de mail van de gemachtigde van Van den Bosse, met bijlagen 1 tot en met 3.
1.2.
Op 4 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met [naam 1], bedrijfsjurist voor Havensteder, en mr. Roeters van Lennep, en met [gedaagde] en mr. Pearson.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Havensteder heeft aan [gedaagde] een woning verhuurd. In de woning is een handelshoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, ongeveer 10 kilo heroïne en 1 kilo cocaïne. Om die reden heeft de burgemeester van Rotterdam de woning gesloten voor de duur van drie maanden. Tijdens die periode heeft Havensteder de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Havensteder wil bevestiging dat de ontbinding effect heeft gehad en ook dat Van den Bosse veroordeeld wordt tot ontruiming van de woning van [gedaagde], met nevenvorderingen. De eisen worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Toewijzing verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is ontbonden
2.2.
De geëiste verklaring voor recht wordt gegeven, omdat geoordeeld wordt dat de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden is. Havensteder is bevoegd geweest de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, gelet op het bepaalde in artikel 7:231 lid 2 BW gelezen in samenhang met artikel 6:265 lid 1 BW, omdat de burgemeester de woning toen gesloten had op de voet van artikel 13b van de Opiumwet. Dat Havensteder tot ontbinding is overgegaan, levert geen misbruik van bevoegdheid [1] op. Havensteder heeft dit in redelijkheid kunnen doen. Dat is meestal zo in dit soort zaken, want de bevoegdheid wordt gebruikt waarvoor deze is verleend. De belangen bij uitoefening van deze bevoegdheid wegen doorgaans ook zwaarder dan de belangen van de huurder bij voortzetting van de huurovereenkomst en bewoning. Dat is in deze zaak niet anders. De reactie van Havensteder is niet onevenredig geweest.
2.3.
Aan de zijde van Havensteder legt zwaar gewicht in de schaal dat sprake is geweest van tekortkomingen in de nakoming van verbintenissen uit de huurovereenkomst, doordat in de woning van [gedaagde] ongeveer 10 kilogram heroïne en 1 kilogram cocaïne is aangetroffen. Daardoor heeft [gedaagde] zich wat betreft het gebruik van de woning niet als een goed huurder gedragen (in strijd met artikel 7:213 BW) en gehandeld in strijd met artikel 9 lid 1 van de Algemene huurvoorwaarden. Goed huurderschap brengt namelijk mee dat de huurder in (de omgeving van) de gehuurde woning geen activiteiten verricht die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld, zoals het aanwezig hebben van verboden middelen, en ook anderen daartoe niet in de gelegenheid stelt. In dit geval is niet alleen sprake van tekortkomingen, maar heeft [gedaagde] ook geen plausibele verklaring gegeven over hoe dit is kunnen gebeuren. Integendeel.
2.3.1.
De verklaring van [gedaagde] ter zitting over hoe de verdovende middelen in zijn woning terecht zijn gekomen, is ongeloofwaardig. Een vriend van hem, die volgens hem [naam 2] wordt genoemd, zou het gedaan hebben, maar hij kent de voornaam en achternaam van die vriend niet. De man zou illegaal zijn in Nederland en naar Marokko zijn teruggereisd voor de begrafenis van zijn vader om vervolgens weer terug te keren naar Nederland, waarna [gedaagde] hem zou hebben aangeboden om een nachtje in zijn woning te slapen, samen met zijn vriendin en zus, wat gebeurde buiten aanwezigheid van [gedaagde] zelf vanwege privacy redenen. Die “[naam 2]” zou, net terug in Nederland, de gelegenheid hebben aangegrepen om de verdovende middelen in de woning te brengen en deze onbeheerd hebben achtergelaten, terwijl hij er volgens [gedaagde] slechts twee dagen heeft verbleven en het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, die verspreid op verschillende ruimtes in de woning zijn aangetroffen, zowel in het zicht als in kasten. Daarbij zijn tevens goederen en versnijdingsmiddelen aangetroffen om drugs te verwerken, zowel in de woning als in de kelderbox. Ook is een handvuurwapen (gaspistool) aangetroffen. [gedaagde] heeft dit relaas ook op geen enkele manier onderbouwd.
2.4.
Wat gebeurd is in de woning is zeer kwalijk en in strijd eigendomsbelangen van Havensteder en haar belangen als verhuurder, waaronder het niet gesloten maar bewoond zijn van haar (schaarse) huurwoningen en de zorg voor de (veiligheid van de) woonomgeving, ook voor haar huurders. Dat heeft naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder gewogen dan het woonbelang, het belang bij het ongestoorde gezins-/privéleven [2] van [gedaagde] en zijn zes kinderen en de andere belangen van hen [3] . Daarbij is van betekenis dat de kinderen doorgaans elders wonen bij hun moeder. De woning is ook niet een passende plek geweest voor de kinderen, gelet op de aangetroffen drugs en de inrichting die wat betreft meubilering en stoffering niet goed is geweest om hen daar te ontvangen en te laten overnachten, gezien de politiefoto’s in het dossier. De omstandigheid dat [gedaagde] in het verleden dakloos is geweest en niet terug wil naar die situatie had hij eerder moeten bedenken en reden moeten zijn om zich niet in te laten met druggerelateerde praktijken. Dat structurele dakloosheid misschien het gevolg zal zijn als [gedaagde] de woning moet verlaten, maakt ook niet dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is geweest. De omstandigheid dat [gedaagde] arbeidsongeschikt is, leidt niet tot een ander oordeel, waarbij opgemerkt wordt dat hij ter zitting verbaal vaardig bleek en dat hij rechtop de zittingszaal in- en uitliep, zodat hij zichzelf wel kan redden. Wat verder nog is aangevoerd in het antwoord en ter zitting, brengt evenmin met zich dat Havensteder niet tot beëindiging van de huurovereenkomst is kunnen overgaan en de bewoning zou moeten blijven faciliteren.
Veroordeling tot ontruiming
2.5.
De geëiste veroordeling tot ontruiming van de woning aan [adres] wordt toegewezen, omdat [gedaagde] daar zonder recht of titel verblijft. De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na dit vonnis. Als bewindvoerder moet Van den Bosse bewerkstelligen dat [gedaagde] er weggaat met medeneming van al zijn spullen en de woning netjes en zonder schade oplevert.
Veroordeling tot betaling boete met rente
2.6.
De geëiste veroordeling van Van den Bosse tot betaling aan Havensteder van
€ 2.500,- aan contractuele boete op grond van artikel 9 lid 7 vanwege handelen in strijd met artikel 9 lid 1 van de Algemene huurvoorwaarden wordt toegewezen, met rente vanaf de dag van de dagvaarding. In dit verband wordt overwogen dat het boetebeding niet onredelijk bezwarend en niet in strijd met Richtlijn 93/13 wordt geacht. De boete is niet te hoog. Reden wordt gezien om de boete niet te matigen. Havensteder heeft namelijk aan Van den Bosse / [gedaagde] de kans geboden om onder de boete uit te komen door zelf de huurovereenkomst op te zeggen, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dat is niet goed te begrijpen gezien de kennelijk penibele financiële situatie van [gedaagde], de voorspelbare uitkomst van deze procedure en de daarmee gemoeide kosten. Het financiële gevolg van deze keuze moet echter bij [gedaagde] blijven, mede gelet op het maatschappelijke belang om de rechtspraak niet met dit soort zaken te belasten, waaraan de wijze waarop Havensteder met de boete omgaat dienstbaar kan zijn.
Van den Bosse moet de proceskosten betalen
2.7.
Van den Bosse moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder vast op € 139,30 aan dagvaardingskosten, € 372,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.021,30. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv), omdat de kantonrechter van oordeel is dat het belang van Havensteder om het vonnis ten uitvoer te kunnen leggen zwaarder weegt dan het belang van Van den Bosse / [gedaagde] om dat niet te doen, aangezien Havensteder al geruime tijd niet over de woning kan beschikken, terwijl [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Hierbij zijn de hierboven onder 2.2., 2.3. en 2.4. vermelde omstandigheden meegewogen en is wat van de zijde van Van den Bosse / [gedaagde] is aangevoerd te licht bevonden om uitvoerbaarheid bij voorraad achterwege te laten. Wat is aangevoerd, is inherent aan een ontruiming van een woning. Dit betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. Voor een eventueel te voeren executiegeschil geldt dat voormelde belangen al zijn afgewogen, maar ruimte is om nieuwe feiten en omstandigheden naar voren te brengen om van deze beslissing af te wijken [4] .

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen Havensteder en [gedaagde] buitengerechtelijk is ontbonden;
3.2.
veroordeelt Van den Bosse, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde], om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
3.3.
veroordeelt Van den Bosse om aan Havensteder € 2.500,- te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 11 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt Van den Bosse in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder worden vastgesteld op € 1.021,30;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Artikel 3:13 BW.
2.Artikel 8 EVRM.
3.Artikel 3 IVRK.
4.HR 20 december 2019 ECLI:NL:HR:2019:2026