In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2024, is een kort geding aan de orde waarin de vrouw, de moeder van een 12-jarige minderjarige met het syndroom van Down, toestemming vraagt om haar zoon te laten vaccineren tegen de griep. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. R.E. Gout de Kreek, vordert vervangende toestemming van de voorzieningenrechter, omdat de man, de vader van de minderjarige, hiertegen bezwaar maakt. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 december 2024, waarbij ook de raad voor de kinderbescherming aanwezig was.
De feiten van de zaak zijn dat de partijen gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige zoon, die bij de vrouw woont. De vrouw stelt dat de griepprik noodzakelijk is vanwege de kwetsbaarheid van hun zoon, die eerder ernstige gezondheidsproblemen heeft gehad. De man daarentegen betwist de noodzaak van de vaccinatie en wijst op mogelijke bijwerkingen en het gebrek aan medische indicatie.
De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel de wet voorschrijft dat vervangende toestemming via de kinderrechter moet worden gevraagd, de vrouw om proceseconomische redenen in haar vordering wordt ontvangen. De rechter oordeelt dat de griepprik in het belang van de minderjarige is, gezien zijn medische achtergrond en de aanbevelingen van de huisarts. De vordering van de vrouw wordt toegewezen, en de voorzieningenrechter roept beide ouders op om beter met elkaar te communiceren over de zorg voor hun zoon. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.