In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer van bijna 8 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1998 en ingeschreven op een adres in Rotterdam, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Raza. De tenlastelegging omvatte de invoer van 7.924 gram cocaïne, met als impliciet subsidiair de opzettelijke aanwezigheid van deze hoeveelheid. De officier van justitie, mr. M.J. Kruit, eiste een gevangenisstraf van 44 maanden, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie.
Tijdens de zitting op 2 december 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 23 mei 2024 cocaïne vanuit België naar Nederland had ingevoerd. Dit werd onderbouwd door bewijsmateriaal, waaronder gegevens van de telefoon van de verdachte, die aangaven dat hij op het moment van de invoer in België was. De verdachte ontkende de invoer, maar de rechtbank hechtte geen waarde aan zijn verklaring, gezien de sterke bewijsvoering.
De rechtbank oordeelde dat het bewezen was dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet. Gezien de ernst van het feit, dat bijdroeg aan de problematiek van harddrugs in de maatschappij, werd een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De in beslag genomen mobiele telefoons werden verbeurd verklaard, aangezien deze gebruikt waren bij het bewezen feit.