ECLI:NL:RBROT:2024:1292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10808058 VV EXPL 23-582
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot wedertewerkstelling en loonbetaling na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en CLDN Ports Netherlands B.V. [eiser01] vorderde wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon na een ontslag op staande voet dat op 31 oktober 2023 was gegeven. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [eiser01] niet tijdig een verzoekschrift had ingediend om het ontslag te vernietigen, zoals vereist door artikel 7:681 BW. De rechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser01] tot wedertewerkstelling en loonbetaling niet toewijsbaar waren, aangezien de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet was geëindigd.

De procedure begon met de dagvaarding van [eiser01] op 12 december 2024, waarin hij CLDN verzocht om hem binnen 24 uur na het vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom. [eiser01] voerde aan dat zijn ontslag niet gerechtvaardigd was, omdat hij leed aan een ernstige alcohol- en drugsverslaving, waarvan de werkgever op de hoogte had moeten zijn. CLDN verweerde zich door te stellen dat het ontslag op staande voet terecht was, gezien de herhaalde ongeoorloofde afwezigheid en het liegen over de reden van afwezigheid.

De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren om het beroep van CLDN op de vervaltermijn te passeren. [eiser01] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag, waardoor het ontslag op staande voet onaantastbaar werd. De rechter wees de vorderingen van [eiser01] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de kant van CLDN werden begroot op € 501,50. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10808058 VV EXPL 23-582
datum uitspraak: 15 februari 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: [gemachtigde01],
tegen
de besloten vennootschap
CLDN PORTS NETHERLANDS B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde02].
De partijen worden hierna “ [eiser01] ” en “CLdN” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 december 2024, met producties 1 tot en met 34;
  • de conclusie van antwoord in kort geding, met producties 1 tot en met 7;
  • de in een envelop overgelegde stukken (medisch dossier) aan de zijde van [eiser01] ;
  • de nader overgelegde productie 8 aan de zijde van CLdN;
  • de pleitnota van de gemachtigde van Geloven;
  • de pleitnota aan de zijde van CLdN.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 25 januari 2023, gelijktijdig met de verzoekschriftprocedure met zaaknummer 10866851 VZ VERZ 24-126 tussen [eiser01] en CLdN. Alle processtukken worden in beide procedures over en weer als ingevoegd beschouwd.
1.3.
[eiser01] is op de zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
[gemachtigde01]. Namens CLdN zijn verschenen [naam01] (HR Officer) en [naam02] (Assistent Terminal Manager), bijgestaan door de gemachtigde [gemachtigde02]. Beide partijen hebben tijdens de zitting hun standpunten (nader) toegelicht.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is eerst vanaf 1 januari 2013 op basis van een uitzendconstructie en vervolgens vanaf 1 januari 2016 op basis van een (fulltime) arbeidsovereenkomst bij CLdN werkzaam geweest in de functie van Terminal Medewerker.
2.2.
Het laatstverdiende loon van [eiser01] bedraagt € 4.785,70 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, ploegentoeslag en overwerk.
2.3.
[eiser01] is op 31 oktober 2023 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is het volgende opgenomen:
(…) “Uw (steeds wisselende) verklaringen moeten worden aangemerkt als liegen. Zowel de ongeoorloofde afwezigheid en het liegen over de reden is voor ons volstrekt onacceptabel. Dit is ook niet de eerste keer dat u ongeoorloofd afwezig bent geweest en hierover liegt en uiteindelijk, na ons onderzoek, heeft moeten toegeven hierover te hebben gelogen. Wij verwijzen u naar de officiële waarschuwing d.d. 23 februari 2023.
Daarnaast heeft u ook nog andere officiële waarschuwingen ontvangen, in augustus en september 2021.
We maken ernstig bezwaar tegen deze gang van zaken.
Bovengenoemde gebeurtenissen beschouwen wij ieder apart, maar ook in onderlinge samenhang bezien, als een dringende reden in de zin van de wet. Uw handelwijze is dusdanig ernstig, dat van ons in alle redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Wij hebben in deze afweging ook uw persoonlijke belangen betrokken.
Derhalve verlenen wij u hierbij ontslag op staande voet. Dit betekent dat uw arbeidsovereenkomst met CLdN Ports Netherlands B.V. met ingang van heden is geëindigd”. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, CLdN te veroordelen [eiser01] binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis, toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat CLdN in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen. [eiser01] heeft daarnaast gevorderd de bruto correctie op het loon van november 2023 ad € 709,20 in te trekken en CLdN te veroordelen tot betaling van het loon van € 4.785,70 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en andere emolumenten vanaf 1 november 2022, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser01] - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De aan [eiser01] verweten gedragingen kunnen op zichzelf of in onderlinge samenhang bezien geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. [eiser01] lijdt aan een ernstige alcohol- en drugsverslaving. Deze verslaving kwalificeert als een ziekte, waarvan de bedrijfsarts op de hoogte was. CLdN had door het frequent verzuim en de leugenachtige verklaringen van [eiser01] over zijn afwezigheid op de hoogte moeten zijn van zijn verslaving en zij had daarmee bij het ontslag rekening moeten houden als een verzachtende omstandigheid. CLdN had op basis van haar ziekteverzuimprotocol een lichtere sanctie moeten nemen dan een ontslag op staande voet. [eiser01] wil dan ook worden toegelaten tot zijn werkzaamheden en hij maakt aanspraak op loonbetaling vanaf de datum van ontslag.
3.3.
Het verweer van CLdN strekt tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten.
3.4.
Door CLdN is - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
CLdN stelt zich primair op het standpunt dat de gevorderde wedertewerkstelling en de loonvordering moeten worden afgewezen, omdat [eiser01] niet tijdig binnen de toepasselijke vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW een verzoek tot vernietiging van het ontslag heeft ingediend. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2023 staat daarmee vast. Subsidiair stelt CLdN zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet terecht is verleend wegens herhaalde ongeoorloofde afwezigheid van [eiser01] , het herhaaldelijk liegen over de reden van afwezigheid en het niet nakomen van regels, met meerdere officiële waarschuwingen tot gevolg. CLdN was niet eerder dan op
6 november 2023 op de hoogte van een alcohol- en of drugsverslaving van [eiser01] .

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser01] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor CLdN als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Spoedeisend belang
4.2.
In de aard van de vordering(en) is in beginsel een spoedeisend belang gelegen, dat bovendien ook niet door CLdN ter discussie is gesteld.
4.3.
De vordering van [eiser01] wordt op alle onderdelen afgewezen. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Ontslag op staande voet
4.4.
Aan de beoordeling van de vordering tot wedertewerkstelling en de loonvordering gaat vooraf de te beantwoorden vraag of CLdN [eiser01] op goede gronden op staande voet heeft mogen ontslaan.
4.5.
In de gelijktijdig met de onderhavige procedure behandelde verzoekschriftprocedure tussen [eiser01] en CLdN is in de beschikking van 15 februari 2024 ten aanzien van het ontslag op staande voet het volgende overwogen:

In het verzoek en in het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of CLdN [eiser01] op goede gronden op staande voet heeft mogen ontslaan.
[eiser01] is niet-ontvankelijk
4.2.
Het verzoek van [eiser01] tot vernietiging van het ontslag op staande voet en tot toekenning van een billijke vergoeding is niet binnen de in de artikel 7:686a lid 4 sub a BW voorgeschreven termijn van twee maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingediend. Het ontslag op staande voet is immers gegeven op 31 oktober 2023 en het verzoekschrift is pas ingediend op 4 januari 2024. Dit is te laat.
4.3.
De gemachtigde van [eiser01] heeft bij indiening van het verzoekschrift verzocht om een gevoegde behandeling met de kort geding procedure en heeft gewezen op het feit dat het kort geding wel tijdig binnen de termijn van twee maanden is gestart. Voor zover [eiser01] daarmee heeft bedoeld dat met de binnen de vervaltermijn van twee maanden aanhangig maken van een kort geding een zogenaamde “spoorwissel” ex artikel 69 Rv in de rede ligt, kan hij daarin niet worden gevolgd. Weliswaar houden de vordering tot wedertewerkstelling en tot betaling van achterstallig loon rechtstreeks verband met het einde van de arbeidsovereenkomst, maar er is in kort geding geen vernietiging gevorderd en bovendien kan een kort geding op grond van artikel 256 Rv niet worden verwezen naar de bodemrechter.
4.4.
Uit de jurisprudentie volgt wel dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij een verzoeker ondanks het verstrijken van een vervaltermijn, toch ontvankelijk is in zijn verzoek. Deze omstandigheden kunnen zijn dat een beroep op de vervaltermijn in uitzonderingsgevallen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel dat met het niet kunnen inroepen van de vervaltermijn geen afbreuk wordt gedaan aan de ratio van de vervaltermijn.
4.5. .
De kantonrechter ziet met betrekking tot het onderhavige verzoek onvoldoende aanknopingspunten om het beroep van CLdN op de vervaltermijn te passeren. Aan de zijde van [eiser01] zijn daartoe geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld. [eiser01] heeft zich ruim binnen de termijn van twee maanden gewend tot zijn gemachtigde en de concept-dagvaarding in kort geding is ook al op 17 november 2023 ingediend. Dat de gemachtigde van [eiser01] , zoals zij stelt, door haar verblijf in Jamaica en de late indiening van het verweer door CLdN in de kort geding procedure in een lastige situatie is gebracht en dat zij meer informatie nodig had en eerst nog stukken (bij CLdN) wilde opvragen zijn geen omstandigheden op grond waarvan een beroep op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat slechts sprake is van een beperkte overschrijding van een paar dagen.
Aan de ratio van de onderhavige vervaltermijn, te weten dat de werkgever niet te lang in onzekerheid blijft over de geldigheid van een ontslag op staande voet zou bovendien afbreuk worden gedaan bij het passeren van het beroep van CLdN op de vervaltermijn.
conclusie
4.6.
.6. [eiser01] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ex artikel 7:681 BW. Dit geldt voor zowel de vernietiging van het ontslag als de billijke vergoeding. Het gevolg daarvan is dat het aan [eiser01] verleende ontslag op staande voet onaantastbaar is geworden en uit moet worden gegaan van de rechtsgeldigheid van het ontslag.
4.7.
De arbeidsovereenkomst is door het ontslag op staande voet geëindigd op 31 oktober 2023. (…)”
Conclusie
4.6.
De voormelde overwegingen uit de beschikking worden in dit vonnis overgenomen.
Wedertewerkstelling en loonvordering
4.7.
Doordat de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet is geëindigd op 31 oktober 2023 zijn de vorderingen tot wedertewerkstelling en tot betaling van achterstallig loon niet toewijsbaar. Dit geldt ook voor de nevenvorderingen.
Eiswijziging
4.8.
De gemachtigde van [eiser01] heeft bij haar pleitnota de vordering gewijzigd in die zin dat - in het geval de loonvordering en de wedertewerkstelling niet kunnen worden toegekend - [eiser01] aanspraak maakt op toekenning van een transitievergoeding (a). Daarnaast vordert [eiser01] te besluiten dat aangenomen moet worden dat [eiser01] als gevolg van ziekte is uitgevallen voor zijn werk (b) en dat de door CLdN vastgestelde leugens gelinkt moeten worden aan zijn verslaving, aan zijn ziekte (c) en daarbij geen proceskostenveroordeling uit te spreken maar de proceskosten voor iedere partij te laten (d). De gevorderde bruto correctie op het loon van november 2023 (onder II in de dagvaarding) is ter zitting ingetrokken.
4.9.
Door CLdN is bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. Op grond van artikel 130 lid 1 Rv komt aan [eiser01] zolang nog geen eindvonnis is gewezen de bevoegdheid tot zijn eis te wijzigen of te vermeerderen. Het is de kantonrechter niet gebleken dat de vermeerdering van eis - gezien haar aard en strekking - in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De eiswijziging van [eiser01] wordt dan ook toegestaan en zal hierna beoordeeld worden.
Transitievergoeding
4.10.
CLdN zal in de verzoekschriftprocedure veroordeeld worden tot betaling van de transitievergoeding aan [eiser01] , zodat een dergelijke vordering in deze procedure niet toewijsbaar is, nog daargelaten dat een verzoek tot transitievergoeding op grond van artikel 7:686a lid 2 BW bij een verzoekschrift in plaats van een dagvaarding moet worden ingediend.
Overige vorderingen onder (b) en (c)
4.11.
De vorderingen zoals geformuleerd onder b en c van de pleitnota zijn eveneens niet toewijsbaar, omdat het declaratoire karakter daarvan zich niet verenigt met het karakter van een kort geding procedure en [eiser01] ook overigens niet heeft aangegeven wat voor soort voorziening hij daarbij voor ogen heeft.
Proceskosten
4.12.
[eiser01] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van CLdN op een bedrag van € 369,50
(een half punt x € 793,00) aan salaris voor de gemachtigde en een bedrag van € 132,00 aan nakosten. Dit is totaal € 501,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Ten overvloede
4.13.
De kantonrechter is niet bevoegd een gemachtigde zelf te belasten met de proceskosten. In dit geval lijkt het redelijk als [gemachtigde01] de kosten voor dit kort geding voor eigen rekening neemt, omdat deze procedure met als insteek de terugkeer van [eiser01] naar de werkvloer volstrekt zinloos was tegen de achtergrond van het laten verstrijken van de vervaltermijn voor het instellen van een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser01] af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van CLdN worden begroot op € 501,50;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
829