ECLI:NL:RBROT:2024:12959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
10/173700-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke mishandeling van partner met daaropvolgende gijzeling van getuige

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn partner ernstig heeft mishandeld, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de dood van zijn partner, maar de rechtbank oordeelde op basis van forensisch onderzoek en getuigenverklaringen dat hij verantwoordelijk was voor de fatale mishandeling. De verdachte meldde het overlijden van zijn partner pas dagen later bij de politie en gijzelde in de tussentijd een getuige om deze te dwingen een valse bekentenis af te leggen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, die lager was dan de eis van de officier van justitie, vanwege de verminderd toerekenbaarheid van de verdachte door psychische stoornissen. Daarnaast werd TBS met dwangverpleging opgelegd om het herhalingsgevaar te verminderen. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waaronder affectieschade voor de nabestaanden van het slachtoffer. De zaak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de gevolgen daarvan voor slachtoffers en hun families.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10/173700-23
Datum uitspraak: 19 december 2024
Datum zitting: 21 november 2024 en 19 december 2024
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte] ,
geboren op Aruba op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Advocaat van de verdachte: mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam
Officier van justitie: mr. J. Boender
Benadeelde partijen: [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] .
Advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] : mr. N. Hoogenboom.
Advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] : mr. F.J.M. Hamers.
Advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] : mr. F.H. van der Pol.
Kern van het vonnis
De verdachte wordt verweten dat hij zijn partner (ernstig) heeft mishandeld, waardoor zij om het leven is gekomen. De verdachte heeft betrokkenheid bij haar verwondingen en haar dood ontkend. De rechtbank komt, met name gebaseerd op de resultaten van het (forensisch) onderzoek en de getuigenverklaringen, tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die haar zo ernstig heeft mishandeld, dat zij als gevolg daarvan is overleden. Hij heeft haar overlijden pas dagen later bij de politie gemeld. In de tussentijd heeft hij een bezoeker in zijn woning gegijzeld, om hem betrokkenheid bij haar dood te laten bekennen. De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van zes jaar op. De gevangenisstraf is iets lager dan geëist, omdat de feiten vanwege zijn stoornissen niet volledig aan de verdachte toegerekend kunnen worden. Ook wordt daarnaast TBS met dwangverpleging opgelegd, zodat het herhalingsgevaar kan worden verminderd. De vordering tot vergoeding van onder andere affectieschade en/of schokschade van de dochter, moeder en zus van het slachtoffer worden toegewezen. Ook de materiële schade van de stiefvader moet de verdachte vergoeden.
Leeswijzer
De officier van justitie beschuldigt de verdachte van het (ernstig) mishandelen van zijn partner [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), als gevolg waarvan zij is overleden. Tevens beschuldigt zij hem ervan dat hij een bezoeker van zijn woning (hierna: [slachtoffer 2] ) van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden dan wel hem heeft mishandeld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1.
De beschuldiging is bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan en de bespreking van de bewijsverweren zijn in hoofdstuk 2 vermeld. Een overzicht van de bewijsmiddelen staat in de bijlage.
De bewezenverklaarde feiten zijn verboden gedragingen waar straf op staat. De feiten en de verdachte zijn strafbaar. Dit wordt besproken in hoofdstuk 3.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 6 jaar. Daarnaast legt de rechtbank aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op. Ook wordt een contactverbod met het slachtoffer van de gijzeling opgelegd voor de duur van twee jaar. In hoofdstuk 4 wordt uitgelegd waarom deze straf en maatregelen worden opgelegd.
De benadeelde partijen hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vorderingen worden grotendeels toegewezen. In hoofdstuk 5 worden deze beslissingen uitgelegd.
Hoofdstuk 6 vermeldt de belangrijkste beslissingen.

1.Tenlastelegging

De volledige beschuldiging houdt in dat de verdachte
1. primair
in of omstreeks de periode van 1 maart 2023 tot en met 12 juli 2023 te Vlaardingen,
althans in Nederland, [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten
- meerdere ribbreuken en/of
- ( een) breuk(en) in het rechteropperarmbeen en/of het linkermiddenhandsbeen van de
pink en/of de linkerellepijp en/of het linkeronderbeen en/of het borstbeen en/of het
rechterschouderblad en/of (een) lendewervel(s) en/of
- een klaplong en/of
- meerdere (deels) uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen die fors inwendig
bloedverlies tot gevolg hadden,
door die [slachtoffer 1] (telkens) meermalen, althans éénmaal op/tegen het lichaam te
stompen/slaan (al dan niet met een voorwerp) en/of te schoppen/trappen en/of
samendrukkend geweld toe te passen op de borstkas en/of smorend geweld toe te
passen op de neus en/of mond, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] , althans door het (meermaals) toepassen van uitwendig geweld op het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
1. subsidiair
in of omstreeks de periode van 1 maart 2023 tot en met 12 juli 2023 te Vlaardingen,
althans in Nederland, [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal heeft mishandeld,
door die [slachtoffer 1] (telkens) meermalen, althans éénmaal op/tegen de armen en/of
benen en/of borst en/of rug, althans het lichaam te stompen/slaan (al dan niet met een
voorwerp) en/of te schoppen/trappen en/of samendrukkend geweld toe te passen op de
borstkas en/of smorend geweld toe te passen op de neus en/of mond, althans het
lichaam van die [slachtoffer 1] , althans door het (meermaals) toepassen van uitwendig geweld op het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2. primair
in of omstreeks de periode van 11 juli 2023 tot en met 12 juli 2023 te Vlaardingen
opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden,
- door die [slachtoffer 2] op dwingende en/of indringende wijze te ondervragen en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het
lichaam te slaan en/of te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] met zijn hoofd tegen de muur
kwam,
waardoor verdachte een zodanig dreigende situatie heeft gecreëerd dat die [slachtoffer 2] de
woning niet kon en/of durfde te verlaten;
2. subsidiair
in of omstreeks de periode van 11 juli 2023 tot en met 12 juli 2023 te Vlaardingen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het
lichaam te slaan en/of
- te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] met zijn hoofd tegen de muur kwam.

2.Bewijs

2.1.
Vordering officier van justitie
De onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
2.2.
Conclusie verdediging
De verdachte moet integraal worden vrijgesproken. Op specifieke standpunten van de raadsman zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – nader ingaan.
2.3.
Oordeel rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
1. primair
in de periode van 1 maart 2023 tot en met 12 juli 2023 te Vlaardingen,
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht, te weten
- meerdere ribbreuken en
- breuken in het rechteropperarmbeen en het linkermiddenhandsbeen van de
pink en de linkerellepijp en het linkeronderbeen en
- een klaplong en
- meerdere (deels) uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen die fors inwendig
bloedverlies tot gevolg hadden,
door het (meermaals) toepassen van uitwendig geweld op het lichaam van die
[slachtoffer 1] , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2. primair
in de periode van 11 juli 2023 tot en met 12 juli 2023 te Vlaardingen
opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden,
- door die [slachtoffer 2] op dwingende en/of indringende wijze te ondervragen en
- in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het
lichaam te slaan en/of te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] met zijn hoofd tegen de muur
kwam, waardoor verdachte een zodanig dreigende situatie heeft gecreëerd dat die [slachtoffer 2] de woning niet kon en/of durfde te verlaten.
2.3.2.
Bewijsmotivering en bewijsmiddelen
De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de bijlage opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen en de onderstaande aanvullende bewijsmotivering. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
2.3.3
Aanvullende bewijsmotivering feit 1 (slachtoffer [slachtoffer 1] )
Vaststaande feiten
De volgende feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan, volgen uit de bewijsmiddelen en zijn het vertrekpunt voor de beantwoording van de bewijsvraag.
Op 12 juli 2023 is het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] , partner van de verdachte, aangetroffen in zijn woning in Vlaardingen die hij met haar deelde. [slachtoffer 1] zat in een stoel in de woonkamer, op een shirt na ontkleed en bedekt met een deken. Kort daarvoor had de verdachte zich met [slachtoffer 2] gemeld op het politiebureau met de mededeling dat zijn partner was vermoord door [slachtoffer 2] . Daarop zijn beiden aangehouden.
Forensisch onderzoek lichaam [slachtoffer 1]
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] door de forensisch patholoog drs. B.G.H. Latten zijn er zeer uitgebreide en verschillende type letsels geconstateerd. De patholoog heeft meerdere botbreuken vastgesteld in:
o de rechter- en linkerarm,
o het linker scheenbeen,
o het borstbeen,
o het rechterschouderblad en
o twee lendenwervels.
Ook zijn er ribbreuken geconstateerd waarbij sommige ribben op meerdere plaatsen gebroken waren, namelijk:
o zes recente en
o 29 oudere.
Verder zijn er verspreid over het lichaam negentien onderhuidse bloeduitstortingen waargenomen met centraal hierin een uitsparing, zogenaamde tramline bruisings. Daarnaast waren op de gehele linker- en rechterarm zeer uitgebreide bloeduitstortingen zichtbaar. [slachtoffer 1] had ook een klaplong en diverse (oude en recente) huidbeschadigingen, waaronder:
o op het hoofd,
o rond de neus en
o rond de mond.
De patholoog heeft vastgesteld dat deze letsels bij leven zijn ontstaan en passen bij meermalen toegebracht geweld door een stomp botsende krachtinwerking, zoals (al dan niet met een voorwerp) geslagen worden, en/of een samendrukkende krachtinwerking. Gezien de botbreuken was een deel van de krachtinwerkingen hevig. De tramline bruisings zijn ontstaan door slaan met een plat tot buisvormig voorwerp. De vele onderhuidse bloeduitstortingen hebben geleid tot fors inwendig bloedverlies. Een deel van de ribbreuken vertoonde tekenen van genezing en was dus al ouder. De forensisch radioloog heeft geconcludeerd dat die breuken waarschijnlijk 21 tot 179 dagen oud waren.
De patholoog heeft geconcludeerd dat het aantreffen van het totale letselbeeld veel waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht geweld) dan van accidentele krachtsinwerking (een ongeluk).
De patholoog heeft ook geconcludeerd dat een evidente doodsoorzaak niet aanwijsbaar is. Wel uitgesloten is een ziekelijke of uitsluitend toxicologische doodsoorzaak.
Op basis van de letsels zou het overlijden van [slachtoffer 1] kunnen worden verklaard door:
ademhalingsbelemmering door een samendrukkende krachtinwerking op de borst;
ademhalingsbelemmering door een (af)drukkende krachtinwerking op de neus en mond
(smoren);
3. een hartinfarct door een combinatie van oorzaken de klaplong en/of de ribbreuken en/of het fors (inwendig) bloedverlies en/of cocaïne;
4. allen op zich of in combinatie.
Volgens de patholoog zijn de letsels rond de neus en de mond, die ten grondslag liggen aan de mogelijke doodsoorzaak vermeld onder 2, ontstaan door een stomp botsende en/of (af)drukkende krachtinwerking. In antwoord op aanvullende vragen heeft de patholoog toegelicht dat deze letsels dus niet alleen door smorend geweld kunnen zijn veroorzaakt, maar ook door een klap of een stomp.
In datzelfde aanvullende rapport heeft de patholoog toegelicht dat de doodsoorzaak vermeld onder 3, een hartinfarct, grotendeels een theoretische mogelijkheid is, omdat er bij de sectie geen tekenen van een infarct zijn vastgesteld. De klaplong, de ribbreuken, het inwendig bloedverlies en het gebruik van cocaïne kunnen wel (al dan niet in combinatie) geleid hebben tot een fataal hartinfarct, maar dat zal bij een jong en gezond persoon minder snel het geval zijn, aldus de patholoog.
Conclusies letsel, de geweldshandelingen en de periode
De verdediging heeft de bevinding dat de klaplong bij leven is ontstaan betwist, omdat de radioloog in zijn definitieve verslag van 5 november 2024 ook de mogelijkheid openhoudt dat deze na de dood is opgetreden. Ter zitting heeft de patholoog verklaard dat hij de klaplong en de mogelijke oorzaak daarvan destijds heeft besproken met de radioloog, waarbij de radioloog uiteindelijk concludeerde dat deze niet een klaplong door gasvorming (na de dood) maar een reële (bij leven opgelopen) klaplong betrof. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de patholoog en gaat ervan uit dat het scenario dat de klaplong bij leven en door trauma is opgelopen, het meest waarschijnlijk is.
De rechtbank stelt vast dat het letsel moet zijn toegebracht en niet het gevolg is van bijvoorbeeld een val of ander ongeluk, gesteund door het hiervoor weergegeven oordeel van de patholoog over de waarschijnlijkheid van beide hypotheses. Daarbij is betrokken dat er veel letsel was, dat het over haar hele lichaam verspreid was en dat er sprake was van ‘tramline bruisings’, die volgens de patholoog doorgaans ontstaan door het slaan met een voorwerp en dus toegebracht letsel betreffen.
Welke geweldshandelingen precies zijn gepleegd, kan de rechtbank in navolging van de patholoog niet vaststellen. Wel vindt de rechtbank bewezen dat er (meermalen) uitwendig geweld is toegepast op het lichaam van [slachtoffer 1] , waardoor dit letsel is ontstaan.
De doodsoorzaak en het causaal verband tussen gedragingen en de dood
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de gedragingen die het ernstige letsel hebben veroorzaakt, ook de dood ten gevolg hebben gehad. Er moet dus sprake zijn van een oorzakelijk verband tussen het meermalen toepassen van uitwendig geweld op het lichaam van [slachtoffer 1] en haar overlijden. Volgens vaste jurisprudentie moet die vraag worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of het gevolg redelijkerwijs aan de gedragingen kan worden toegerekend. Indien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de gedragingen in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor de dood, is voor het redelijkerwijs toerekenen van de dood aan een gedraging van de dader ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid en dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. De verdediging heeft het bestaan van een dergelijk verband betwist.
Zoals hiervoor besproken kan de patholoog niet één evidente doodsoorzaak vaststellen. De rechtbank concludeert op basis van zijn bevindingen dat [slachtoffer 1] in elk geval een niet-natuurlijke dood is gestorven en niet is veroorzaakt door ziekte of een overdosis cocaïne of iets dergelijks. Zowel de krachtsinwerking op de borst als het smoren als een hartinfarct (door een combinatie van de klaplong, de ribbreuken, het fors (inwendig) bloedverlies en cocaïne) kan ieder op zich of in combinatie het overlijden verklaren. Hoewel de exacte toedracht niet is vastgesteld, is het letsel – zoals eerder vastgesteld – veroorzaakt door uitwendig geweld. Gelet op die doodsoorzaken en het daarin benoemde letsel staat vast dat [slachtoffer 1] door de geweldshandelingen om het leven is gekomen. Dit uitwendig geweld was een onmisbare schakel in het overlijden van [slachtoffer 1] , zodat het overlijden redelijkerwijs aan die geweldshandelingen kunnen worden toegerekend.
De verdachte is verantwoordelijk voor de fatale geweldshandelingen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is wie er verantwoordelijk is voor het toegebrachte ernstige letsel, met de dood als gevolg.
Voor de conclusie dat de verdachte verantwoordelijk is voor de fatale geweldshandelingen, is redengevend dat buiten redelijke twijfel is dat alleen de verdachte dat kan hebben gedaan en dat diverse andere feiten en omstandigheden goed passen bij die conclusie.
Tijdstip overlijden tussen 7 tot en met 11 juli 2023
Op basis van het dossier plaatst de rechtbank het overlijden van [slachtoffer 1] tussen 7 juli 2023 en 11 juli 2023 rond 19:00 uur. Op laatstgenoemd moment werden getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in de woning met haar geconfronteerd door de verdachte en toen was zij al overleden. Uit het eerder aangehaalde sectieverslag volgt dat niet is uitgesloten dat het overlijden plaatsvond eerder dan 10 juli 2023, de overlijdensdatum die de verdachte stelt. Bij de historische telecomgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer 1] (* [nummer] ) valt op dat uitgaande oproepen stoppen na 7 juli 2023 en dat de laatste uitgaande oproepen onder andere zijn naar het ziekenhuis en de huisartsenpraktijk, waarbij zij overigens meldt dat haar been en voet gebroken zijn. Daarna vindt er alleen nog maar dataverkeer plaats op haar telefoon. Bovendien is er na zondagochtend 9 juli 2023 geen enkele activiteit meer geweest op haar telefoon. Pas op maandagavond 10 juli 2023 rond 22:00 uur werd de telefoon weer gebruikt, maar dan door de verdachte. Volgens zijn eigen verklaring had hij haar toen al overleden aangetroffen. Er is weliswaar een getuige die heeft verklaard hen in de nacht van zondag 9 op maandag 10 juli 2023 samen op straat te hebben zien lopen. De verdachte heeft daarover verklaard dat zij naar de nachtwinkel gingen, maar pas nadat deze getuigenverklaring in het dossier was opgenomen. Bovendien wordt deze verklaring niet bevestigd door de camerabeelden op verschillende openbare plekken langs de route die de verdachte stelt te zijn gelopen. Het is dus heel goed mogelijk dat [slachtoffer 1] al eerder dan 10 of 11 juli 2023 is overleden. De periode van overlijden wordt gelet op het voorgaande daarom vastgesteld op 7 tot en met 11 juli 2023.
In periode overlijden alleen verdachte en slachtoffer in de woning
Gelet op het voorgaande is het belangrijk of tussen 7 en 11 juli 2023 naast de verdachte en [slachtoffer 1] , nog iemand in de woning van de verdachte is geweest. De rechtbank concludeert dat dit niet zo is. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en hij de week voorafgaand aan 12 juli 2023 samen hebben doorgebracht, dat er in die week niemand bij hen op bezoek is geweest en dat hij haar vanaf 7 juli 2023 bewust heeft binnengehouden.
Het zeer uitgebreide onderzoek dat de politie heeft verricht naar de mogelijkheid dat een ander in de woning is geweest en het geweld kan hebben verricht, heeft geen concrete aanwijzing opgeleverd.
Er is in de eerste plaats niet gebleken dat [slachtoffer 2] in de woning is geweest, zoals de verdachte heeft gesuggereerd, toen de verdachte op 10 juli 2023 tussen 19:21 en 20:50 uur niet in de woning aanwezig was. Op camerabeelden in de straat van de woning van de verdachte is te zien dat [slachtoffer 2] weliswaar om 20:11 uur door de straat loopt in de richting van de woning van de verdachte, maar ook dat hij al om 20:20 uur de Albert Heijn-vestiging aan [adres 2] binnenliep. Deze locaties bevinden zich volgens Google Maps op ongeveer elf minuten loopafstand van elkaar, zodat [slachtoffer 2] toen geen gelegenheid heeft gehad om het vele en fatale letsel bij [slachtoffer 1] toe te brengen. Op beelden van Cameratoezicht Vlaardingen is te zien dat [slachtoffer 2] zich daarna tot 20:49 uur op verschillende andere locaties in en rond het centrum van Vlaardingen bevond. Het scenario van de verdachte dat tijdens zijn afwezigheid [slachtoffer 2] het letsel aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht, sluit de rechtbank daarom uit.
Het feit dat er DNA is aangetroffen van [slachtoffer 1] onder de nagels van [slachtoffer 2] , verandert dit niet. Vast staat namelijk dat [slachtoffer 2] de nacht van 11 op 12 juli 2023 in de woning van de verdachte en [slachtoffer 1] heeft doorgebracht en onder meer op de bank heeft gezeten waar ook bloedsporen van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. Ook elders in de woning zal DNA van [slachtoffer 1] aanwezig zijn geweest, omdat zij daar verbleef. De rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat het DNA van [slachtoffer 1] via secundaire overdracht onder de nagels van [slachtoffer 2] is terechtgekomen. Het bewijst in elk geval niet de betrokkenheid van [slachtoffer 2] bij het toegebrachte geweld. De rechtbank hecht evenmin waarde aan de “bekentenis” van [slachtoffer 2] die de verdachte op zijn telefoon heeft opgenomen, omdat uit de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] volgt dat deze onder druk en na (bedreiging met) geweld is afgelegd.
Ook is niet aannemelijk geworden dat een ander persoon tijdens de anderhalf uur durende afwezigheid van de verdachte op 10 juli 2023 de woning is binnengegaan. Er heeft onder meer uitvoerig politieonderzoek plaatsgevonden naar een mogelijk filmpje op het internet waarover in Vlaardingen werd gesproken, waarop een onbekende man te zien zou zijn die zou zijn weggerend uit de woning van de verdachte rond het tijdstip waarop [slachtoffer 1] volgens de verdachte die bewuste 10 juli 2023 om het leven zou zijn gebracht. Dit onderzoek heeft geen concrete aanwijzing voor het bestaan van zo’n filmpje opgeleverd. Op de bekeken beelden van een camera van een ringdeurbel aan de overkant van de straat is in die periode overigens ook niets te zien, wat wel het geval zou moeten zijn geweest als een persoon de woning op dat moment rennend had verlaten.
Overig bewijs dat naar verdachte als pleger wijst
Dat alleen de verdachte bij [slachtoffer 1] is geweest in de periode van 7 tot en met 11 juli 2023 en hij degene is geweest die de geweldshandelingen heeft verricht, past ook goed bij de omstandigheid dat aan het lichaam van [slachtoffer 1] op de plekken die zijn te relateren aan geweld (zedenset, nagels, enkels en polsen) alleen DNA van de verdachte is gevonden.
Op de rechterenkel van [slachtoffer 1] is weliswaar ook nog DNA aangetroffen van een onbekende man, maar op die plek was geen letsel. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het aantreffen hiervan niet gerelateerd is aan het toegepaste geweld.
In de tweede plaats past die conclusie bij de omstandigheid dat de verdachte [slachtoffer 1] eerder geweld heeft aangedaan.
Op 19 maart 2023 bezocht [slachtoffer 1] de huisartsenpost vanwege een scheur/snijwond in haar been. Getuige [getuige 4] heeft hierover verklaard dat zij op verzoek van de verdachte naar zijn woning was gegaan en zag dat [slachtoffer 1] een wond in haar bovenbeen had. Volgens [getuige 4] heeft [slachtoffer 1] haar in tweede instantie verteld dat de verdachte haar had gestoken. De verdachte zou dit zelf ook tegenover haar bevestigd hebben, aldus [getuige 4] . Ook getuige [getuige 5] , door de verdachte zijn ‘tweede moeder’ genoemd, heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] een keer een ‘flinke tik om de oren’ in haar bijzijn heeft gegeven. Overigens heeft ook de verdachte bekend [slachtoffer 1] tweemaal een tik te hebben gegeven.
Uit het medisch dossier van [slachtoffer 1] blijkt verder dat zij in de periode van juli 2019 tot de eerdergenoemde wond van 19 maart 2023 een arts heeft bezocht vanwege letsel, waaronder een gebroken oogkas, gekneusde en/of gebroken ribben, een klaplong en een snijwond. Getuigen verklaren ook dat zij op verschillende momenten blauwe plekken hebben gezien bij [slachtoffer 1] . Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de verdachte al deze letsels heeft veroorzaakt, had hij vanaf 2019 wel een relatie met [slachtoffer 1] en past deze hoeveelheid letsels binnen relatief korte tijd eerder bij mishandeling dan bij ongelukken.
Nergens in het dossier is een reële aanwijzing dat een ander [slachtoffer 1] in die periode mishandelde. Ook bijvoorbeeld de stelling van de verdachte dat [naam 1] met instemming van [slachtoffer 1] haar letsel heeft toegebracht in het kader van sm-seks, vindt geen enkele steun in het dossier.
In de derde plaats past het beeld van de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] bij de conclusie dat het de verdachte is geweest die de fatale geweldshandelingen heeft verricht. Over de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] hebben verschillende getuigen een verklaring afgelegd. Die verklaringen zijn niet alleen afkomstig van personen uit de directe omgeving van de verdachte en [slachtoffer 1] , zoals drugsklant [getuige 2] , de enigszins bevriende getuige [getuige 4] en familieleden van [slachtoffer 1] . Er zijn ook verklaringen van meer objectieve getuigen, waaronder diverse buurtbewoners, een supermarktbeveiliger en een werknemer van de coffeeshop. In de kern hebben alle verklaringen gemeenschappelijk dat de verdachte [slachtoffer 1] slecht behandelde. De verdachte was agressief tegen [slachtoffer 1] , hij commandeerde haar, hij kleineerde haar en schold haar uit. Daarnaast vertoonde hij controlerend gedrag en was hij dominant en overheersend tegenover [slachtoffer 1] .
Dit wordt ondersteund door geluidsfragmenten van de periode van maart 2022 tot en met augustus 2022. Hierop is te horen hoe de verdachte [slachtoffer 1] herhaaldelijk bedreigde, uitschold en tegen haar schreeuwde en ook dat [slachtoffer 1] huilde en bijvoorbeeld vroeg: ‘Waarom moet je mij slaan daarvoor?’.
De verdachte liet zich ook volledig meeslepen door de overtuiging dat [slachtoffer 1] seks met anderen had. Op diverse gegevensdragers van de verdachte zijn bijvoorbeeld talloze opdrachten gevonden op sekssites om te zoeken op de naam van [slachtoffer 1] . De politie heeft later overigens geen sporen van [slachtoffer 1] aangetroffen op sekssites. Verder hield de verdachte de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] bij zich wanneer hij wegging, om te voorkomen dat zij contact met anderen zou opnemen. Ook dit wijst op een sterke controledrang richting [slachtoffer 1] .
Dat de verdachte achterdochtig, (fysiek) agressief en zeer controlerend en dominant gedrag vertoonde in relaties, wordt bevestigd door de verklaringen van verschillende ex-partners van de verdachte en hun naasten. Deze verklaringen worden ondersteund door chatberichten tussen de verdachte en zijn ex-partners, die zeer dreigend, paranoïde en controlerend van toon zijn. De verdachte heeft erkend dat hij deze berichten heeft verstuurd.
In de vierde plaats past het gedrag van de verdachte na het overlijden van [slachtoffer 1] bij de conclusie dat hij verantwoordelijk is voor de geweldshandelingen die hebben geleid tot het overlijden. Dit geldt in het bijzonder voor de keuze van de verdachte om niet direct bij het zien van het gehavende lichaam van [slachtoffer 1] en ook niet in de dagen daarna, hulpdiensten te bellen en om de politie pas in te lichten op 12 juli 2023, op het moment dat de verdachte een onderbouwd verhaal klaar had dat een ander het letsel moet hebben toegebracht.
Verklaring verdachte weerlegd
Op grond van alles wat hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen die daaraan ten grondslag liggen, is de verklaring van de verdachte weerlegd dat [slachtoffer 1] op 10 juli 2023 om 19:21 uur nog geen letsel had en wel het fatale letsel had toen hij om 20:50 uur terug was in de woning en dit door een ander is toegebracht. Dit scenario past overigens ook niet bij zijn verklaring dat het lichaam van [slachtoffer 1] bij zijn aantreffen al helemaal blauw en half koud was. Daar komt bij dat de verdachte wisselende en inconsistente verklaringen heeft gegeven in zijn vele en uitgebreide verhoren bij de politie. Het lijkt er sterk op dat de verdachte zijn verklaringen op meerdere momenten heeft bijgesteld in reactie op de onderzoeksresultaten waarmee hij geconfronteerd werd. Aannemelijk is dat de verdachte zo heeft verklaard om de waarheid, dat hij [slachtoffer 1] door zijn geweldshandelingen om het leven is gekomen, te verhullen.
Conclusie daderschap
Het is de verdachte die het letsel heeft toegebracht, waaraan [slachtoffer 1] uiteindelijk is overleden.
Pleegperiode en letsel
De precieze tijdstippen waarin de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden zijn weliswaar niet met zekerheid vast te stellen, maar vaststaat dat [slachtoffer 1] in de periode van 6 juli tot en met 11 juli 2023 zodanig letsel heeft opgelopen dat zij is overleden. Het verweer van de verdediging dat aan die letseldatering getwijfeld moet worden, omdat getuigen verklaren dat zij [slachtoffer 1] in die periode eenmaal en zonder letsel (en daarbij volgens één getuige met boodschappentas) hebben gezien, overtuigt niet. Dit is namelijk maar een enkel specifiek moment geweest (enkele dagen voor 11 juli 2023 dan wel in de nacht van 9 op 10 juli 2023) en [slachtoffer 1] op dat moment bovendien gekleed was.
Van de periode van 6 juli tot en met 11 juli 2023 om 19.00 uur is onder verwijzing naar het voorgaande vastgesteld dat alleen de verdachte met [slachtoffer 1] in de woning is geweest en dat in die periode het fatale letsel is ontstaan. Om die reden zal de bewezenverklaring worden beperkt tot die periode.
Nu de radioloog een deel van de oudere breuken dateert binnen een interval van 21 tot 179 dagen voor de radiologische scan en onvoldoende kan worden vastgesteld dat deze door de verdachte zijn toegebracht, zal de verdachte worden vrijgesproken van deze breuken (borstbeen, schouderblad, enkele ribben en lendewervels).
Het resterende letsel kwalificeert vanwege de omvang zonder meer als zwaar lichamelijk letsel. De overblijvende breuken, de klaplong en de inwendige bloedingen zouden bij leven ook een lange genezingsduur en mogelijk operatief ingrijpen hebben gevergd.
2.3.3.
Aanvullende bewijsmotivering feit 2 (slachtoffer [slachtoffer 2] )
Ook wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 2 primair ten laste gelegde gijzeling. [slachtoffer 2] is op 11 juli 2023 naar de woning van de verdachte gegaan, waar hij door de verdachte werd geslagen en bedreigd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij van 11 juli tot en met 12 juli 2023 vanwege de bedreigingen van de verdachte gedwongen in de woning moest blijven. De verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] tweemaal een vuistslag tegen zijn hoofd heeft gegeven. [slachtoffer 2] moest van de verdachte onder dwang zeggen dat hij betrokken was bij de dood van [slachtoffer 1] . [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] onder dwang een verklaring heeft laten afleggen en hij daarbij [slachtoffer 2] meerdere keren met een knuppel heeft geslagen. [slachtoffer 2] was angstig. [getuige 2] heeft eveneens verklaard dat de situatie zodanig dreigend was dat hijzelf ook de woning niet durfde te verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte met geweld en intimidaties in elk geval tot en met het moment van afleggen van de ‘bekentenis’ een zodanige bedreigende situatie gecreëerd waarin [slachtoffer 2] niet de mogelijkheid zag de woning te verlaten. Dit levert een wederrechtelijke vrijheidsberoving op in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.

3.Verboden gedragingen en de strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
1. primair
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
2. primair
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
3.2.
Strafbaarheid feiten en de verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf en maatregel

4.1.
Eis officier van justitie
De verdachte moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, en daarnaast tot de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege (dwangverpleging).
4.2.
Standpunt verdediging
De vordering van de officier van justitie tot oplegging van TBS dient te worden afgewezen. De stelling van de officier van justitie dat het herhalingsgevaar onaanvaardbaar hoog is, is onnavolgbaar gelet op het gegeven dat de gedragsdeskundigen in hun rapport geen uitspraak hebben kunnen doen over het herhalingsgevaar. Bovendien is van excessief geweld in deze vorm niet eerder sprake is geweest, zodat niet kan worden gesproken van een gevaar op herhaling. Evenmin is gebleken van een causaal verband tussen de vastgestelde stoornis en de doorwerking daarvan ten tijde van het delict. Daar komt bij dat de verdachte nauwelijks behandeling heeft gehad gericht op agressieproblemen. Het opleggen van TBS is daarmee een te ver strekkende maatregel, helemaal omdat bij oplegging van een gevangenisstraf in het kader van de VI-regeling gewerkt zou kunnen worden aan de agressieproblematiek van de verdachte. Verzocht is, bij een veroordeling, uitsluitend een gevangenisstraf op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte daarvan dient aansluiting te worden gezocht bij vergelijkbare zaken waarbij de gemiddelde duur van de opgelegde gevangenisstraf vijf jaar is.
4.3.
Oordeel rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregelen die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn partner op gruwelijke wijze fataal letsel toegebracht. Hij heeft op verschillende momenten fors geweld gepleegd tegen haar, waardoor zij ernstig letsel heeft opgelopen. Deze geweldplegingen hebben haar uiteindelijk het leven gekost. Het vormde het sluitstuk van een zelfs voor derden duidelijk ongelijkwaardige relatie waarin het slachtoffer psychisch en fysiek veel heeft moeten verduren van de verdachte. Bovendien heeft de verdachte het slachtoffer ook na haar overlijden zeer onwaardig behandeld door haar een aantal dagen, zichtbaar fataal toegetakeld en nauwelijks gekleed, in een stoel te laten zitten, in het bijzijn van derden, en niet meteen hulpdiensten in te schakelen.
De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en onverwachte verlies altijd met zich moeten dragen. Ter zitting is er namens de dochter van [slachtoffer 1] gesproken over de impact voor haar, onder meer omdat zij haar moeder nooit meer kan spreken en haar de kans op antwoorden of het opbouwen van een band is ontnomen. Het hart van de eigen moeder van [slachtoffer 1] is door het strafbare feit naar eigen zeggen in duizend stukjes en ze moet verder leven met het feit dat haar dochter met zeer veel geweld om het leven is gebracht.
De met geweld van zijn vrijheid beroofde [slachtoffer 2] heeft telkens als hij in de buurt komt van de straat waar de verdachte woont, een heel angstig gevoel dat de verdachte ineens opduikt, ook al is de verdachte gedetineerd.
De verdachte heeft niet alleen telkens ontkend dat hij het fatale letsel heeft toegebracht; hij heeft ook actief, met geweld en vrijheidsberoving geprobeerd een ander verantwoordelijk te laten houden voor wat hij heeft gedaan.
Ook heeft hij geen openheid van zaken over de laatste dagen en uren van [slachtoffer 1] leven gegeven en niets verklaard over zijn motieven om haar zo erg te mishandelen. De nabestaanden van [slachtoffer 1] hebben hierdoor geen duidelijkheid kunnen verkrijgen, wat nadelig kan zijn voor de verwerking van de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het 18 pagina’s tellende strafblad van de verdachte, gedateerd 27 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Hoogte gevangenisstraf en toerekenbaarheid
Belangrijk is dat er vergelding plaatsvindt voor het leed dat aan [slachtoffer 1] en haar nabestaanden is aangedaan. Ook belangrijk is dat een straf afschrikwekkende werking heeft op de verdachte en anderen. Bij bepaling van de hoogte van de straf is verder van belang dat het bij het eerste feit niet gaat om doodslag of moord, maar om zware mishandeling met de dood ten gevolge. Vanwege de ernst van de feiten, het strafblad en het hiervoor besproken gedrag en de houding van de verdachte en de overige omstandigheden zou een gevangenisstraf van zeven tot acht jaar passend zijn. Hierbij is ook rekening gehouden met straffen in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het rapport van 4 april 2024 van psychiater [naam 2] , klinisch psycholoog [naam 3] en [naam 4] , forensisch milieuonderzoeker, verbonden aan het Pieter Baan Centrum. De onderzoekers beschrijven de verdachte als inhoudelijk zeer terughoudend, klagend, ontkennend en externaliserend. Toch hebben de onderzoekers diagnostiek kunnen verrichten. Vastgesteld is dat de verdachte in het gezin van herkomst ernstig verwaarloosd en mishandeld is en inmiddels lijdt aan meervoudige en complexe psychopathologie. Er is sprake van problematisch middelengebruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathie. De verdachte is niet in staat zich te conformeren aan sociale normen, dupeert anderen, is prikkelbaar en agressief en kent geen berouw. Bovendien heeft hij een gebrekkige gewetensfunctie, kent hij weinig empathie, is hij egocentrisch en heeft een opportunistische levensstijl. Ook is geconstateerd dat het de verdachte geen enkel ziekte- of probleembesef heeft. Hoewel er geen zicht is verkregen op de eventuele doorwerking van de psychopathologie, omdat de verdachte ontkent, achten de rapporteurs het zeer aannemelijk dat deze ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Dit gezien het chronisch beloop en de onveranderlijkheid van de aandoeningen zonder behandeling.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de strafbare feiten een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Uit het chronisch beloop hiervan leidt de rechtbank af dat deze er ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten waren. Hoewel de deskundigen hierover geen conclusie hebben kunnen trekken, gaat de rechtbank er vanuit dat de psychopathologie een doorwerking heeft gehad in het handelen van de verdachte. Met name op grond van de antisociale stoornis en psychopathie, voelt de verdachte niet wat een mens zonder deze aandoeningen voelt en heeft de verdachte bij zijn daden dus niet in dezelfde mate weerstand gevoeld om door te gaan dan een mens zonder (deze) stoornissen. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de feiten verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande is een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en noodzakelijk. Dat die straf lager is dan de eis van de officier van justitie houdt dus met name verband met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte. Omdat de verdachte het feit verminderd is toe te rekenen, is het belangrijk dat dit voldoende terug komt in de hoogte van de straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Oplegging TBS-maatregelDe verdediging heeft benadrukt dat de deskundigen geen herhalingsgevaar hebben kunnen vaststellen. Voor het gevaar dat de verdachte in de toekomst kan veroorzaken, acht de rechtbank belangrijk dat het deskundigenrapport daarover vermeldt dat het op basis van zijn delictgeschiedenis wel zeer aannemelijk is dat er bij verdachte een algemeen verhoogd risico bestaat op geweldsdelicten. Uit onder meer pagina 30 van het rapport blijkt dat bij die conclusie zijn betrokken de voorgaande liefdesrelaties van de verdachte, waaruit fysieke mishandeling, psychische mishandeling, bedreiging, stalking, jaloezie en onderdrukkend/controlerend gedrag naar voren komt. In de levensloop van de verdachte is een patroon zichtbaar van zeer conflictueus verlopende partnerrelaties, mede voortkomend uit een tekortschietende coping, in combinatie met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, psychopathie en beneden gemiddelde begaafdheid. Op basis van deze delictgeschiedenis komen de onderzoekers tot de conclusie dat het zeer aannemelijk is dat er bij de verdachte een algemeen verhoogd risico bestaat op geweldsdelicten.
Dit gedrag van de verdachte en daarmee het gevaar, met name in relatie tot vrouwen, blijkt ook uit het dossier. Zoals eerder vermeld is het in het geval van [slachtoffer 1] niet beperkt gebleven tot het bewezenverklaarde fysieke geweld. Naast verklaringen over nog meer fysiek geweld - een medewerkster van een coffeeshop zag in het gezicht van [slachtoffer 1] eigenlijk altijd blauwe plekken of groene plekken – zijn er verklaringen over psychisch geweld. [getuige 2] , getuige en kennis van de verdachte, verklaarde dat de verdachte haar behandelde als een hond en geeft voorbeelden van hoe de verdachte haar aansprak: ‘Ben je kanker dom!!! Zitten!!! Heb ik gezegd dat je dat mocht pakken!!’. Een buurvrouw vond de verdachte naast agressief, ook onvoorspelbaar en paranoïde. Terwijl zij [slachtoffer 1] ineengedoken zag staan en [slachtoffer 1] van de verdachte niemand mocht aankijken, hoorde zij hem tegen [slachtoffer 1] zeggen: ‘Ik zeg wanneer je mag praten’.
Het patroon van fysiek en psychisch geweld volgt ook uit de eerdergenoemde verklaringen van ex-partners, die hem beschrijven als dominant, onderdrukkend/controlerend, seksueel geobsedeerd en zeer agressief. Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij klappen kreeg, omdat zij een zwangerschap niet geheimhield en dat hij haar aan haar haren de trap op trok. Getuige [getuige 7] durfde de relatie niet te beëindigen, omdat zij zo bang was voor de verdachte. Volgens haar was hij in het begin lief, maar begon hij haar leven over te nemen. De verdachte berichtte haar onder andere ‘val neer ik kan 2 dingen doen jou nek draaien en dat gebeurd omdat ik het zo zat ben met jou oneerlijkheid
.Getuige [getuige 8] wilde ondanks meerdere verzoeken ook geen verklaring afleggen. Aan haar stuurde de verdachte bijvoorbeeld ‘Ik meen het jij en iedereen krijg snel de kk en jou komt goed wil je alleen je nek in me handen hebben ik knijp je leven uit je 1 ding wat ik je ga beloven [getuige 8] jij gaat gillen!!’
De rechtbank is gelet op het voorgaande in combinatie met de ernst en aard van het bewezen verklaarde van oordeel dat oplegging van TBS noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging. De rechtbank kent daarbij ook in het bijzonder betekenis toe aan de ernst van de aandoeningen van de verdachte, zijn gedrag tot dusver en het gegeven dat bij de verdachte elk ziekte-inzicht en probleembesef ontbreekt, terwijl dus ook een verhoogd risico op geweldsdelicten bestaat. Bijzondere voorwaarden bij eerdere straffen hebben niet geleid tot gedragsverandering. De rechtbank acht mede gelet daarop interventies in het kader van een voorwaardelijke straf, in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling na afloop van een gevangenisstraf of een TBS met voorwaarden, niet afdoende om het risico op herhaling van een geweldsdelict, met name binnen een partnerrelatie, te voorkomen.
Vastgesteld wordt dat het feit onder 1, waarvoor de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr en ook gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Contactverbod
[slachtoffer 2] heeft de rechtbank gevraagd aan de verdachte een contactverbod met hem op te leggen. Op grond van artikel 38v Sr kan ter voorkoming van strafbare feiten een maatregel worden opgelegd, die inhoudt dat de verdachte zich onthoudt van contact met een bepaald persoon. Volgens de geschiedenis van de wet kan dit ook gaan om relatief lichte strafbare feiten (
Kamerstukken II2010/11, 32551, 3, p. 1). Bij een verbod om contact op te nemen gaat het om contact leggen of laten leggen, in het bijzonder met een slachtoffer of een getuige.
[slachtoffer 2] is slachtoffer van een gewelddadige vrijheidsberoving door de verdachte. De verdachte heeft de overtuiging gehad dat [slachtoffer 2] de persoon is die een belangrijk aandeel heeft gehad in het toebrengen van het fatale letsel (terwijl de verdachte daarvoor veroordeeld wordt). Uit het dossier en uit zijn opstelling ter zitting volgt dat de verdachte vasthoudend kan zijn in zijn overtuiging over bepaalde feiten. Gelet op deze vasthoudendheid en de vastgestelde psychopathologie bij de verdachte, het feit dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd op grond van deze overtuiging – met [slachtoffer 2] als slachtoffer – en gelet op het algemeen verhoogd risico dat de verdachte nieuwe geweldsdelicten pleegt (zoals blijkt uit het rapport van 4 april 2024), legt de rechtbank ter voorkoming van strafbare feiten de maatregel op dat de verdachte gedurende twee jaar niet zelf en niet via een ander, contact legt met [slachtoffer 2] .
Combinatie straf en maatregelen
Aan de verdachte wordt dus een gevangenisstraf van zes jaar, TBS met dwangverpleging en een contactverbod opgelegd.
De vermindering van de gevangenisstraf tot zes jaar in combinatie met oplegging van TBS met dwangverpleging past overigens ook goed bij het gegeven dat deskundigen – ook zeer recent nog in de media – aandacht hebben gevraagd voor het feit dat een voorafgaande lange gevangenisstraf een goede TBS-behandeling in de weg kan staan. Als sprake is van dermate ernstige stoornissen dat TBS-behandeling nodig is, moet niet te lang worden gewacht met het behandelen van die stoornissen. De rechtbank vindt het daarom – ook uit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij en vermindering van het herhalingsgevaar – van belang dat tijdig begonnen wordt met de TBS-behandeling van de verdachte. Dat vormt een extra reden om de gevangenisstraf te beperken tot zes jaar.
4.4.
Wettelijke voorschriften
De oplegging van deze straf en maatregelen zijn gebaseerd op de artikelen 37a, 37b, 38v, 38w, 57, 282 en 302 en van het Wetboek van Strafrecht.

5.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben zich gesteld
  • [benadeelde partij 1] , dochter van [slachtoffer 1] ,
  • [benadeelde partij 2] , tweelingzus van [slachtoffer 1] ,
  • [benadeelde partij 3] , moeder van [slachtoffer 1]
  • [benadeelde partij 4] , stiefvader van [slachtoffer 1] en
  • [benadeelde partij 5] , slachtoffer van vrijheidsberoving.
Hierna volgen er eerst enkele algemene overwegingen die voor deze vorderingen gelden, waarna de afzonderlijke vorderingen zullen worden besproken.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de levensgezel en kinderen van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze vergoeding vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Vergoeding Affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Shockschade
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk. [1] Het recht op vergoeding van schade bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name voordoen indien iemand tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Het recht op vergoeding van shockschade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
5.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] (dochter van het slachtoffer), wettelijk vertegenwoordigd door [naam 5] , bijgestaan door mr. N. Hoogenboom, heeft een vordering tot vergoeding van € 30.835, - ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 bewezen feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor een achternaamwijziging à € 835,-.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 30.000, - en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • affectieschade à € 20.000,-;
  • aantasting in de persoon door het wegvallen van [slachtoffer 1] à € 10.000,-.
Beoordeling
Materiële schade
Door de benadeelde partij zijn (nog te maken) kosten voor een achternaamswijziging gevorderd. In het kader van deze strafprocedure is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Hoewel de wens van [benadeelde partij 1] begrijpelijk is, kan niet worden vastgesteld dat het wijzigen van haar achternaam direct verband houdt met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De benadeelde partij heeft als dochter van het slachtoffer recht op affectieschade. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade vanwege ‘aantasting in de persoon’, niet zijnde shockschade, overweegt de rechtbank dat deze niet past binnen de wettelijke systematiek van derdenschade, zoals ook door de verdediging bepleit.
Ook na 1 januari 2019 (het moment waarop het mogelijk werd voor een derde om op grond van artikel 6:108 BW bij overlijden aanspraak te maken op vergoeding van immateriële schade) wordt deze systematiek gekenmerkt door een gesloten karakter waarin sprake is van een beperkte kring van gerechtigden en van gelimiteerde vergoedingen.
Om als derde bovenop de regeling van art. 6:107 BW en art. 6:108 BW aanspraak te kunnen maken op een hogere of andere vergoeding van immateriële schade dan de gestandaardiseerde tegemoetkoming voor affectieschade dient sprake te zijn van een zelfstandige grondslag voor aansprakelijkheid ex artikel 6:106 BW of de hiervoor genoemde shockschade. Dit is echter uitdrukkelijk niet de grondslag waarop dit deel van de vordering is gebaseerd. De immateriële schade met als grondslag ‘andere persoonsaantasting’ wegens het verlies van een ouder komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De rechtspraak waarop namens de benadeelde partij in de toelichting bij haar vordering is gewezen, waarin vorderingen op deze grondslag wel zijn toegewezen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Een deel van deze rechtspraak stamt uit de tijd dat de Wet Affectieschade nog niet bestond en ten aanzien van het deel van de rechtspraak van daarna heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van de kritiek die vanuit de literatuur is gekomen op de toekenning van een vergoeding van immateriële schade aan een ‘derde’ wegens een ‘persoonsaantasting’. In de omstandigheid dat de rechtspraak hierover uiteen loopt, ziet de rechtbank wel aanleiding om de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet af te wijzen, maar niet-ontvankelijk te verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal tot een bedrag van € 20.000,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2023.
Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor maximum 135 dagen gegijzeld kan worden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot nu toe door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat deze schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 1] te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule (BEM = Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen). Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. [benadeelde partij 1] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen tot [benadeelde partij 1] achttien jaar is als gevolg van deze clausule slechts met toestemming van de kantonrechter over dit vermogen beschikken.
De rechtbank bepaalt in dit verband dat de advocaat van de benadeelde partij binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
5.2.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] (tweelingzus van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, heeft een vordering tot vergoeding van € 25.000,- ingediend wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 bewezen feit heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Beoordeling
De benadeelde partij heeft vergoeding van shockschade gevorderd. Door de traumatische confrontatie met het levenloze lichaam van haar zus (in eerste instantie op een foto die de politie haar heeft getoond en later in het mortuarium) zou bij de benadeelde partij geestelijk letsel zijn ontstaan. De rechtbank vindt – anders dan door de verdediging is aangevoerd – dat het geestelijk letsel als gevolg van die confrontatie door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd met de overgelegde verklaring van haar behandelaar, zodat het bestaan van shockschade kan worden vastgesteld.
De rechtbank zal daarom een vergoeding wegens shockschade toekennen. Uit de verklaring van haar behandelaar blijkt dat de traumaklachten vooral in de eerste maanden bestonden en inmiddels zijn verminderd. Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden in het licht van de betwisting van de verdediging zal de shockschade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 10.000,-.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van het resterende deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Zo’n nadere behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting vormen voor het strafgeding. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in dat resterende deel van de vordering tot vergoeding van de schade. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal tot een bedrag van € 10.000,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2023.
Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor maximum 85 dagen gegijzeld kan worden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot nu toe door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
5.3.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] (moeder van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, heeft een vordering tot vergoeding van € 42.680,- ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 bewezen feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de lijkbezorging à € 180,-.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 42.500,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • affectieschade à € 17.500,-;
  • shockschade à € 25.000,-.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat in de toelichting op de vordering is gesteld, aannemelijk is en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist, toewijzen.
Immateriële schade
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen feit immateriële schade heeft geleden. Dit is door de benadeelde partij uitvoerig toegelicht in de schriftelijke toelichting op de vordering en in haar slachtofferverklaring ter zitting. Daaruit blijkt dat de psychische gevolgen voor de benadeelde groot zijn en zij hiervoor behandeld wordt.
De benadeelde partij heeft als moeder van het slachtoffer in de eerste plaats recht op affectieschade. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
De benadeelde partij heeft daarnaast ook shockschade gevorderd. Door de traumatische confrontatie met het levenloze lichaam van haar dochter (zij heeft haar dochter op foto’s moeten identificeren en haar later opgebaard gezien) zou bij haar geestelijk letsel zijn ontstaan. De rechtbank vindt – anders dan door de verdediging is aangevoerd – dat het geestelijk letsel als gevolg van die confrontatie door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd met de overgelegde verklaring van haar huisarts/praktijkondersteuner-GGZ, zodat het bestaan van shockschade kan worden vastgesteld. De schuldenaar, in dit geval de verdachte, moet de schuldeiser, in dit geval de moeder, aanvaarden in de positie waarin zij verkeerde op het moment dat de onrechtmatige daad plaatsvond. De omstandigheid dat de moeder al een behandeling onderging, ontneemt de plicht tot het vergoeden van schade dus niet. De rechtbank zal daarom naast de affectieschade ook een vergoeding wegens shockschade toekennen. Wel dient deze vergoeding gematigd worden vanwege het toekennen van affectieschade, die ook ziet op immateriële schade als gevolg van het overlijden van haar dochter. Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden in het licht van de gemotiveerde betwisting zal de shockschade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van het resterende deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Zo’n nadere behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting vormen voor het strafgeding. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in dat resterende deel van de vordering tot vergoeding van de schade. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal dus tot een bedrag van € 25.180,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2023.
Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor maximum 160 dagen gegijzeld kan worden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot nu toe door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
5.4.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] (stiefvader van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, heeft een vordering tot vergoeding van € 21.248,28 ingediend wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezen feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de lijkbezorging à € 3.748,28
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 17.500,- en bestaat uit affectieschade.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat in de toelichting op de vordering is gesteld, aannemelijk is en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist, toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij behoort niet de naasten als vermeld in artikel 6:108 lid 4 onder a tot en met f BW, die recht op vergoeding van affectieschade hebben. De benadeelde partij heeft als stiefvader van [slachtoffer 1] vergoeding gevorderd van affectieschade op grond van de hardheidsclausule van lid 4 sub g van artikel 6:108 BW. De rechtbank moet in dat kader beoordelen of sprake was van een hechte affectieve relatie, waarbij moet worden gelet op de intensiteit, aard en duur van de relatie. De rechtbank heeft in de toelichting op de vordering gelezen dat de benadeelde partij vanaf 1996 in het leven van [slachtoffer 1] was en in 2011 met haar moeder is getrouwd. [slachtoffer 1] heeft korte tijd bij haar moeder en de benadeelde partij gewoond tot zij (vervroegd) uit huis ging. Uit die onderbouwing blijkt onvoldoende van een nauwe band tussen de benadeelde partij en [slachtoffer 1] in de zin van de hardheidsclausule.
In het kader van deze strafprocedure is dan ook onvoldoende gebleken van een recht op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van deze schade. Dit deel van de vordering kan nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal tot een bedrag van € 3.748,28,- aan materiële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2023.
Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor maximum 47 dagen gegijzeld kan worden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot nu toe door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
5.5.
[benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] , bijgestaan door mr. F.H. van der Pol, heeft een vordering tot vergoeding van € 3.500,- ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 bewezen feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Beoordeling
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank komt, gelet op de onderbouwing van de vordering in het licht van de ernst van het bewezen feit, een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 202.
Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor maximum 45 dagen gegijzeld kan worden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot nu toe door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

6.Beslissingen in het kort

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan en verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd, en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 2] , gedurende 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 1] , geboren op 16 januari 2013, te openen rekening met een BEM-clausule;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen € 10.000,- (hoofdsom zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli tot aan de dag van volledige voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van
€ 25.180,00 (zegge: vijfentwintig duizend honderdtachtig euro), bestaande uit € 180,- aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen van € 25.180,- (zegge: vijfentwintig duizend honderdtachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 25.180,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 165 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van €
3.748,28 (zegge: drieduizend zevenhonderdachtenveertig euro en achtentwintig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] te betalen van € 3.748,28 (zegge: drieduizend zevenhonderdachtenveertig euro en achtentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.748,28,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 47 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van
€ 3.500,- (zegge: vijfendertighonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover 12 juli 2023 vanaf tot aan de dag van volledige voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 5] te betalen € 3.500,- (hoofdsom, zegge: vijfendertighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2023 tot aan de dag van volledige voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.500,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 45 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

7.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
mr. J.J. Klomp en mr. T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince en L.S.F. Claeys, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 19 december 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958