ECLI:NL:RBROT:2024:12868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
10-172243-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van bijna een kilogram cocaïne en vuurwapens

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die op 23 mei 2024 te Rotterdam bijna een kilogram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, samen met twee vuurwapens. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank legde een straf op van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte handelde in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en vuurwapens, en voor het voorbereiden van strafbare handelingen met betrekking tot de Opiumwet. De rechtbank overwoog dat de combinatie van drugshandel en wapenbezit extra zorgelijk is, gezien de risico's voor de volksgezondheid en de veiligheid. De verdachte heeft geen relevante strafbare feiten in de afgelopen vijf jaar gepleegd, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-172243-24
Datum uitspraak: 16 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] .
Raadsman mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 – voor zover het de in de tenlastelegging hoeveelheid van 990,8 gram betreft –, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank waar het de bewezenverklaring voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde betreft. Wel is bepleit – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – dat de bewezenverklaring met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde slechts geldt voor het
opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 990,8 gram.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte zal voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde worden veroordeeld.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde alleen geldt voor het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid van 990,8 gram van een materiaal dat cocaïne bevat. Van de andere genoemde hoeveelheden zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat door de politie is waargenomen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] uit de woning aan de [adres 2] in Rotterdam kwam. Die woning is daarna door de politie betreden. Gezien is dat de woning kennelijk werd gebruikt als een zogenaamd versnijdingspand voor verdovende middelen. In de woonkamer stonden meerdere bankstellen. In die kamer is ook een blokverpakking aangetroffen. Later is vastgesteld dat het materiaal in die verpakking cocaïne bevat. In de andere ruimten zijn versnijdingsmiddelen en aanverwante goederen aangetroffen.
Onder één van de kussens van één van de bankstellen lag een vacuümverpakking met daarin twee vuurwapens. In de bemonsteringen van de wapens is DNA aangetroffen. Op basis van onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) stelt de rechtbank vast dat dit het DNA van de verdachte betreft.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vuurwapenbezit kan niet bewezen worden dat de verdachte dat samen met één of meer anderen heeft gepleegd. Gelet op de gezamenlijke uitvoering met de medeverdachte [medeverdachte] kan dat wel voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde worden bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 23 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 990,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 23 mei 2024 te Rotterdam meerdere wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk GSG, model Sig Sauer P320, kaliber 7.65 mm en
- een pistool van een onbekend merk, model Glock 19 gen 5 USA, kaliber 9 mm
en
(bijbehorende) munitie, in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten
- meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm en kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 23 mei 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, - voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten 625,4 gram en
1003 gram en 985,1 gram fenacetine en drugspersen en weegschalen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door samen met een ander opzettelijk bijna een kilogram cocaïne aanwezig te hebben en strafbare voorbereidingshandelingen te plegen in een versnijdingspand. Daarnaast heeft de verdachte in die woning ook twee geladen vuurwapens met bijbehorende munitie opzettelijk voorhanden gehad.
Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning. Daarnaast zijn drugs slecht voor de volksgezondheid en is de productie ervan slecht voor het milieu. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
Bovendien geldt dat het onbevoegde bezit van wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. Vuurwapenbezit leidt meer dan eens tot vuurwapengebruik met alle gevolgen van dien. De combinatie van drugshandel en wapenbezit is extra zorgelijk.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de telefoon te bewaren voor de rechthebbende.
8.3.
Beoordeling
De verdachte heeft ontkend dat de mobiele telefoon aan hem toebehoort. Uit de stukken in het dossier blijkt niet van het tegendeel. De telefoon is voor zover bekend niet onderzocht, zodat tevens niet vastgesteld kan worden dat de telefoon is gebruikt ten behoeve van de gepleegde feiten. De bewaring zal daarom worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een mobiele telefoon (iPhone) met goednummer [beslagnummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 990,8 gram en/of 971,06 gram en/of 985,1 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk GSG, model Sig Sauer P320, kaliber 7.65 mm en/of
- een pistool van een onbekend merk, model Glock 19 gen 5 USA, kaliber 9 mm
en/of
(bijbehorende) munitie, in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten
- een of meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm en/of kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn/haar mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten 625,4 gram en/of
1003 gram en/of 985,1 gram fenacetine en/of drugspersen en/of weegschalen.