ECLI:NL:RBROT:2024:12969

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/10/681745 / HA ZA 24-575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende zekerheidstelling proceskosten in civiele procedure

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een civiele procedure een vonnis gewezen in een incident betreffende de zekerheidstelling van proceskosten. De eiseres, Divine Investments Limited, gevestigd in Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten, heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden, waarvan de namen niet zijn vermeld. In het incident vorderden de gedaagden dat Divine zekerheid zou stellen voor de proceskosten, omdat zij geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank oordeelde dat Divine niet aan haar stelplicht heeft voldaan, omdat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar verhaalsmogelijkheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Divine zekerheid moet stellen voor een bedrag van € 7.000,00, met een termijn van vier weken na de uitspraak om deze zekerheid te bieden. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. Het vonnis is ondertekend door rechter J.M.J. Arts en openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681745 / HA ZA 24-575
Vonnis in incident van 9 oktober 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
DIVINE INVESTMENTS LIMITED,
gevestigd te Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen

1.[gedaagde 1],

kantoorhoudende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Divine, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2024, met producties 1 tot en met 3,
  • de incidentele conclusie houdende zekerheidstelling proceskosten ex artikel 224 Rv,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Divine vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
1) voor recht verklaart dat [gedaagde 1] beroepsfouten maakte en Divine daardoor schade heeft geleden, voor welke schade [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] aansprakelijk is, met veroordeling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] om aan Divine te betalen de schade die Divine dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
2) [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Divine veroordeelt om binnen twee weken na het vonnis in incident genoegzame zekerheid aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verstrekken voor een bedrag van € 12.853,50,
bepaalt dat indien niet volledig, onvoorwaardelijk en binnen de genoemde termijn wordt voldaan aan het onder 1) gevorderde, de gepretendeerde rechtsvorderingen van Divine in de hoofdzaak vervallen, althans de bevoegdheid van Divine om in de hoofdzaak voort te procederen vervalt,
Divine veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente vanaf zeven dagen nadat het vonnis is gewezen.
3.2.
De conclusie van Divine strekt tot afwijzing van het gevorderde, kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling in het incident
3.4.
De incidentele conclusie tot zekerheidsstelling is tijdig en vóór alle weren genomen.
3.5.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is een eisende partij zonder woon- of verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden. Die verplichting bestaat niet als er sprake is van één of meer van de in artikel 224 lid 2 onder a tot en met d Rv vermelde uitzonderingen.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Divine geen woon- of gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Divine beroept zich op de uitzondering zoals bedoeld in artikel 224 lid 2 onder c Rv. Zij stel dat [gedaagde 2] haar jarenlang als advocaat heeft bijgestaan in tal van procedures en dat [gedaagde 2] dan ook weet dat Divine hypothecaire vorderingen op in Nederland gevestigde partijen van meer dan € 6 miljoen heeft. [gedaagde 2] weet ook dat Divine eventuele proceskostenveroordelingen altijd heeft voldaan.
3.7.
Volgens artikel 224 lid 2 sub c Rv bestaat geen verplichting tot het stellen van zekerheid indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn. De gedachte achter deze uitzondering is dat de gedaagde in dat geval onvoldoende belang heeft bij het verkrijgen van zekerheid om te rechtvaardigen dat de eiser slechts na het stellen van zekerheid verder mag procederen. Omdat Divine zich op deze uitzondering beroept, moet zij voldoende specifieke verhaalsinformatie verschaffen waaruit blijkt dat verhaal door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in dit kader ook mogelijk zal zijn. Divine hoeft evenwel geen volledige zekerheid te bieden. Het criterium “redelijkerwijs aannemelijk" is volgens de parlementaire geschiedenis gekozen omdat het erom gaat of op een in de toekomst gelegen tijdstip, na afloop van de procedure, verhaal mogelijk zal zijn. Volledige zekerheid daaromtrent kan per definitie niet geboden worden (Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 393).I
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Divine niet voldaan aan haar stelplicht. Divine beroept zich weliswaar op het bestaan van hypotheekrechten ten behoeve van vorderingen van haar op derden, maar zij heeft in het geheel niet verduidelijkt om welke hypotheekrechten en vorderingen het gaat. Dat had wel van haar verwacht mogen worden, temeer omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun incidentele conclusie tot zekerheidstelling al hadden gesteld dat hen geen vermogensbestanddelen van Divine in Nederland bekend zijn waarop zij zich zouden kunnen verhalen. Andere verhaalsobjecten in Nederland heeft Divine ook niet genoemd.
3.9.
Op grond van het voorgaande, zal Divine op de voet van artikel 224 Rv zekerheid moeten stellen voor de proceskosten waartoe zij in de hoofdzaak veroordeeld zou kunnen worden.
3.10.
Divine verzoekt subsidiair het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld te beperken. Zij stelt dat bij de begroting van de proceskosten moet worden uitgegaan van een vordering van onbepaalde waarde en 2 punten advocatensalaris.
3.11.
De rechtbank zal de hoogte van het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld als volgt bepalen.
3.12.
Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen, gaat de rechtbank er vooralsnog vanuit dat in de hoofdzaak de enige proceshandelingen voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling zullen zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hun standpunt dat meer proceshandelingen nodig zijn onvoldoende toegelicht. Ook de aard van de vordering geeft geen aanleiding om uit te gaan van meer proceshandelingen. De rechtbank gaat daarom uit van 1 punt voor de incidentele conclusie, 1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor de mondelinge behandeling.
3.13.
Voor de incidentele conclusie gaat de rechtbank uit van liquidatietarief II (€ 614,00). Voor de proceshandelingen in de hoofdzaak gaat de rechtbank – anders dan Divine – uit van liquidatietarief VI (€ 2.714,00), dat geldt voor zaken met een geldswaarde van € 195.000,00 tot € 390.000,00. Weliswaar vordert Divine in de hoofdzaak een verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure – wat wordt aangemerkt als een vordering van onbepaalde waarde –, maar in het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’ is vermeld dat tarief II geldt voor zaken van onbepaalde waarde, ‘tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan, dat deze zaken onder een ander tarief vallen’. In dit geval is sprake van dergelijke ‘duidelijke aanwijzingen’, want Divine stelt dat haar schade in ieder geval € 295.916,00 bedraagt.
3.14.
Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank het salaris voor de advocaat op € 6.042,00. Daarnaast is het griffierecht voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vastgesteld op € 688,00. Tot slot begroot de rechtbank de nakosten op € 270,00. Divine moet dus zekerheid stellen voor een totaalbedrag van € 7.000,00. Als de proceskosten tot een hoger bedrag oplopen, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de mogelijkheid heeft om bij incidentele vordering om aanvullende zekerheid te vorderen.
3.15.
Artikel 224 Rv voorziet niet in de wijze waarop zekerheid moet worden gesteld. Er is ook niet om een specifieke vorm van zekerheid verzocht. Op grond van artikel 6:51 BW geldt dat degene die zekerheid moet stellen, de keuze heeft op welke wijze hij de zekerheid aanbiedt. Wel moet de vordering behoorlijk gedekt zijn en moet de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal kunnen nemen (art. 6:51 leden 1 en 2 BW). Divine zal daarom worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid als in de beslissing vermeld. Het ligt voor de hand dat de advocaten van partijen hierover met elkaar contact opnemen.
3.16.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen zekerheid moet worden gesteld op vier weken na de datum van deze uitspraak.
3.17.
De rechtbank houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
veroordeelt Divine tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 7.000,00 ten gunste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor de proceskosten tot betaling waarvan zij kan worden veroordeeld,
4.2.
bepaalt dat de zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk op
6 november 2024moet zijn gesteld,
4.3.
beveelt Divine binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
houdt de beslissing omtrent de kosten van dit incident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist,
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 november 2024voor akte uitlating door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over de vraag of zekerheid is gesteld door Divine,
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.
[2083/3455]