ECLI:NL:RBROT:2024:1297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10/281857-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling inzake poging tot doodslag, bedreiging met de dood en zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging met de dood, alsook zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1982, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 31 januari 2024 in acht genomen. De officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 251 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 oktober 2023 in Oostvoorne de aangeefster heeft bedreigd met de dood en met zware mishandeling. De verdachte heeft een mes gepakt en stekende bewegingen in de richting van de aangeefster gemaakt, terwijl zij zich achter haar dochter schuilhield. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en haar dochter betrouwbaar waren en dat de verdachte opzettelijk handelde. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 251 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de aangeefster. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie gevolgd, maar de proeftijd op twee jaar gesteld in plaats van drie jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/281857-23
Datum uitspraak: 14 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 251 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en meewerken aan een ambulante behandeling;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdachte ontkent de ten laste steekbewegingen en woordelijke bedreigingen. Het klopt dat er is gescholden, maar dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring van bedreiging. De verdediging heeft in dit verband gewezen op de tweede verklaring van de aangeefster waarin zij haar aangifte in zijn geheel weerspreekt. Daarnaast volgt uit de aanvullende verklaring van de dochter van de aangeefster – in tegenstelling tot haar eerdere verklaring – dat zij de steekbewegingen niet heeft gezien. Zij voelde enkel dat de verdachte op haar schouder drukte. De verklaringen zijn daarmee onbetrouwbaar en verder objectief steunbewijs ontbreekt. Gelet hierop is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde steken en de ten laste gelegde bedreiging. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit de verklaringen van de aangeefster en haar dochter volgt onder andere dat de verdachte op 26 oktober 2023 de aangeefster woordelijk heeft bedreigd met de dood door te zeggen dat hij haar dood zou gaan maken en met zware mishandeling door te zeggen dat hij het been van de aangeefster zou breken. Uit zowel de verklaringen van de verdachte als de verklaringen van de aangeefster en haar dochter blijkt dat de verdachte op enig moment beneden in de keuken een mes is gaan halen en daarmee is teruggegaan naar de aangeefster en haar dochter die zich in de slaapkamer van laatstgenoemde bevonden. Volgens de aangeefster en haar dochter ging het om een groot en scherp keukenmes waarmee de verdachte op korte aftand van de aangeefster (die op dat moment achter haar dochter aan het schuilen was), stekende bewegingen in de richting van de aangeefster maakte. De aangeefster heeft verklaard dat het mes haar hierbij tot 20 centimeter naderde. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een begin van uitvoering aan het woordelijke geuite voornemen van de verdachte om de aangeefster te doden. De rechtbank acht – anders dan door de officier van justitie is betoogd – vol opzet bewezen. Dat hij de aangeefster niet heeft geraakt en daarmee het ten laste gelegde feit niet is voltooid, komt enkel door een van zijn wil onafhankelijke omstandigheid, namelijk dat aangeefster is weggedoken achter haar dochter.
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangeefster en haar dochter in hun tweede verklaringen in feite hun eerste verklaringen weerspreken. Hoewel de rechtbank heeft geconstateerd dat dat wat betreft de aangeefster deels klopt, is de rechtbank ten aanzien van de dochter van oordeel dat dit slechts op een enkel punt het geval is. Dit ziet dan met name op het feit dat zij eerder heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte steekbewegingen in de richting van haar moeder maakte en voelde dat hij richting de aangeefster aan het steken was, terwijl zij later heeft verklaard dat zij dit enkel heeft gevoeld. De verdachte hing op dat moment namelijk over haar heen met het mes in zijn handen, zodat de bewegingen die hij daarmee maakte achter haar rug hebben plaatsgevonden. Voor het overige handhaaft de dochter haar eerdere verklaring. De rechtbank heeft voor wat betreft het maken van de stekende bewegingen door de verdachte naar de aangeefster – anders dan de verdediging – geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de dochter. Nu deze verklaring op essentiële punten overeenkomt met de kort na het incident gedane aangifte van de aangeefster, gaat de rechtbank ook uit van de juistheid van die verklaring. Dat de aangeefster daar later op terug heeft willen komen/is gekomen, maakt dit niet anders. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de aangeefster heeft laten weten dat zij nog steeds samen is met de verdachte en niet wil dat de verdachte wordt vervolgd.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van de aangeefster heeft gemaakt en dat hij haar (daarbij) heeft bedreigd met de dood en met zware mishandeling.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 oktober 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een (groot) mes meermalen stekende bewegingen naar het lichaam van die [slachtoffer01] heeft gemaakt
,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 oktober 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door zich op te dringen aan die [slachtoffer01] en daarbij een groot mes aan die [slachtoffer01] te tonen/voor te houden en dreigend meermalen aan die [slachtoffer01] de woorden toe te voegen: “Ik ga je dood maken” en “Ik maak je af” en “Ik breek je been”
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.impliciet primair,

poging tot doodslag;

2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn partner bedreigd met de dood en met het breken van haar been. Hij heeft daarbij een keukenmes uit de keuken gehaald en heeft zijn partner daarmee bedreigd. Ook heeft hij stekende bewegingen in haar richting gemaakt, waarbij het mes op zeer korte afstand van zijn partner kwam. Dat de ten laste gelegde poging niet is voltooid, is niet te danken aan het handelen van de verdachte, maar aan het dappere optreden van de dochter van zijn partner die tijdens de ruzie aanwezig was en tussen de verdachte en haar moeder sprong om erger te voorkomen.
Het mag duidelijk zijn dat de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn partner. Uit de aangifte en de verklaring van de dochter van zijn partner komt naar voren dat de gehele situatie zeer beangstigend is geweest en dat zij erg bang waren voor de verdachte. Dat terwijl zij zich thuis bij hem bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 januari 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling op te leggen. Er is sprake van problemen met de emotieregulatie. Daarnaast speelden er diverse stressoren en volgens het NIFP is sprake van een licht verstandelijke beperking. Vermoedelijk is de verdachte overvraagd en was hij hierdoor onvoldoende in staat om te gaan met conflicten in de relatie. Hij erkent ook dat hij verkeerd heeft gehandeld, maar legt een deel van de verantwoordelijkheid buiten zichzelf. De verdachte is wel gemotiveerd voor hulpverlening. Het recidiverisico wordt gemiddeld geschat.
Klinisch psycholoog [psycholoog01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 31 januari 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een ander gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of gedragsstoornis en een persisterende depressieve stoornis. Daarnaast is de partner-relatieprobleem een reden tot zorg. Er is een risico op overvraging wat indirect bijgedragen kan hebben aan het verhogen van de spanning, de ervaren onmacht, en het verkleinen van de
mogelijkheden om dit probleem op een andere manier op te lossen. Indien bewezen was deze problematiek aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en werd het denken en handelen van de verdachte in enige mate beïnvloed en zijn wilsvrijheid beperkt.
Eerdere vrijwillig behandeling is vermoedelijk te snel afgebouwd. Geadviseerd wordt dan ook dat de verdachte wordt behandeld voor de onderliggende psychische problematiek binnen een forensisch ambulante setting vanwege de benodigde expertise in risicotaxatie, risicomanagement en het in kaart brengen van de partnerrelatiedynamiek en het aanleren van emotieregulatie vaardigheden. Daarbij is het van belang de behandeling af te stemmen op het intelligentieniveau en dat de partner wordt betrokken, gelet op het feit dat zij hebben besloten de relatie voort te zetten. Deze behandeling kan in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en heeft zij ook gelet op de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich in april 2022 vrijwillig laten behandelen in verband met zijn emotieregulatie. Hij is daarvoor sinds april 2023 opnieuw vrijwillig in behandeling. Dit laat zien dat de verdachte openstaat voor behandeling en begeleiding. De psycholoog en de reclassering hebben geconcludeerd dat de verdachte daar ook bij gebaat is. De verdachte is nog steeds samen met de aangeefster die bij voorkeur zou zien dat de verdachte niet (verder) wordt bestraft. Zij hebben ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat zij open staan voor verdere behandeling en hulp en hieraan hun medewerking te zullen verlenen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat een eerdere vrijwillige behandeling niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De nadruk dient de komende periode hoofdzakelijk op de verdere behandeling van de verdachte te liggen. Immers is de verwachting dat binnen de behandeling nog voldoende winst valt te behalen voor de verdachte en dat deze daarnaast recidiveverlagend kan werken. De rechtbank zal daarom een groot deel van de duur van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie volgen, nu deze naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden is. Wel ziet de rechtbank anders dan de officier van justitie geen aanleiding om een proeftijd langer dan twee jaar op te leggen.
De op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht en een ambulante behandelverplichting en het op te leggen reclasseringstoezicht, zullen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard teneinde het gevaar op herhaling van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zo veel mogelijk af te wenden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 251 (tweehonderdeenenvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van forensisch polikliniek Fivoor of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 26 oktober 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer01] meermalen, althans eenmaal (met kracht) bij de keel heeft
beetgepakt en/of (daarbij) de keel heeft dichtgeknepen en/of
- die [slachtoffer01] (met kracht) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of
- ( met kracht) een been van die [slachtoffer01] heeft verdraaid en/of
- met een (groot) mes meermalen, althans eenmaal stekende bewegingen naar
het lichaam van die [slachtoffer01] heeft gemaakt en/of
- heeft getracht om die [slachtoffer01] uit/door het (raam)kozijn (van een
woning) te trappen, terwijl die [slachtoffer01] in dit kozijn zat
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 /302 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 26 oktober 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling,
door zich op te dringen aan die [slachtoffer01] en/of (daarbij) een groot mes aan die
[slachtoffer01] te tonen/voor te houden en/of daarbij dreigend meermalen, althans
eenmaal aan die [slachtoffer01] de woorden toe te voegen: "Ik ga je dood maken"
en/of "Ik maak je af'' en/of "Ik breek je been", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/ of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)