ECLI:NL:RBROT:2024:12912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
10925160 CV EXPL 24-3414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst; beoordeling van de ernst van de huurachterstand en oneerlijke boetebepaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonplus Schiedam en een gedaagde huurder. De eiseres, Stichting Woonplus, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte vanwege een huurachterstand. De huurder, die sinds 17 september 2020 een woning huurt van Stichting Woonplus, had een huurachterstand opgebouwd, maar stelde dat deze inmiddels was ingelopen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende processtukken en de verklaringen van beide partijen tijdens de zitting op 27 augustus 2024.

De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand tot en met oktober 2024 € 75,79 bedroeg, wat door de rechter werd toegewezen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werd echter afgewezen, omdat de huurachterstand niet ernstig genoeg was. De kantonrechter benadrukte dat ontbinding alleen gerechtvaardigd is bij een significante huurachterstand en dat de omstandigheden van de huurder, zoals het inlopen van de achterstand, in overweging moeten worden genomen.

Daarnaast wees de kantonrechter de vordering van Stichting Woonplus tot incassokosten en rente af, omdat er sprake was van een oneerlijke boetebepaling in de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de bepalingen in de huurovereenkomst niet in overeenstemming waren met de wet, waardoor Stichting Woonplus geen aanspraak kon maken op deze kosten. De proceskosten werden door de partijen zelf gedragen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10925160 CV EXPL 24-3414
datum uitspraak: 6 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonplus Schiedam,
vestigingsplaats: Schiedam
eiseres,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. de Kok.
De partijen worden hierna ‘Stichting Woonplus’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 februari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte van [gedaagde] van 23 september 2024, met bijlagen;
  • de akte van Stichting Woonplus, met vermindering van eis, van 21 oktober 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 27 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [naam 1] namens Stichting Woonplus en [naam 2] namens de gemachtigde aanwezig. [gedaagde] was met haar gemachtigde aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 17 september 2020 een woonruimte aan [adres] van Stichting Woonplus. De huur is nu € 675,73 per maand. Omdat er een huurachterstand is ontstaan eist Stichting Woonplus ontbinding van de huurovereenkomst. Ook eist Stichting Woonstad ontruiming van de woonruimte en betaling van de achterstand, met rente en kosten. De kantonrechter wijst een gedeelte van de gevorderde huur toe. De eis tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte wordt
afgewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Huurachterstand
2.2.
De kantonrechter wijst een bedrag van € 75,79 aan huurachterstand tot en met de maand oktober 2024 toe.
2.3.
Volgens Stichting Woonplus bedroeg haar vordering aan huur op het moment van dagvaarden € 2.631,38 tot en met februari 2024 en ter zitting € 1.894,14 tot en met augustus 2024. Volgens [gedaagde] klopt dat niet. Zij stelt dat ze de huurachterstand helemaal heeft ingelopen. De kantonrechter heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld een akte te nemen en aan de hand van rekeningafschriften te onderbouwen dat er geen huurachterstand meer is. Stichting Woonplus mocht hierna in een akte, aan de hand van de rekeningafschriften van [gedaagde], een specificatie maken van de gestelde huurachterstand. Stichting Woonplus is daarbij gevraagd om als er op haar specificatie een stornering staat vermeld, hierover uitleg te geven.
2.4.
[gedaagde] stelt in haar akte dat er geen achterstand (meer) is. Dit komt volgens haar door een betaling op 3 februari 2022, 8 augustus 2022 en de betalingen die zij heeft gedaan na het uitbrengen van de dagvaarding. [gedaagde] stelt dat Stichting Woonplus in haar specificatie van de huurachterstand geen rekening heeft gehouden met de betaling van
€ 651,21 op 3 februari 2022 en de betaling van € 675,- op 23 augustus 2022.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat op 3 februari 2022 een automatische doorlopende incasso van € 651,25 heeft plaatsgevonden, die na stornering op 7 februari 2022 op de bankrekening van [gedaagde] is teruggestort. [gedaagde] stelt dat zij dit bedrag vervolgens opnieuw handmatig heeft overgemaakt aan Stichting Woonplus. Zij verwijst naar haar rekeningafschrift van 28 februari 2022 met bladnummer 31 (productie 4 bij antwoord). Op dit overzicht is te zien dat [gedaagde] op 23 februari 2022 € 651,21 heeft overgemaakt aan Stichting Woonplus. Die betaling is ook terug te zien op de specificatie van Stichting Woonplus. Met deze betaling heeft Stichting Woonplus dus al rekening gehouden.
2.6.
Stichting Woonplus erkent in haar akte dat zij in haar specificatie bij dagvaarding geen rekening heeft gehouden met de betaling van € 675,-. Daarom heeft Stichting Woonplus haar eis verminderd.
2.7.
Stichting Woonplus vordert na eisvermindering in haar akte een achterstand van € 727,-. Dit bedrag kan niet worden toegewezen. Uit de specificatie van Stichting Woonplus blijkt namelijk dat zij over januari 2022 een dubbele huur heeft opgevoerd. Partijen zijn het erover eens dat er op 31 december 2021 een voorstand van € 588,58 was. Uit de specificatie van Stichting Woonplus blijkt dat [gedaagde] de huur voor januari 2022 heeft voldaan door verrekening met die voorstand. Volgens de specificatie van Stichting Woonplus heeft er in januari een stornering van de huur plaatsgevonden, waardoor januari toch niet betaald zou zijn. [gedaagde] heeft bij haar akte haar volledige af- en bijschrijvingen overgelegd. Daar staat deze stornering niet in vermeld. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat er maar eenmaal een stornering heeft plaatsgevonden en partijen zijn het erover eens dat dat op 7 februari 2022 was. Stichting Woonplus heeft de stornering van januari 2022 niet toegelicht of aan de hand van een afschrijving van haar eigen rekening onderbouwd, terwijl de kantonrechter haar daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid had gesteld. De kantonrechter stelt daarom vast dat [gedaagde] de huur voor januari 2022 al heeft betaald en dat Stichting Woonplus ten onrechte nogmaals huur over die maand vordert.
2.8.
Dit betekent dat de vordering van € 727,- met het bedrag van € 651,21 wordt verminderd. [gedaagde] heeft nu tot en met de maand oktober 2024 een huurachterstand van
€ 75,79. Dit bedrag wordt toegewezen.
Afwijzing ontbinding en ontruiming
2.9.
De kantonrechter wijst de gevorderde ontbinding en ontruiming af. Weliswaar is [gedaagde] verplicht om de huur op tijd te betalen en heeft zij dat niet gedaan, maar de kantonrechter mag een huurovereenkomst alleen ontbinden als de huurachterstand ernstig genoeg is. De kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden. Van belang is bijvoorbeeld of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen. [1] De kantonrechter vindt dat ontbinding in dit geval niet gerechtvaardigd is. Op het moment van dagvaarden bedroeg de huurachterstand nog geen 3 maanden. Bovendien heeft [gedaagde] de afgelopen tijd huur betaald en is de huurachterstand ingelopen tot minder dan een maand huur.
Afwijzing incassokosten en rente
2.10.
De kantonrechter wijst de gevorderde incassokosten en rente af. In de huurovereenkomst staat namelijk een oneerlijke boetebepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag Stichting Woonplus daar geen beroep op doen en kan zij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet. [2] Het gaat om artikel 13 lid 3 van de algemene huurvoorwaarden waarin is vastgelegd dat de huurder die tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting(en) aan de verhuurder een direct opeisbare boete verbeurt van € 50,- per kalenderdag. Op grond van de wet zou [gedaagde] als zij te laat betalen de wettelijke rente en incassokosten moeten betalen. Stichting Woonplus wijkt dus in het nadeel van consumenten af van de wet door daarnaast ook een boete op te kunnen leggen. Dat maakt deze bepaling hier oneerlijk.
Oneerlijke bepalingen
2.11.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
Proceskosten
2.12.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt. Hoewel Stichting Woonplus grotendeels in het ongelijk is gesteld, had [gedaagde] op het moment van uitbrengen van de dagvaarding wel een betalingsachterstand tegenover Stichting Woonplus, die zij is gaan inlopen tijdens de onderhavige procedure.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Stichting Woonplus dat eist en daarop niet is gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting Woonplus te betalen € 75,79 aan huurachterstand berekend tot en met de maand oktober 2024;
3.2.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
62914

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia)