ECLI:NL:RBROT:2024:12862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
10/281577-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoeren van cocaïne met voorwaardelijk opzet en onttrekking aan het verkeer van een telefoon

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van ongeveer 4 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1985 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, had verklaard dat hij dacht dat hij marihuana vervoerde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 17 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij cocaïne vervoerde, gezien de omstandigheden waaronder hij de tas had aangenomen en het gebruik van een 'foute' telefoon. De rechtbank concludeerde dat het bewezen was dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet. Daarnaast werd de in beslag genomen telefoon onttrokken aan het verkeer, omdat deze specifiek was gebruikt voor het plegen van het strafbare feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/281577-24
Datum uitspraak: 13 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1985,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] te [detentieplaats] ,
raadsman mr. J.C. Duin, advocaat te Alkmaar.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.

4.Bewijswaardering

4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte had geen boos opzet op het bezit en het vervoeren van cocaïne. Hij moest marihuana in ontvangst nemen en naar een coffeeshop brengen en dacht dat dit legaal was. De verdachte wist niet dat het om cocaïne ging en ook niet dat het zo’n grote hoeveelheid betrof (3,995 kilogram). Er is misbruik van hem gemaakt. Uit het bedrag dat hij betaald heeft gekregen, blijkt dat hij echt niet wist waar het om ging.
4.2.
Beoordeling
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank begrijpt de verklaring van de verdachte zo dat hij stelt geen opzet te hebben gehad op het vervoeren van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of verdachtes opzet daarop was gericht.
Gelet op zijn verklaring dat hij dacht dat het om marihuana ging en nu ook anderszins niet uit het dossier blijkt dat de verdachte daadwerkelijk wist dat hij cocaïne vervoerde, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in zoverre ‘vol’ opzet heeft gehad. Daarom rijst de vraag of verdachtes opzet in voorwaardelijke zin gericht was op de aanwezigheid van cocaïne: heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de tas die in zijn auto is aangetroffen cocaïne bevond? De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 2 september 2024 op de parkeerplaats van de IKEA in Barendrecht een rode tas overhandigd kreeg. Een man zou hem in een sportschool in Duitsland hebben benaderd om in Nederland marihuana te vervoeren naar een coffeeshop. De persoon van wie hij deze opdracht kreeg, regelde een andere telefoon voor hem, omdat een telefoon op naam volgens die persoon niet goed zou zijn. De inhoud van de telefoon kon worden gewist door hem uit te zetten. De verdachte had hier een slecht gevoel bij, maar naar eigen zeggen besloot hij het aan te kijken. Hij heeft de telefoon vervolgens aangenomen en is met die telefoon naar Nederland afgereisd. Onderweg gebruikte hij die telefoon om contact te houden met zijn opdrachtgever; zo wist hij wanneer hij op de parkeerplaats van IKEA moest zijn.
Door in te gaan op het aanbod om in Nederland tegen betaling drugs te vervoeren naar een Nederlandse coffeeshop en daarbij gebruik te maken van een – ook naar verdachtes indruk – ‘foute’ telefoon, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij geen marihuana, maar harddrugs zou gaan vervoeren. Hij heeft immers een tas, die later vier blokken cocaïne bleek te bevatten, op het parkeerterrein aangenomen en is weggereden zonder de inhoud van de tas te bekijken of controleren. Dat hem naar eigen zeggen ‘slechts’ een bedrag van € 500,- in het vooruitzicht was gesteld, maakt het vorenstaande niet anders.
De rechtbank concludeert dat de verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren van de bij hem aangetroffen 3,995 kilogram cocaïne.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 september 2024 te Barendrecht opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 4000 gram cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ongeveer 4 kilogram cocaïne vervoerd, nadat een ander dit op klaarlichte dag aan hem had overgedragen. Hierdoor heeft hij bijgedragen aan de handel in harddrugs, die vaak direct of indirect gepaard gaat met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit. Ook vormen harddrugs een groot gevaar voor de volksgezondheid. De verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd en zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent hem dit aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van het feit past een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet geen redenen om daarvan af te wijken. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel onder de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten zal begaan, zoals de officier van justitie ook heeft gevorderd. De verdachte wil zich na zijn detentie in Nederland vestigen met zijn gezin. Het voorwaardelijke strafdeel dient hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen in Nederland.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerp

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon die de verdachte in Duitsland heeft gekregen ten behoeve van het strafbare feit te onttrekken aan het verkeer. Mede gelet op de verklaring van de verdachte is dit toestel kennelijk enkel bedoeld en gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen onttrekking aan het verkeer van dit toestel, dat achter de bijrijdersstoel is aangetroffen.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen zwarte mobiele telefoon die achter de bijrijdersstoel is aangetroffen, zal worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezen feit is met behulp van voornoemd voorwerp begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang. Het toestel is namelijk door een derde aan de verdachte verstrekt ten behoeve van het strafbare feit en door hem gebruikt voor instructies over de overdracht en aflevering van de verdovende middelen. De functie dat het geheugen van het toestel automatisch wordt gewist bij het uitschakelen ervan, maakt bovendien dat het enkel bestemd kan zijn voor criminele activiteiten, zodat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en
10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart onttrokken aan het verkeer van:
- een mobiele telefoon, kleur: zwart (registratienummer: [nummer proces-verbaal] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 september 2024 te Barendrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.