ECLI:NL:RBROT:2024:12866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
10-172271-24, 10-169896-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het in een versnijdingspand opzettelijk aanwezig hebben van bijna een kilogram cocaïne en het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van de Opiumwet

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van bijna een kilogram cocaïne in een versnijdingspand, evenals het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van 990,8 gram cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van deze wapens. Tevens werd hij vrijgesproken van andere verdovende middelen en voorbereidingshandelingen die in een ander versnijdingspand waren aangetroffen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij in die woning was geweest.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de bewijswaardering uitvoerig besproken. De verdachte had de sleutel van de woning waar de cocaïne werd aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor het voorhanden hebben van de vuurwapens. De verdachte had verklaard dat hij slechts kort in de woning was geweest en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezige goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de vuurwapens voorhanden had gehad.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van de feiten en de negatieve impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-172271-24, 10-169896-22
Datum uitspraak: 16 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] .
Raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 – voor zover het de in de tenlastelegging hoeveelheid van 990,8 gram betreft –, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Strafzaak 2024; het onder 2 ten laste gelegde
In deze strafzaak is door de politie waargenomen dat de verdachte de woning aan de [adres 2] in Rotterdam verliet. De verdachte had de sleutel van de voordeur van die woning in zijn bezit. De vuurwapens zijn in een vacuümzak onder de kussens van een bankstel aangetroffen. Daarmee hebben de vuurwapens zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden, zodat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Strafzaak 2022; het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde
Alle drie de ten laste gelegde feiten die betrekking hebben op deze strafzaak kunnen worden bewezen. Door de politie is waargenomen dat de verdachte uit de woning kwam en vervolgens de voordeur van die woning op slot draaide. In de woning die – gelet op de staat waarin de woonkamer en de keuken zijn aangetroffen – werd gebruikt als versnijdingspand, zijn verdovende middelen, vuurwapens, versnijdingsmiddelen en toebehoren om verdovende middelen te kunnen verwerken aangetroffen. Op de vuurwapens is DNA van de verdachte aangetroffen, zodat bewezen kan worden dat de verdachte die vuurwapens op die dag voorhanden heeft gehad.
4.1.2.
Beoordeling
Strafzaak 2024; het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van wapens in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte die wapens bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de wapens of tot de exacte locatie van die wapens. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over de wapens heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
In deze strafzaak lagen de vuurwapens niet in het zicht. Ze waren verpakt in een vacuümzak en ze lagen onder een zitkussen van één van de bankstellen. In de bemonsteringen van de vuurwapens is geen DNA van de verdachte aangetroffen. Gelet op die omstandigheden kan niet bewezen worden dat de verdachte zich bewust is geweest, of moet zijn geweest, van de aanwezigheid van de vuurwapens in de woning. De woning was niet ingericht voor bewoning, maar als versnijdingspand. Om die reden maakt de omstandigheid dat de sleutel van die woning bij de verdachte is aangetroffen, niet dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van die vuurwapens. De verdachte zal van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Strafzaak 2022; het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde
Door de politie is gezien dat de verdachte de woning aan de [adres 3] in Rotterdam verliet. De politie is de woning kort daarna binnengetreden, en heeft daar verdovende middelen, vuurwapens, versnijdingsmiddelen en toebehoren om verdovende middelen te kunnen verwerken aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet in de woning zelf is geweest. De deur aan de straatkant komt uit in een halletje met een trap die vervolgens naar de voordeur van de woning leidt. De verdachte heeft verklaard dat hij enkel in dat halletje heeft gestaan, maar niet in de woning zelf is geweest. Die verklaring is bevestigd door een medeverdachte die als getuige is gehoord. Voorts is voor de beoordeling van de zaak van belang dat de sleutel van de woning niet bij de verdachte is aangetroffen.
Gelet op deze omstandigheden, en ook overigens, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de woning is geweest. In het verlengde daarvan kan niet worden bewezen dat de verdachte de goederen die in de woning zijn aangetroffen opzettelijk aanwezig of voorhanden heeft gehad of zich hiervan zelfs maar bewust van is geweest. Dat geldt ook voor de vuurwapens waarop DNA-materiaal is aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte. Alhoewel die match een sterke aanwijzing is voor het aanraken en wellicht zelfs het voorhanden hebben van die wapens door de verdachte op enig moment, kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen dat de verdachte die wapens – zoals tenlastegelegd –
op die dagvoorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 1 en 3 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de staandehouding van de verdachte en ook de daarop volgende fouillering en het gebruik van de bij de verdachte aangetroffen sleutel voor de toegang tot de woning aan de [adres 2] in Rotterdam, onrechtmatig waren. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk welke van de in het dossier genoemde woningen, huisnummer 192 of 194, mogelijk betrokken zou zijn geweest. Daarnaast maakt het dossier niet duidelijk wanneer de verdachte zou zijn gaan rennen. Dat maakt dat het bewijs door een onherstelbaar vormverzuim is verkregen en moet worden uitgesloten, als gevolg waarvan de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair is verwezen naar de ontkennende verklaring van de verdachte die verder inhoudt dat hij maar kort – enkele minuten – in de woning is geweest en dat hij de sleutel had gekregen om terug te kunnen keren met het eten dat hij zou gaan halen. Hij heeft ontkend dat hij iets wist van de goederen die in de woning aanwezig waren, zodat vrijspraak moet volgen voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat in het dossier zowel de huisnummers 194 als 192 van de [straatnaam] worden genoemd. Uit het dossier blijkt echter ook dat waarnemingen van de politie op 15 mei 2024 aanleiding gaven om het kenteken van een Toyota Aygo op te nemen in een ANPR-referentiebestand.
In het proces-verbaal met nummer [proces-verbaalnummer] is vermeld dat politieagenten de inzittenden van die Toyota Aygo op 15 mei 2024 hebben zien uitstappen en lopen in de richting van de [adres 2] . Voorts is vermeld dat de politieagenten niet exact konden zien welk pand de drie personen betraden, omdat er drie voordeuren naast elkaar zijn gevestigd.
Ten aanzien van de onduidelijkheid over het rennen door de verdachte en zijn medeverdachte op 23 mei 2024 is in het proces-verbaal beschreven dat politieagenten zagen dat de verdachten het portiek uit kwamen rennen in de richting van de plek waar (andere) politieagenten de bestuurder van de Toyota Aygo aanhielden. Op een andere plek in het dossier staat dat de verdachten wegrenden nadat zij de aanhouding en de politie zagen. De rechtbank acht dat onderscheid gelet op het voorgaande niet van doorslaggevend belang en stelt op basis van het dossier vast dat de verdachten op enig moment zijn gaan rennen.
Gelet op al het voorgaande bestond ten aanzien van de verdachte een verdenking van overtreding van de Opiumwet zodat de staandehouding en de daarop volgende handelingen niet onrechtmatig waren. Daarbij geldt bovendien dat het door de raadsman naar voren gebrachte belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Het verweer wordt verworpen.
De woning aan de [adres 2] in Rotterdam is door de politie betreden door gebruik te maken van de sleutel die bij de verdachte werd aangetroffen. Gezien is dat de woning kennelijk werd gebruikt als een zogenaamd versnijdingspand voor verdovende middelen. In de woonkamer stonden meerdere bankstellen. In die kamer is ook een blokverpakking aangetroffen. Later is vastgesteld dat het materiaal in die verpakking cocaïne bevat. In de andere ruimten zijn versnijdingsmiddelen en aanverwante goederen aangetroffen. Uit één van de kamers die als versnijdingsruimte is aangeduid, is een plastic zakje met wit poeder in beslag genomen. De knoop van dat plastic zakje is bemonsterd op DNA. In die bemonstering is DNA aangetroffen. Gelet op het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) stelt de rechtbank vast dat dit het DNA van de verdachte betreft.
De verklaring van de verdachte dat hij slechts enkele minuten in de woning is geweest en dat hij vervolgens de sleutel van die woning mee had gekregen om weer naar binnen te kunnen met het eten dat hij zou gaan halen, is niet aannemelijk geworden. Naast hetgeen hiervoor is overwogen, is door de politie geen andere persoon gezien die de sleutel aan de verdachte zou hebben kunnen geven.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en de waargenomen gezamenlijke uitvoering met de medeverdachte Ziani, kan het onder 1 en 3 ten laste gelegde worden bewezen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde alleen geldt voor het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid van 990,8 gram van een materiaal dat cocaïne bevat. Van de andere genoemde hoeveelheden zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 23 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 990,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 23 mei 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, - voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten 625,4 gram en
1003 gram en 985,1 gram fenacetine en drugspersen en weegschalen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door samen met een ander opzettelijk bijna een kilogram cocaïne aanwezig te hebben en strafbare voorbereidingshandelingen te plegen in een versnijdingspand.
Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning. Daarnaast zijn drugs slecht voor de volksgezondheid en is de productie ervan slecht voor het milieu. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is na het onderzoek op de terechtzitting en voor de datum van de uitspraak opgeheven aangezien hij langer in voorlopige hechtenis door had gebracht dan de straf die hem thans wordt opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 990,8 gram en/of 971,06 gram en/of 985,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk GSG, model Sig Sauer P320, kaliber 7.65 mm en/of
- een pistool van een onbekend merk, model Glock 19 gen 5 USA, kaliber 9 mm
en/of
(bijbehorende) munitie, in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te
weten
- een of meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm en/of kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn/haar mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten 625,4 gram en/of
1003 gram en/of 985,1 gram fenacetine en/of drugspersen en/of weegschalen;

4.(10-169896-22, 1.)

hij, op of omstreeks 6 juli 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 1335,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

5.(10-169896-22, 2.)

hij, op of omstreeks 6 juli 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet
(een) stof(fen), te weten
- een hoeveelheid, te weten (ongeveer) 66150 gram paracetamol, althans een hoeveelheid van een stof bevattende paracetamol en/of
- een hoeveelheid, te weten (ongeveer) 984,2 gram manitol, althans een hoeveelheid van een stof bevattende inositol en/of
- één of meerdere weegscha(a)len en/of
- één of meerdere persen en/of
- één of meerdere gardes en/of
- één of meerdere gasmaskers en/of
- één of meerdere rollen tape en/of
- één of meerdere rollen, te weten 12, afwasteiltjes en/of
- één of meerdere rollen, te weten 4, ijzeren mallen en/of
- één of meerdere rollen, te weten 3, emmers
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

6.(10-169896-22, 3.)

hij op of omstreeks 6 juli 2022 te Rotterdam een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk Sig Sauer, type P 226, kaliber 9 mm (9x19 mm) en/of
- een pistool, van het merk IWI, type Desert Eagle, kaliber 9 mm (9x19 mm),
zijnde een of meer vuurwapens in de vorm van een pistool,
en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- vijftien, althans een hoeveelheid, Sterling kogelpatronen, kaliber 9 mm (9x19 mm) en/of
- vijftien, althans een hoeveelheid, Cbc kogelpatronen, kaliber 9 mm kort (9x17 mm) (.380auto),
voorhanden heeft gehad.