In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en CLDN Ports Netherlands B.V. [eiser01] vorderde wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon na een ontslag op staande voet dat op 31 oktober 2023 was gegeven. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [eiser01] niet tijdig een verzoekschrift had ingediend om het ontslag te vernietigen, zoals vereist door artikel 7:681 BW. De rechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser01] tot wedertewerkstelling en loonbetaling niet toewijsbaar waren, aangezien de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet was geëindigd.
De procedure begon met de dagvaarding van [eiser01] op 12 december 2024, waarin hij CLDN verzocht om hem binnen 24 uur na het vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom. [eiser01] voerde aan dat zijn ontslag niet gerechtvaardigd was, omdat hij leed aan een ernstige alcohol- en drugsverslaving, waarvan de werkgever op de hoogte had moeten zijn. CLDN verweerde zich door te stellen dat het ontslag op staande voet terecht was, gezien de herhaalde ongeoorloofde afwezigheid en het liegen over de reden van afwezigheid.
De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren om het beroep van CLDN op de vervaltermijn te passeren. [eiser01] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag, waardoor het ontslag op staande voet onaantastbaar werd. De rechter wees de vorderingen van [eiser01] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de kant van CLDN werden begroot op € 501,50. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.