ECLI:NL:RBROT:2024:1286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/5792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor overtreding van de Wet dieren en de gevolgen van bewijsverlies

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen een boete van € 1.500,- die haar is opgelegd voor een vermeende overtreding van de Wet dieren. De boete was gebaseerd op een rapport van bevindingen van de NVWA, waarin werd gesteld dat een chauffeur van eiseres een dwerggeit aan de hoorns had voortgetrokken tijdens het afladen. Eiseres betwistte de overtreding en voerde aan dat de camerabeelden, die als bewijs dienden, waren gewist, waardoor het bewijs niet toereikend was. De rechtbank oordeelde dat de beschrijvingen van de toezichthouders te summier waren en dat het bewijs niet voldoende was om de boete te handhaven. De rechtbank stelde vast dat het enkele vastpakken van de horens niet verboden is en dat de omstandigheden van de handeling niet concreet waren omschreven. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard, de boete verviel en werd eiseres een schadevergoeding van € 500,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] uit [plaatsnaam ], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.J. Woutersen),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 24 december 2021 heeft verweerder eiseres een boete van € 1.500,- opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1], namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verweerder heeft zijn boetebesluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 15 april 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
Hierin is het volgende vermeld:
“Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 7 april 2021, omstreeks 13.00 uur.
Tijdens mijn basisinspectie cameratoezicht bevond ik mij in een kantoorruimte van
[naam bedrijf] Hier is door het bedrijf een computer tot mijn
beschikking gesteld om opgenomen camerabeelden uit te kijken. Gedurende de
inspectie bekeek ik steekproefsgewijs willekeurig gekozen beelden van
verschillende data en tijdstippen. De beelden waren van goede kwaliteit. Bij de
opgenomen beelden staan de datum en tijd onderin beeld, hierdoor weet ik van
welke dag en welk tijdstip de beelden zijn.
Tijdens het uitkijken van de beelden van 25 maart 2021 omstreeks 11.22 uur zag
ik dat er door een chauffeur werd begonnen met het afladen van geiten. Ik wist dat
dit de chauffeur was, omdat ik op het moment dat de vrachtwagen geparkeerd
stond in de schaduw een portier open zag gaan en deze meneer vanuit de
bestuurderskant naar de achterklep van de vrachtwagen zag lopen om deze
vervolgens te openen. De naam van de vervoerder, [naam eiseres] uit
[plaatsnaam ], zag ik achter op de klep van de vrachtwagen staan. Ook het
kenteken, [kenteken], kon ik zien op de opgenomen beelden.
Om 11.24 uur zag ik dat er nog drie dwerggeiten op de vrachtwagen stonden. Ik
zag dat één van de drie dwerggeiten door de chauffeur aan de hoorns door en van
de vrachtwagen werd getrokken.
(…)
Ik stelde vast dat bij het verplaatsen van dieren tijdens het afladen handelingen
werden verricht die verboden zijn.
Ik zag dat een geit onjuist werd behandeld, want de geit werd aan de hoorns
voortgetrokken.”
2.2.
In een “veterinaire verklaring” van 22 oktober 2021 van twee andere toezichthoudende dierenartsen van de NVWA is het volgende vermeld:
“Wij zijn door onze collega toezichthouder op de hoogte gebracht van haar
bevindingen. Wij waren op dat moment voor regulier toezicht aanwezig bij [naam bedrijf]
Naar aanleiding van de bevindingen van onze collega zijn wij op 7 april 2021
omstreeks 15.00 uur naar de ruimte bij [naam bedrijf] gegaan
waar de opgenomen camerabeelden bekeken kunnen worden. Met toestemming
van [naam 2] (administratief medewerker van [naam bedrijf]
) hebben wij de betreffende beelden kunnen bekijken. Het ging om het uitkijken
van de beelden van 25 maart 2021 omstreeks 11.22 uur. Wij zagen dat er door de
chauffeur werd begonnen met het afladen van geiten. De naam van de vervoerder,
[naam eiseres] uit [plaatsnaam ], zagen wij achter op de klep van de
vrachtwagen staan. Ook het kenteken, [kenteken], konden wij zien op de opgenomen
beelden. Om 11.24 uur zagen wij dat er nog 3 dwerggeiten op de vrachtwagen
stonden. Wij zagen dat één van de drie dwerggeiten door de chauffeur aan de
hoorns door en van de vrachtwagen werd getrokken.
Wij stelden vast dat bij het verplaatsen van dieren tijdens het afladen handelingen
werden verricht die verboden zijn.
Wij zagen dat het dier onjuist werd behandeld, want het dier werd aan de hoorns
voortgetrokken.
Wij verklaren dat wij bovenstaande bevindingen ook gezien hebben in het
opgeslagen beeldmateriaal.”
2.3.
Een door eiseres overgelegde verklaring van [naam 2], (voormalig) administratief medewerker bij [naam bedrijf], van 24 december 2021 luidt als volgt:
“Op 7 april 2021 heb ik twee NVWA dierenartsen omstreeks 15.00 uur toegang gegeven naar de ruimte bij [naam bedrijf] waar opgenomen camerabeelden bekeken kunnen worden. Ik heb hen toestemming verleend en samen met hen de gevraagde beelden bekeken. Het ging om het uitkijken van de beelden van het lossen van geiten door [naam bedrijf] op 25 maart 2021 omstreeks 11.22 uur.
Rondom het lossen van drie dwerggeiten heb ik gezien een van de drie geiten door [naam 3] uiterst rustig en kalm van de laadklep naar beneden is geleid. Hierbij is op geen enkele wijze sprake geweest van het trekken aan de horens of iets dergelijks. Het dier is uiterst correct behandeld en heeft op geen enkele wijze stress of pijn ervaren.”
3.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
Een chauffeur van het vervoersbedrijf van eiseres heeft één dwerggeit aan de hoorns door en van de vrachtwagen getrokken.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, in samenhang met artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening).
Laatstgenoemde bepaling luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
(…)”
3.2.
Verweerder heeft voor deze overtreding een boete van € 1.500,- aan eiseres opgelegd.
3.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiseres is het niet eens met de boete. [naam 3] heeft de geitenbok niet voortgetrokken, maar slechts begeleid. Dit was nodig omdat het ging om een agressieve geitenbok. Door het dier aan de hoorn te pakken, heeft [naam 3] voorkomen dat het hem met zijn horens zou stoten. Dit is ook goed gelukt. De bok is rustig de vrachtwagen uitgelopen en er is in het geheel geen sprake geweest van pijn of lijden bij het dier. Dit wordt bevestigd in de verklaring van [naam 2]. Nu de camerabeelden zijn gewist, ontbreekt het belangrijkste bewijsmiddel. Volgens eiseres zijn de beschrijvingen van de toezichthouders te summier.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is omdat het bewijs dat eiseres de overtreding heeft begaan, niet toereikend is. Verboden is het “voorttrekken” van dieren bij hun horens. Het enkele vastpakken van de horens is niet verboden. In het rapport van bevindingen en in de veterinaire verklaring is slechts vermeld dat één van de drie dwerggeiten door de chauffeur aan de hoorns door en van de vrachtwagen werd getrokken. De omstandigheden waaruit blijkt dat van “voorttrekken” in de zin van de verbodsbepaling sprake is, zijn niet concreet omschreven. Zo blijkt bijvoorbeeld niet uit het rapport of de verklaring dat de bok zich verzette of zich schrap zette. Hier staat tegenover dat eiseres een op zichzelf aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het vastpakken van de geitenbok bij de hoorn. Hoewel in beginsel van de bevindingen van een toezichthouder moet worden uitgegaan, kan de rechtbank dat in dit geval niet doen omdat die bevindingen onvoldoende concreet zijn omschreven. De situatie zou anders zijn geweest indien verweerder de camerabeelden, die ook de aanleiding vormden voor het opmaken van een rapport van bevindingen, aan het bewijsmateriaal zou hebben toegevoegd. Dat heeft verweerder echter niet gedaan. Dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om de camerabeelden veilig te stellen, volgt de rechtbank in dit geval niet. De bewijslast rust namelijk op verweerder. Daar komt bij dat verweerder het rapport van bevindingen (in strijd met artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht) pas op 30 november 2021 aan eiseres heeft toegestuurd en dat, zoals eiseres onbetwist heeft gesteld, de camerabeelden op dat moment al waren gewist.
6. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Ook in deze zaak is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen, dit was op 30 november 2021. Daarmee is op het moment van deze uitspraak de redelijke termijn met bijna drie maanden overschreden.
6.2.
Nu de boete is vervallen geschiedt compensatie in de vorm van een schadevergoeding zoals in niet-punitieve zaken gebruikelijk is, namelijk € 500,- per half jaar overschrijding. Eiseres heeft dus recht op een schadevergoeding van € 500,-. Voor de toerekening van de schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd indien deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding volledig aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank zal dan ook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van de schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 20 oktober 2022;
-herroept het primaire besluit;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres;
-bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
-veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.