ECLI:NL:RBROT:2024:12875

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
10/276914-24 en 10/319048-23 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor explosie, voorhanden hebben explosief en witwassen van VIN-fraude geld

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een explosie, het voorhanden hebben van een explosief en het witwassen van geld verkregen door vrienden-in-nood (VIN)-fraude. De verdachte, die op het moment van de feiten 18 jaar oud was, werd geconfronteerd met ernstige beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 27 augustus 2024 in Rotterdam samen met anderen een vuurwerkbom voorhanden had, en dat hij eerder, op 17-18 augustus 2024, een explosie had veroorzaakt bij een bedrijfspand in Den Haag. De verdachte had zich in een netwerk begeven dat betrokken was bij het plegen van explosies en brandstichtingen, en had via sociale media contact gehad met medeverdachten over het uitvoeren van dergelijke daden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat er een explosief in de auto lag waarin hij reed, en dat hij betrokken was bij het plegen van deze strafbare feiten. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij werd veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 113 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om mee te werken aan toezicht door de jeugdreclassering en aan het aflossen van zijn schulden. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/276914-24 en 10/319048-23 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 3 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/276914-24 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 10/319048-23 ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/276914-24 onder 2 en het onder parketnummer 10/319048-23 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering tenlastegelegde onder parketnummer 10/276914-24 onder 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent te hebben geweten dat er op 27 augustus 2024 in de kofferbak van de auto een vuurwerkbom lag. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de verdachte dit wel wist, dan wel dat het niet anders kan dan dat hij dat moet hebben geweten. De medeverdachten wijzen naar elkaar, maar niemand van hen heeft daarbij de verdachte genoemd als iemand die wist dat die vuurwerkbom in de auto lag. Er is dan ook sprake van een aannemelijk alternatief scenario waarin de verdachte echt niet heeft geweten en ook niet heeft hoeven weten dat de vuurwerkbom in de auto lag
.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
De periode voorafgaand aan 27 augustus 2024
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij al eerder samen met een ander in de nacht van 17 op 18 augustus 2024 in Den Haag een explosief heeft geplaatst en aangestoken bij een bedrijfspand aan de [adres 2] in Den Haag (feit 2 onder dit parketnummer). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat als betrokkene daarbij de mededader ‘ [bijnaam 1] ’ wordt genoemd.
Uit onderzoek in de telefoon van de verdachte komt naar voren dat de verdachte na het plegen van dit feit, en enkele dagen voor zijn aanhouding op 27 augustus 2024, via social media contact heeft gehad met verschillende personen. Het betreft onder andere chatgesprekken op 23 augustus 2024 tussen de verdachte (via zijn snapchataccount [accountnaam 1] ) en een persoon die in de chat [accountnaam 2] wordt genoemd. Daarin vraagt [accountnaam 2] onder andere aan de verdachte hoeveel hij wil voor het eruit blazen van een deur of het schieten op 2 ‘osso,s (woningen). De verdachte antwoordt hierop: “1 k of 7b”. De rechtbank constateert dat daarmee 1000 euro (1K) of 700 euro (7b [barkie]) wordt bedoeld, zoals de verdachte ter zitting ook heeft beaamd. De verdachte schrijft ook: ”Als die man rea ben gelijk fit. Osso tirra (op woning schieten) is zo gedaan niet me eerste keer”. Uit deze chat valt op te maken dat de verdachte zich kennelijk in die periode aanbiedt, dan wel interesse toont, voor het uitvoeren van explosies/brandstichtingen en/of het beschieten van woningen.
Ook is in de telefoon van de verdachte een snapchatgesprek van 27 augustus 2024 aangetroffen in een groep met 35 deelnemers, waarin de verdachte schrijft ”Yooo boys met driver voor c6 djoenv”. De rechtbank leidt af uit het dossier dat daarmee wordt bedoeld dat wordt gezocht naar een chauffeur voor het plaatsen van zwaar vuurwerk, te weten een cobra 6.
Ten slotte is in de telefoon van de verdachte een chatgesprek aangetroffen dat plaatsvond op 26 augustus 2024 tussen de verdachte en een persoon die zich ‘ [accountnaam 3] ’ noemt, waaruit volgt dat zij met elkaar overleggen wie een ‘pakketje’ moet doen ( [bijnaam 1] of de verdachte) en waarin de verdachte vraagt of er een Kap/driver (taxichauffeur) is.
Ter terechtzitting heeft de verdachte over deze chatberichten verklaard dat hij de explosie op 17-18 augustus 2024 heeft gepleegd omdat hij geld nodig had. Hij heeft verder verklaard dat het makkelijk verdienen was en hij deze chatgesprekken daarna heeft gevoerd omdat hij overwoog om het nog eens te doen/er verder mee te gaan.
De rechtbank leidt hieruit dat de verdachte in de maand augustus 2024 zich in een netwerk heeft begeven waarin het plegen van bomexplosies bij bedrijven en/of woningen als klussen werden aangeboden en geregeld. Hij is binnen dit netwerk actief gebleven door in chatgesprekken te vragen naar nieuwe klussen. Ook op 26 augustus 2024, de dag voor zijn aanhouding, heeft de verdachte nog met een medeverdachte gechat over het ‘doen van een pakketje’.
De gebeurtenissen op 27 augustus 2024
Op 27 augustus 2024 heeft de verdachte, die zelf geen rijbewijs had, een auto gehuurd voor een zeer korte tijd, te weten die avond van 20.30 uur tot 02.00 uur.
Voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om enkel wat rond te rijden en te chillen volgt de rechtbank hem niet. Niet alleen had de verdachte geen rijbewijs, maar ook past een dergelijke grote uitgave niet bij een situatie waarin de verdachte naarstig op zoek is naar inkomsten en een dag eerder nog in een chatgesprek had gevraagd om een driver/Kap.
Hij heeft die avond in die auto gereden en heeft daarmee verschillende mensen opgehaald en afgezet. Op enig moment die avond heeft hij samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] , de medeverdachte [medeverdachte 1] opgehaald op of nabij de Beijerlandselaan. [medeverdachte 1] was toen samen met een medeverdachte die ‘ [bijnaam 2] ’ wordt genoemd. [medeverdachte 1] en [bijnaam 2] zouden, zo heeft [medeverdachte 1] bij de politie verklaard, toen een tas in de achterbak van de auto hebben gezet. [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 1] een tas in de kofferbak van de auto heeft zien zetten.
De verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat ook hij inderdaad heeft gezien dat er ‘iets’ in de kofferbak van de auto werd gezet.
Hierna is de verdachte, samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [bijnaam 2] en nog een meisje genaamd [naam 1] , naar de Beijerlandsestraat gereden, waar ‘tante [naam 2] ’ woont.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat er tijdens de rit in de auto is gesproken over het feit dat zij naar Den Haag zouden gaan. Dat dit ook tot discussie in de auto heeft geleid blijkt uit het feit dat [medeverdachte 2] daar die avond niet naar toe wilde gaan in verband met de beperkingen van zijn enkelband.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte toen in ieder geval al op de hoogte is geweest van het feit dat er een tas in de kofferbak van de auto was geplaatst.
Dat de verdachte ook wist van de illegale inhoud van die tas leidt de rechtbank af uit het volgende.
Toen de verdachte en de medeverdachten de Beijerlandsestraat in reden, zagen zij bij het huis van tante [naam 2] politie staan. Uit het dossier en de verklaringen van onder meer de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] komt naar voren dat in de auto toen grote paniek uitbrak. Zowel de medeverdachte [medeverdachte 1] als de medeverdachte [medeverdachte 2] hebben verklaard dat de verdachte bij het zien van de politie hard remde, vervolgens hard achteruit reed en tegen een andere auto botste. Hierop zijn alle verdachten uit de auto weggevlucht en (uiteindelijk) langs diverse wegen naar de woning van tante [naam 2] gegaan.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte niet alleen wist van de aanwezigheid van een tas in de kofferbak, maar – gelet op de grote paniek die uit het verkeersgedrag van de verdachte blijkt – ook op de hoogte is geweest van de illegale inhoud van die tas. Deze constatering van de rechtbank wordt nog eens onderstreept door het feit dat de verdachte direct naar verbalisant [naam verbalisant] , in de deuropening van de portiek van de woning van tante [naam 2] stond, is toegelopen en hem ongevraagd zei: “Ik zeg het maar gelijk, ik zat in de auto, jullie zoeken mij maar ik heb er niks mee te maken”.
De rechtbank acht dit opmerkelijk omdat hem op dat moment nog helemaal niet was medegedeeld dat de politie toen in de kofferbak van de achtergelaten auto de tas had aangetroffen met daarin een zelfgemaakte bom, bestaande uit flessen brandbare vloeistof en Cobra’s (zwaar vuurwerk).
Deze uitlating van de verdachte duidt erop dat hij wetenschap had van het feit dat er, los van de omstandigheid dat hij reed zonder rijbewijs, kennelijk ook nog sprake was van een ander strafbaar feit. De verdachte heeft ook ter zitting geen aannemelijke verklaring voor deze uitlating kunnen geven.
De rechtbank is, gezien voorgaande feiten en omstandigheden, en in het licht van de activiteiten en gesprekken van de verdachte voorafgaand aan het huren van de auto en tijdens het rijden met de auto, van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat in de auto waarin hij die avond reed een vuurwerkbom lag en komt tot de conclusie dat de verdachte die avond/nacht samen met anderen een explosief voorhanden heeft gehad.
Het feit dat nadien in de woning van tante [naam 2] tussen de medeverdachten nog over de bom gesproken is en getuige [naam getuige] heeft horen zeggen dat [medeverdachte 1] volgens [medeverdachte 2] de bom ‘in Agga moest zetten’ en dat driftig gediscussieerd is over de vraag wie de verantwoordelijkheid voor de bom op zich moest nemen, onderstreept nog eens de context waarin de verdachte en zijn mededaders die avond op pad waren geweest.
4.2.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/276914-24 onder 1 tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/276914-24 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/276914-24 onder 2 en het onder parketnummer 10/319048-23 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/276914-24
1
hij op 27 augustus 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7º van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, namelijk een vuurwerkbom (aan elkaar vastgemaakte cobra's met (flessen) brandbare vloeistof) voorhanden heeft gehad;
2
hij in de periode van 17 augustus 2024 tot en met 18 augustus 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief, althans een voorwerp, aan te steken en (vervolgens) tegen de gevel van het pand te leggen, waardoor een explosie en brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- voor het bedrijf en de inboedel/huisraad van dat bedrijf gelegen aan de [adres 2] en
- voor de nabijgelegen bedrijfspanden en inboedel/huisraad van die nabijgelegen bedrijfspanden
en
- voor rond het bedrijf geparkeerde voertuigen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
parketnummer 10/319048-23
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Aerdenhout en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, voorwerpen, te weten:
- 1940,15 euro,
en
- 900,00 euro en
- 1950,11 euro,
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/276914-24
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º;
2.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Parketnummer 10/319048-23
witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte, destijds 18 jaar oud, heeft zich op 28 september 2023 schuldig gemaakt aan het witwassen van geld dat eerder die dag was verkregen door het oplichten van twee slachtoffers middels zogenoemde vrienden-in-nood-fraude (VIN-fraude). Beide slachtoffers maakten, in de veronderstelling dat zij een familielid hielpen die in financiële nood zat, (forse) bedragen over naar een bankrekening bij de KNABbank op naam van de verdachte.
Vervolgens werden die geldbedragen vanaf die rekening deels doorgesluisd naar andere bankrekeningen en deels contant opgenomen bij een pinautomaat. De verdachte heeft de bankrekening bij de KNABbank geopend en ter beschikking gesteld aan anderen in de hoop daarmee snel geld te verdienen.
Met het door de verdachte gepleegde witwassen van met oplichting verkregen geld heeft hij laten zien dat hij alleen maar uit is geweest op zijn eigen financieel gewin. De verdachte
heeft niet stil gestaan - of willen staan - bij de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zou hebben. De rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk.
In de nacht van 17 op 18 augustus 2024 heeft de verdachte, inmiddels 19 jaar oud, samen met een medeverdachte een explosie teweeg gebracht in Den Haag op een bedrijventerrein aan de [adres 2] . Door deze explosie is er brand ontstaan, die forse schade aan het betreffende bedrijfspand, naastgelegen panden en een voor dit pand geparkeerde auto heeft veroorzaakt.
Explosies zoals door de verdachte en zijn medeverdachte gepleegd zijn bedreigend en beangstigend voor de eigenaren van het pand waar de explosie plaatsvond, maar ook voor de eigenaren van de panden naast en in de directe omgeving daarvan. De gevolgen kunnen levensgevaarlijk zijn. Ook leiden dit soort explosies, mede gezien de grote hoeveelheid aanslagen die de afgelopen tijd in Nederland heeft plaatsgevonden, tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich daar weinig aan gelegen laten liggen, hij was ook hierbij enkel uit op het snel verdienen van geld om zijn openstaande schuld af te lossen.
Tien dagen later, op 27 augustus 2024 in Rotterdam, heeft de verdachte samen met anderen in een door hem gehuurde en bestuurde auto een zelfgemaakte vuurwerkbom, bestaande uit aan elkaar gemaakte flessen brandbare vloeistof en cobra’s, voorhanden gehad. Het feit dat deze bom niet meer tot ontploffing gebracht heeft kunnen worden omdat de politie deze tijdig heeft aangetroffen kan niet op het conto van de verdachte geschreven worden. De verdachte mag bovendien van geluk spreken dat het die avond ook niet meer van een ritje naar Den Haag gekomen is.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en de verklaring van de deskundige op de terechtzitting
Het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 november 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is in korte tijd meermaals in aanraking gekomen met politie en justitie. Er zijn zorgen over de negatieve invloed die vanuit zijn sociaal netwerk lijkt uit te gaan en zijn weerbaarheid tegen deze negatieve invloed, mede vanwege het feit dat wordt vermoed dat de verdachte een licht-verstandelijke beperking heeft en hij in het verleden gediagnosticeerd is met autisme pdd-nos. Ook worden zijn financiën delictgerelateerd geacht. De verdachte geeft aan dat hij de verdenkingen die hij bekent gepleegd heeft, omdat er geld mee te verdienen viel. Hij lijkt echter bij het plegen van de delicten de lange termijn gevolgen niet te hebben overzien. Op dit moment ervaart hij deze gevolgen en uit hij de wens om uit de problemen te blijven. Hij geeft aan spijt te hebben en staat in onze gesprekken stil bij de gevolgen en de ernst van de zaak. Ook gaat er een beschermende invloed uit van zijn familie. Om die reden wordt de kans op recidive, na het doorlopen van justitiële interventies, laag-gemiddeld ingeschat.
De verdachte lijkt pedagogisch ontvankelijk voor de invloeden vanuit voornamelijk zijn oma en moeder.
De verdachte heeft zich tijdens de schorsingsperiode goed aan de voorwaarden gehouden en heeft meegewerkt aan de begeleiding vanuit de William Schrikker Stichting. Hij lijkt gemotiveerd om zijn leven te beteren. Hij woont sinds zijn schorsing weer bij zijn oma en volgt dagbesteding bij [naam instelling] . Hij krijgt daarnaast ondersteuning vanuit een IPTA (integraal persoonsgerichte toeleiding tot arbeid) Coach van de gemeente Rotterdam, die hem, naast eerder de toeleiding tot dagbesteding, helpt bij zijn financiën.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte vertoont namelijk kinderlijker gedrag dan passend is bij zijn leeftijd en kan nog niet volledig aangesproken worden als volwassene. Ook is hij nog niet in staat om zijn leven zelfstandig vorm te geven en hij gedijt goed bij begeleiding en aansturing. Hij is pedagogisch ontvankelijk en begeleiding vanuit de jeugdreclassering tijdens het schorsingstoezicht bleek passend. Geadviseerd wordt om dit voort te zetten na een veroordeling.
Bij een veroordeling van de verdachte wordt de toepassing van een vrijheidsbenemende straf onwenselijk geacht omdat de verdachte op dit moment bezig is zijn leven te stabiliseren en dit traject positief verloopt. Ook is een financiële sanctie niet wenselijk, daar de verdachte al hoge schulden heeft die afbetaald moeten worden
Gezien het voorgaande wordt bij een veroordeling van de verdachte geadviseerd om aan hem een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • de verdachte werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • de verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten uit onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • de verdachte is gedurende zijn jeugdreclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De jeugdreclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht. Het huidige verblijfadres is [adres 3] , [postcode 2] in Rotterdam. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de jeugdreclassering daarvoor toestemming geeft. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de jeugdreclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de verdachte in Nederland verblijft.;
  • de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk, scholing en/of vrijetijdsbesteding, bijvoorbeeld het traject bij [naam instelling] , met een vaste structuur;
  • de verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de jeugdreclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • de verdachte laat zich begeleiden door een IPTA Coach vanuit de gemeente Rotterdam of een andersoortig (jongeren)coach, te bepalen door de jeugdreclassering. De begeleiding duurt zolang als de proeftijd loopt, of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig acht;
waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) ten aanzien van de verdachte verklaard dat hij nu drie weken bij de verdachte betrokken is en hem een aantal keer heeft gezien in het bijzijn van zijn oma en moeder. Op dit moment gaat het wel goed met de verdachte, maar er is veel werk aan de winkel. De verdachte is in de afgelopen tijd met verkeerde jongens omgegaan. Hij lijkt nu te beseffen dat het anders moet, dat hij op een kruispunt staat en moet kiezen welke kant hij op gaat. Als de verdachte niet gaat nadenken over (de gevolgen van ) zijn gedrag bestaat de kans dat het weer mis gaat. De verdachte heeft nu de keus om met de jeugdreclassering, met zijn IPTA coach en met zijn oma en moeder te gaan werken aan een goede toekomst.
Momenteel vinden oma en moeder het nog te vroeg om de enkelband weg te halen, maar de enkelband maakt het voor de verdachte wel lastig om een contactsport te beoefenen, zoals basketbal, een sport die de verdachte eerder heeft gedaan en die hij graag weer zou oppakken. Een enkelband kan ook een belemmering voor de verdachte zijn in [naam instelling] . Maar als de rechtbank vindt dat de verdachte voorlopig nog een enkelband moet dragen, dan is het verzoek deze voorwaarde zo te formuleren dat de verdachte de enkelband houdt zolang als de jeugdreclassering dit nodig vindt.
WSS staat verder achter het advies zoals door het Leger des Heils uitgebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage en verklaring ter terechtzitting, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Uit de adviezen komt naar voren dat de verdachte zich goed houdt aan de ingezette begeleiding en dat hij bezig is zijn leven weer op de rails te krijgen. Met de (jeugd)reclassering, de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het om die reden onwenselijk is dat de verdachte weer vast komt te zitten. De rechtbank zal daarom een jeugddetentie opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte het voorarrest niet overschrijdt.
De rechtbank zal het overige deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd en overeenkomstig het advies van de (jeugd)reclassering. Dit om te zorgen dat de verdachte ook in de toekomst nog de begeleiding krijgt die hij nodig heeft. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [benadeelde 1] , wonende te Aerdenhout, ter zake van het onder parketnummer 10/319048-23 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1549,62 aan materiële schade en een bedrag van € 2000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
  • [benadeelde 2] , wonende te Swalmen, ter zake van het onder parketnummer 10/319048-23 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1950,11 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de door de beide benadeelde partijen gevorderde materiële schade in zijn geheel toe te wijzen, en de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde immateriële schade te matigen tot 500 euro. Zij heeft voorts gevorderd bij de toegekende schade de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde immateriële schade te matigen. Voor het overige zijn de vorderingen niet betwist.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [benadeelde 1]:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/319048-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, de gevorderde materiële schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken en de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering voor deze schade worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/319048-23 bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,- , zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van twee of meer personen, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover die andere perso(o)nen de benadeelde partij betaalt/ betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 september 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 2]:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/319048-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, de gevorderde materiële schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken en de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van twee of meer personen, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover die andere perso(o)n(en) de benadeelde partij betaalt/ betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 september 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 2049,62, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 1950,11 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt bij beide benadeelde partijen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/276914-24 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 10/319048-23 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
113 (honderddertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • mee zal werken aan toezicht door de jeugdreclassering en zich zal melden op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [persoon 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] ),
- [persoon 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2009 te [geboorteplaats 1] ),
- [persoon 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2005 te [geboorteplaats 1] ),
- [persoon 4] (geboren op [geboortedatum 5] 2007 te [geboorteplaats 3] in
Frankrijk),
- [persoon 5] (geboren op [geboortedatum 6] 2006 te [geboorteplaats 4] ),
- [persoon 6] (geboren op [geboortedatum 7] 2003 te [geboorteplaats 1] ),
- [persoon 7] (geboren op [geboortedatum 8] 2009 te [geboorteplaats 1] ),
zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
gedurende zijn jeugdreclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres aan de [adres 3] , [postcode 1] in Rotterdam. De jeugdreclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring met betrekking tot dit locatiegebod, waarbij de elektronische monitoring en dit locatiegebod zal duren tot uiterlijk 1 mei 2025 of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig acht. Een ander adres dan het huidige verblijfadres [adres 1] , [postcode 1] Rotterdam gedurende het locatiegebod is alleen mogelijk als de jeugdreclassering daarvoor toestemming geeft.
De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering;
zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk, scholing en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur, zoals het traject bij [naam instelling] of een soortgelijk traject;
mee zal werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de jeugdreclassering hiertoe inzicht in zijn financiën en schulden;
zich zal laten begeleiden door een de IPTA Coach vanuit de gemeente Rotterdam of een andersoortig (jongeren)coach, te bepalen door de jeugdreclassering, zo lang als de jeugdreclassering nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugd/reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren,waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat de vervangende jeugddetentie ten uitvoer kan worden gelegd als vervangende hechtenis, indien de veroordeelde bij aanvang van de eventuele tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.049,62 (zegge: tweeduizendnegenenveertig euro en tweeënzestig cent), bestaande uit € 1.549,62 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij door (een) ander(en) op wie een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met (een) ander(en) op wie een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen
€ 2.049,62(hoofdsom,
zegge: tweeduizendnegenenveertig euro en tweeënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door (een) ander(en) op wie een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.950,11 (zegge: negentienhonderdvijftig euro en elf cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij door (een) ander(en) op wie een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met (een) ander(en) op wie een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] te betalen
€ 1.950,11(hoofdsom,
zegge: negentienhonderdvijftig euro en elf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door (een) ander(en) op wie een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.L. Pöll en A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2024.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/276914-24
1
hij op of omstreeks 27 augustus 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7º van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, namelijk een vuurwerkbom (aan elkaar vastgemaakte cobra('s) met (flessen) brandbare vloeistof) voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2024 tot en met 18 augustus 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief, althans een voorwerp, aan te steken en/of (vervolgens) tegen de gevel van het pand te leggen, waardoor een explosie en/of brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- voor het bedrijf en/of de inboedel/huisraad van dat bedrijf gelegen aan de [adres 2] en/of
- voor de nabijgelegen bedrijfspand(en) en/of inboedel/huisraad van die nabijgelegen bedrijfspanden
- voor rond het bedrijf geparkeerde voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
te duchten was
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 10/319048-23
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Aerdenhout en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
een of meer voorwerpen, te weten:
- 1940,15 euro,
- 900,00 euro en/of
- 1950,11 euro,
althans een of meer geldbedragen,
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf of uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)