ECLI:NL:RBROT:2024:12886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/10/687103 / JE RK 24-2169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens afwezigheid van ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 oktober 2024, is het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling van drie minderjarigen afgewezen. De Raad had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat er zorgen waren over de hechting van de kinderen en de psychische problematiek van de moeder. De ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben echter noodzakelijke hulp geaccepteerd en hebben stappen ondernomen om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er op dit moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is en dat de ouders bereid zijn om hulp te aanvaarden. De kinderrechter heeft daarbij ook gekeken naar de recente ontwikkelingen in het gezin, waaronder de betrokkenheid van babythuiszorg en andere hulpverleners. De ouders hebben hun verantwoordelijkheid genomen en de kinderen gaan nu vijf dagen per week naar school, wat bijdraagt aan hun stabiliteit. De kinderrechter concludeert dat het verzoek van de Raad niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling en wijst het verzoek af. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687103 / JE RK 24-2169
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 2] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van
8 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op dezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, mw. [persoon A] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna te noemen: de GI), mw. [persoon B] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de ouders.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. Er zijn zorgen over de hechting van de kinderen. De kinderen zijn erg jong en zij hebben al veel meegemaakt door de psychische problematiek van de moeder. De moeder is meerdere malen opgenomen geweest en het lukte de ouders niet altijd om voldoende aan te sluiten bij de kinderen. De draaglast en draagkracht van de moeder is niet altijd in verhouding. Daarnaast is de vader behoorlijk belast geraakt. De ouders staan ambivalent tegenover hulpverlening. Tot februari 2025 loopt er een zorgmachtiging voor de moeder. Het is van belang om te monitoren of de moeder na het aflopen van de machtiging stabiel blijft. Ook moet er hulpverlening worden ingezet om te voorkomen dat moeder uit balans raakt en om te kijken naar de hechting tussen de moeder en de kinderen.

5.Het standpunt van de GI

De GI brengt ter zitting het volgende naar voren. Er is de afgelopen periode veel gebeurd. Het is van belang dat de thuissituatie stabiel blijft. Voor de hechting van de kinderen kan een NIKA-traject worden ingezet en babythuiszorg kan nauw samenwerken met een jeugdbeschermer.

6.Het standpunt van de moeder

De moeder voert ter zitting verweer tegen het verzoek en zij licht het als volgt toe. De kinderen worden niet in hun ontwikkeling bedreigd. De hechting tussen haar en de kinderen is goed. De afgelopen vier jaar heeft de moeder zelf de zorg over de kinderen gedragen. Tijdens het verblijf van de moeder in het ziekenhuis misten [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de moeder, maar zij kwamen op bezoek en de moeder was thuis tijdens verlof. Daarnaast verbleef [voornaam minderjarige 3] bij de moeder in het ziekenhuis. Een terugval is niet mogelijk vanwege de medicatie die de moeder heeft. Bovendien heeft de moeder hulp ingeschakeld. De moeder heeft dagelijks hulp van babythuiszorg en zij staat op de wachtlijst voor intensieve hulpverlening via het ziekenhuis. De hulpverlening kan en zal in het vrijwillig kader worden voortgezet.

7.Het standpunt van de vader

De vader voert ter zitting verweer tegen het verzoek en hij geeft het volgende aan. Er zijn geen zorgen over de hechting van de kinderen. De kinderen begrepen dat de moeder in het ziekenhuis lag. De vader bracht de kinderen naar het ziekenhuis wanneer zij de moeder misten. De situatie was weliswaar zwaar, maar niet te belastend voor de vader. De vader staat open voor hulpverlening en er is al veel hulp.

8.De beoordeling

8.1.
De kinderrechter is op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling zoals gesteld in artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
8.2.
De afgelopen periode is er veel gebeurd in het gezin van de ouders. De moeder is opgenomen geweest op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Dit is belastend geweest voor het hele gezin en heeft mogelijk invloed gehad op de hechting tussen met name [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] en de moeder. Op dit moment is de moeder alweer enige tijd thuis in het gezin. Hoewel er nog zorgen bestaan, is ter zitting gebleken dat de ouders er voor open staan om voor deze zorgen hulp en begeleiding te aanvaarden. Er is al de nodige hulpverlening ingezet en geaccepteerd. Babythuiszorg is dagelijks betrokken om de moeder te ondersteunen; deze zorg kan mogelijk verlengd worden. Daarnaast is er hulpverlening vanuit Antes betrokken en staat de moeder op de wachtlijst voor intensieve hulpverlening. Dit maakt dat er, in combinatie met de zorgmachtiging van de moeder, op dit moment voldoende zicht is op de (thuis)situatie. Tot slot gaan [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] nu vijf dagen per week naar school, wat de ouders ontlast en waardoor de school ook zicht heeft op de tweeling.
8.3.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de kinderrechter – voor zover hier van belang – een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien deze zodanig opgroeit dat hij/zij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De kinderrechter stelt op basis van de stukken en dat wat op de zitting is besproken vast dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en dat daarnaast de ouders noodzakelijke hulp voor henzelf en de kinderen accepteren. Ook over de (nabije) toekomst hebben de ouders nagedacht en hebben zij zelf passende stappen genomen.
8.4.
Uit vorenstaande volgt dat het verzoek van de Raad zal worden afgewezen.

9.De beslissing

De kinderrechter wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 25 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.