In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonplus Schiedam en een gedaagde huurder. De eiseres, Stichting Woonplus, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte vanwege een huurachterstand. De huurder, die sinds 17 september 2020 een woning huurt van Stichting Woonplus, had een huurachterstand opgebouwd, maar stelde dat deze inmiddels was ingelopen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende processtukken en de verklaringen van beide partijen tijdens de zitting op 27 augustus 2024.
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand tot en met oktober 2024 € 75,79 bedroeg, wat door de rechter werd toegewezen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werd echter afgewezen, omdat de huurachterstand niet ernstig genoeg was. De kantonrechter benadrukte dat ontbinding alleen gerechtvaardigd is bij een significante huurachterstand en dat de omstandigheden van de huurder, zoals het inlopen van de achterstand, in overweging moeten worden genomen.
Daarnaast wees de kantonrechter de vordering van Stichting Woonplus tot incassokosten en rente af, omdat er sprake was van een oneerlijke boetebepaling in de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de bepalingen in de huurovereenkomst niet in overeenstemming waren met de wet, waardoor Stichting Woonplus geen aanspraak kon maken op deze kosten. De proceskosten werden door de partijen zelf gedragen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.