ECLI:NL:RBROT:2024:12850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10-159099-24 en 10-266863-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling van GGZ-medewerkers en vernieling met oplegging van toezicht en vrijheidsbeperking

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, geboren in 1994, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van medewerkers van GGZ-instelling Yulius en vernieling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en kreeg daarnaast de maatregelen van langdurig toezicht en een gebiedsverbod opgelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van belaging van hulpverleners, omdat haar gedrag niet als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer werd aangemerkt. De officier van justitie had tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was gezien de aard van de feiten en de adviezen van deskundigen. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, en de impact van haar gedrag op hulpverleners en de maatschappij. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan drie mishandelingen van medewerkers van Yulius en vernieling van een deur van de instelling. De rechtbank legde ook een maatregel tot beperking van de vrijheid op, inhoudende een gebiedsverbod voor de omgeving van het spoor in Dordrecht, om de veiligheid van spoorpersoneel te waarborgen. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de tijd in voorlopige hechtenis in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummers: 10-159099-24 en 10-266863-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 10 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat in Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen I (parketnummer 10-159099-24) en II (parketnummer 10-266863-24). De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in dagvaarding I onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot:
o een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met aftrek van voorarrest voor de feiten genoemd in dagvaarding I;
o toepassing van artikel 9a Sr voor de feiten genoemd in dagvaarding II;
o ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring dagvaarding I onder 4 zonder nadere motivering (vernieling)
Ten aanzien van de in dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde vernieling is geen verweer gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak dagvaarding I onder 5 (belaging)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat sprake is van belaging van hulpverleningsdiensten. Aan de eis van wederrechtelijkheid is voldaan. De verdachte doet ten onrechte een beroep op hulp. Uit de NIFP rapportages volgt dat de verdachte geen dwangstoornis heeft, noch dat er sprake is van dissociatie. De verdachte kan haar gedrag reguleren aldus de deskundigen. Gelet op de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen en invloed daarvan op het persoonlijk leven van de slachtoffers, is er sprake van stelselmatige inbreuk op de persoonlijk levenssfeer van de slachtoffers en is belaging bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
In de ten laste gelegde periode van ruim twee maanden is de verdachte vrijwel iedere maandag (en soms ook op andere dagen) naar het spoor gegaan en heeft zij dit spoor (proberen te) betreden. Voordat zij op die dagen naar het spoor ging, liet zij dit vaak weten aan de politie of appte zij de wijkagent dat zij dit ging doen. De (spoorweg)politie diende op grond van hun plicht tot hulpverlening telkens adequaat te reageren. Wanneer de politie de verdachte van het spoor verwijderde, dan verzette de verdachte zich regelmatig. Ondanks een gebiedsverbod en een stopgesprek is de verdachte doorgegaan met dit gedrag. Uit de verklaringen van betrokkenen volgt dat dit een grote negatieve impact op hen heeft gehad. Het heeft onder meer gevoelens van machteloosheid bij de politie en angst bij het treinpersoneel veroorzaakt.
Het is echter de vraag of dit gedrag als belaging moet worden aangemerkt. Het beschermd belang van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de bescherming van privacy van mensen. Het eerdergenoemde gedrag van de verdachte is in dit geval geen gedrag wat strafbaar wordt gesteld in artikel 258b Sr. Uit het dossier volgt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het oogmerk had om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, ook niet in voorwaardelijke zin.
4.2.3.
Conclusie
Het in dagvaarding I onder feit 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering dagvaarding I onder 1, 2 en 3 en dagvaarding II onder 1 en 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
Met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 in dagvaarding I is geen sprake van een ambtenaar, omdat er geen sprake was van een behandelrelatie, in ieder geval niet in het kader van de Wvggz of (voortzetting van) een crisismaatregel. Met betrekking tot feit 2 is verder aangevoerd dat geen sprake is van mishandeling. Weliswaar is op de camerabeelden te zien dat de verdachte trappende bewegingen maakt, maar niet dat zij de aangeefster daadwerkelijk raakt. Dit moet leiden tot vrijspraak.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 in dagvaarding II is aangevoerd dat het gedrag van de verdachte wordt ingegeven door de complexiteit van haar stoornissen zoals dwanggedachtes en dissociaties. Dat betekent dat er geen sprake is van opzet en daarom dient vrijspraak voor feit 1 te volgen. Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat dit leidt tot afwezigheid van alle schuld. Ook voor dit feit dient vrijspraak te volgen (de rechtbank begrijpt: ontslag van alle rechtsvervolging).
4.3.2.
Beoordeling
Dagvaarding I
Feit 2: bewijs mishandeling
Uit het dossier volgt dat de verdachte trappende bewegingen maakte op het moment dat zij werd vastgehouden door de politie. Op dat moment stonden er diverse mensen om haar heen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door om zich heen te trappen terwijl er omstanders aanwezig waren, op dat moment bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van letsel heeft aanvaard. De aangeefster heeft verklaard dat zij is geraakt door die trappen en dat zij daardoor een beurs gevoel in haar been voelde. Daarmee is sprake van mishandeling.
Het verweer dat geen sprake is van een ambtenaar, wordt hieronder samen met feit 1 en 3 besproken.
Feiten 1, 2 en 3: bewijs ambtenaar
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat iemand strafrechtelijk gezien een ambtenaar is als hij door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de staat of zijn organen te verrichten. De beoordeling of een crisismaatregel in het kader van de Wvggz aan iemand moet worden opgelegd is de beoordeling van een civielrechtelijke maatregel die verplichte of gedwongen zorg kan opleveren. De beoordeling van zo’n maatregel is een overheidstaak. Yulius is een GGZ-instelling die zo’n beoordeling en de eventueel daarop volgende verplichte zorg op grond van de Wvggz uitvoert en onder toezicht en controle van de overheid staat. De medewerkers van Yulius waren op het moment van de feiten belast met de beoordeling van de verdachte in het kader van een al dan niet op te leggen crisismaatregel, zowel op 8 januari (feit 2) als op 16 januari 2024 (feit 1 en 3). Op dat moment voerden zij daarom een publieke taak uit. De medewerkers van Yulius moeten onder die omstandigheden, strafrechtelijk gezien, worden aangemerkt als ambtenaren.
Conclusie dagvaarding I onder 1, 2 en 3
De bewijsverweren worden verworpen
Dagvaarding II
Feiten 1 en 2
Het verweer inzake feit 1 dat geen sprake is van opzet, wordt verworpen. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij een geestelijke stoornis slechts geen sprake van opzet is als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen ontbreekt. Uit het dossier en uit de rapporten van de deskundigen volgt niet dat de psychische toestand van de verdachte dusdanig was dat een dergelijk inzicht bij de verdachte ontbrak. De verdachte is volgens de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar voor de tenlastegelegde feiten, omdat het gedrag van de verdachte niet volledig door de psychische stoornis werd bepaald. Er was sprake van enige planning door bijvoorbeeld de politie op de hoogte stellen van haar voornemen om naar het spoor te gaan. Bovendien lukte het de verdachte om na haar detentie het gedrag grotendeels aan te passen. Dit betekent dat zij (enig) inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen heeft gehad.
Gelet op het voorgaande is ook feit 2 aan de verdachte toe te rekenen. Weliswaar in verminderde mate, maar dat betekent dat dus geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Ook dat verweer wordt verworpen.
4.3.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in dagvaarding I onder 1, 2 en 3 en in dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde feit 4 onder dagvaarding I heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Dagvaarding I
1
zij op 16 januari 2024 te Sliedrecht, een ambtenaar, [naam 1], medewerker bij GGZ-instelling Yulius, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 1] tegen haar (rechter)knie te trappen;
2
zij op 8 januari 2024 te Dordrecht, een ambtenaar, [naam 2], medewerker bij GGZ-instelling Yulius, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 2] meermalen tegen haar (linker)bovenbeen te trappen;
3
zij op 16 januari 2024 te Sliedrecht, een ambtenaar, [naam 3], medewerker bij GGZ-instelling Yulius, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 3] tegen haar (rechter)bovenbeen/(rechter)lies
enhaar (linker)knie te trappen;
4
zij op 11 april 2024 te Dordrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, die geheel aan GGZ-instelling Yulius, toebehoorde heeft vernield.
Dagvaarding II
1
zij, in de periode van 15 maart 2024 tot en met 06 mei 2024 te Dordrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, zaaknummer 2024-0011775, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de Gemeentewet, gedaan door de burgemeester van de gemeente Dordrecht, inhoudende dat zij, verdachte, zich in de periode van 15 maart 2024 tot en met 15 juni 2024, niet mocht bevinden in het in voornoemd bevel genoemde gebied, door zich op tijdstippen in voornoemde periode in voornoemd gebied te bevinden;
2
zij, in de periode van 26 februari 2024 tot en met 11 maart 2024 te Dordrecht, zich meermalen, op of langs gedeelten van een hoofdspoorweg, met uitzondering van een perron, die niet zijn gelegen in een gelijkvloerse kruising met een weg en/of in een voor het openbaar verkeer openstaande weg, heeft bevonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding I
Feit 1, 2 en 3
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 4
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Dagvaarding II
Feit 1
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
Feit 2
overtreding van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c van de Spoorwegwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie mishandelingen van medewerkers van Yulius, vernieling, overtreding van een gedragsaanwijzing en het zich op het spoor bevinden. De verdachte heeft op twee verschillende momenten drie medewerkers van Yulius, die de verdachte kwamen beoordelen in het kader van een eventuele crisismaatregel, getrapt. Ook heeft zij de deur van de GGZ-instelling Yulius vernield.
Daarnaast heeft zij de gedragsaanwijzing overtreden dat zij niet meer in de buurt van het spoor mocht komen, die haar door de burgemeester was opgelegd.
Uit het dossier volgt dat het gedrag van de verdachte de hulpverlenende instanties en de politie haast tot wanhoop drijft. Het kost heel veel politie-inzet en inzet van de andere hulpverlenende medewerkers om de verdachte, op het moment dat zij in een slechte periode zit, rustig te krijgen en te laten stoppen met ontwrichtend gedrag. Zowel de politie als medewerkers van Yulius als QBuzz hebben verteld hoeveel impact het gedrag van de verdachte op hen heeft. Niet alleen in hun werk, maar ook in hun persoonlijke leven. Machinisten durven bijvoorbeeld niet meer op een bepaald traject te rijden omdat ze continu bang zijn dat de verdachte zich op het spoor bevindt en zij haar te laat opmerken en een aanrijding niet kunnen voorkomen. De medewerkers van Yulius hebben ook aangegeven dat zij – ondanks hun ervaring op dit gebied en kennis over de problematiek van de verdachte – niet meer weten hoe het verder moet. Een aantal collega’s zijn door het gedrag van de verdachte zelfs ziek thuis komen te zitten of hebben ontslag genomen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Psychiater [naam 4] heeft op 25 oktober 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en dit is de belangrijkste stoornis van de verdachte. Die stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten en beïnvloedde haar gedragskeuzes en gedragingen. Het advies is om de feiten in verminderde mate aan haar toe te rekenen, nu haar gedrag niet volledig wordt bepaald door de stoornis.
Het risico op herhaling van mishandeling en vernieling wordt alleen matig tot hoog ingeschat voor situaties waarin de verdachte wordt behandeld. Daarnaast is er een hoog risico dat zij in de toekomst wederom naar het spoor gaat. Een matig of hoog risico op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel of op agressie naar anderen dan de behandelaren kan niet worden onderbouwd. Het risico hierop wordt daarom laag ingeschat. Daarnaast is er een risico op acting out zoals naar het spoor lopen en het daarbij dragen van scheermessen op haar lichaam.
Om het herhalingsgevaar te beperken is het nodig dat de verdachte zo veel mogelijk wordt aangesproken op haar autonomie en dat een klinische behandeling wordt vermeden. Bij een klinische behandeling ontstaan meer spanningen, omdat er meer interacties zijn met de behandelaren.
Het advies is om de verdachte ambulant te behandelen bij een forensische polikliniek. Hierbij moeten aanvankelijk de gedragsproblemen en het voorkomen van overlast op de voorgrond staan. Een forensische aanpak is vereist, waarbij de nadruk expliciet ligt op recidive beperking en het aanspreken van betrokkene op haar eigen verantwoordelijkheid om gedragsproblemen en overlast te voorkomen. Indien juridisch mogelijk is ook het advies om een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat langdurig consequenties zullen volgen bij gedragsproblemen. Er wordt niet geadviseerd om de tbs-maatregel (al dan niet met voorwaarden) op te leggen. De verwachting is dat bovenstaande interventie afdoende zal zijn, aangezien er sinds de schorsing uit de voorlopige hechtenis weinig incidenten waren.
Psycholoog [naam 5] heeft op 30 oktober 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Vastgesteld is dat een borderline persoonlijkheidsstoornis op de voorgrond staat bij de verdachte en differentiaal diagnostisch gedacht kan worden aan PTSS, ASS en een eetstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van de feiten die de gedragskeuzes van de verdachte beïnvloedden. Het advies is om de feiten in verminderde mate aan haar toe te rekenen, nu zij haar gedrag in verminderde mate kan afremmen of bijsturen.
Het risico op herhaling van agressie tegen hulpverleners wordt ingeschat als matig tot hoog, als zij weer in behandeling komt of beoordeeld moet worden. Acuut dreigend geweld wordt ingeschat als laag-matig en het risico op zelfdestructief gedrag als hoog. Herhaling van naar het spoor gaan en (hieromheen) problematische interacties met hulpverlenende diensten wordt ook als zeer reëel ingeschat.
Klinische opnames lijken contraproductief. Gedacht wordt aan een ambulant traject bij een forensische polikliniek met voldoende kennis en ervaring met de problematiek van de verdachte en hoe hiermee om te gaan, met daarbij toezicht van de reclassering, als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Daarnaast is gedacht aan een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel.
Een tbs-maatregel wordt nu nog niet geadviseerd, omdat het voorgaande beschrevene als voorliggend en haalbaar wordt ingeschat (mits er bij alle betrokkenen voldoende kennis en draagkracht zal zijn hiervoor) en omdat er geen risico is op ernstig lichamelijk letsel bij anderen. Een tbs met dwangverpleging of klinische opname in het kader van tbs met voorwaarden zal het risico op geweld tegen hulpverleners ook niet verlagen, maar er eerder toe leiden, met een ingeschatte zeer lange duur en verdere hospitalisatie.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt (geüpload 15 november 2024). Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
De reclassering ziet een onhoudbare situatie die bij gebrek aan interventie hoogstwaarschijnlijk zal escaleren, maar ook als er wel interventie plaatsvindt is het niet uitgesloten is dat er alsnog escalatie plaatsvindt. Vanwege de complexiteit is het verminderen van incidenten al waardevol. Het herhalingsrisico wordt ingeschat als hoog voor psychische letselschade en laag-gemiddeld voor lichamelijke letselschade
Het advies van de reclassering is een (zeer) intensief behandel- en begeleidingstraject waarbij de nadruk moet liggen op het teruggeven van eigen verantwoordelijkheid. Ingezet moet worden op het eigenhandig stoppen van destructief gedrag en het voorkomen van herhaling van strafbare feiten en onrust. De vraag hoe behandeling en begeleiding effectief vorm kan worden gegeven, is door de reclassering niet goed te beantwoorden omdat volkomen onduidelijk is hoe het risicomanagement (duurzaam) gewaarborgd kan worden. De reclassering kan geen passend advies geven over een op te leggen kader, maar adviseert wel om geen tbs met voorwaarden of een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij adviseert ook negatief over de maatregel van artikel 38v Sr, maar zien in artikel 38z Sr wel een optie om het herhalingsgevaar te beperken en heeft daarvoor diverse voorwaarden geadviseerd. De reclassering heeft benadrukt dat als reclasseringstoezicht wordt opgelegd dit een onmogelijk grote verantwoordelijkheid oplevert voor de reclassering, waarin onmacht, het gebrek aan (bij)sturen van gedrag en monitoring de boventoon kunnen gaan voeren zonder vertrouwen in een verantwoord risicomanagement.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de inhoud van deze rapporten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de adviezen van de psychiater en psycholoog en hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, bestond er bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee de bewezen strafbare feiten haar in verminderde mate worden toegerekend.
Gezien de ernst en het aantal van de misdrijven is het opleggen van een gevangenisstraf noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf, te weten één maand, heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en betrekt zij ook de vrijspraak van de belaging en de verminderde toerekenbaarheid van de feiten. Daarom wordt afgeweken van de eis van de officier van justitie.
Voor de overtreding van de Spoorwegwet zal gelet op de gevangenisstraf voor de andere feiten aan de verdachte geen straf of maatregel worden opgelegd.
De rechtbank heeft zich daarnaast afgevraagd hoe de overlast die de verdachte veroorzaakt voor de hulpverleners en maatschappij zo veel mogelijk kan worden beperkt en hoe de verdachte de juiste hulp kan krijgen om deze overlast niet meer te plegen.
De officier van justitie heeft tbs met dwangverpleging geëist om die overlast te beperken. Formeel is aan de vereisten van oplegging van die maatregel voldaan. Op mishandeling van ambtenaren staat een maximum van vier jaar gevangenisstraf, er is een advies van de psychiater en psycholoog en bovendien vormt de verdachte een gevaar voor anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen. In dit geval is oplegging van een tbs-maatregel echter niet passend. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de feiten waar de verdachte voor veroordeeld wordt geen zware misdrijven zijn, aan haar nog niet eerder een straf of maatregel is opgelegd en zij nu voor het eerst wordt veroordeeld wegens mishandelingen. Daarnaast is ook de inhoud van de rapporten van de psychiater en psycholoog van belang, waaruit kan worden afgeleid dat klinische opname meer kwaad dan goed zal doen vanwege de spanningen die dit oplevert bij zowel de verdachte als de hulpverleners. Hierdoor wordt het herhalingsgevaar juist groter is. Hun advies is dan ook om niet een tbs-maatregel op te leggen.
Om de grote overlast die de verdachte veroorzaakt tegen te gaan zal de rechtbank wel een maatregel langdurig toezicht en een maatregel tot beperking van de vrijheid opleggen.
Maatregel langdurige toezicht ex artikel 38z Sr
De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (de maatregel langdurig toezicht) is noodzakelijk. Uit het dossier blijkt dat sprake is van een groot gevaar voor herhaling van agressie richting hulpverleners. Om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen, dient de verdachte langdurig onder toezicht te staan. Ondanks de bezwaren van de reclassering, legt de rechtbank deze maatregel toch op, gelet op het hiervoor overwogene.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk worden veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking worden opgelegd.
Maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte ook de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaar opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod voor de omgeving van het spoor in Dordrecht, zoals eerder opgelegd in het gebiedsverbod door de burgemeester van Dordrecht. In bijlage III heeft de rechtbank een kaart opgenomen waarin het gebiedsverbod precies staat gemarkeerd. Op die manier wordt beoogd om het spoorpersoneel die ter plaatse werken te beschermen, zodat zij niet opnieuw door het gedrag van de verdachte worden geschaad.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het spoorpersoneel wordt bevolen dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Bevel voorlopige hechtenis
Gelet op de op te leggen straf en maatregelen is de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis op 26 november 2024 afgewezen (en in een aparte beslissing medegedeeld). Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven bij einduitspraak gelet op de op te leggen gevangenisstraf die korter is dan het al ondergane voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 38w, 38z, 55, 57, 184, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 22 en 87 van de Spoorwegwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder dagvaarding I onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in dagvaarding I onder feit 1, 2, 3 en 4 en in dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het in dagvaarding II onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte voor de overige feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich niet op te houden in de omgeving van het spoor in Dordrecht (bijlage III), gedurende 2 jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wielhouwer, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 10 december 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding I
1
zij op of omstreeks 16 januari 2024 te Sliedrecht, althans in Nederland, een ambtenaar, [naam 1], medewerker bij GGZ-instelling Yulius, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 1] tegen haar (rechter)knie te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 8 januari 2024 te Dordrecht, althans in Nederland, een ambtenaar, [naam 2], medewerker bij GGZ-instelling Yulius, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 2] meermalen tegen haar (linker)bovenbeen te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )
3
zij op of omstreeks 16 januari 2024 te Sliedrecht, althans in Nederland, een ambtenaar, [naam 3], medewerker bij GGZ-instelling Yulius, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 3] tegen haar (rechter)bovenbeen/(rechter)lies, haar (linker)knie te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht )
4
zij op of omstreeks 11 april 2024 te Dordrecht, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan GGZ-instelling Yulius, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
zij in of omstreeks de periode van 26-02-2024 tot en met 06-05-2024 te Dordrecht, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van hulpverleningsdiensten, waaronder de wijkagenten van de wijk Stadspolders en/of (andere) politiemedewerkers en de medewerkers van openbaar vervoerorganisatie Qbuzz, door:
- veelvuldig naar het treinspoor te gaan en het treinspoor (proberen) te betreden en/of;
- meermalen bij de wijkagent(en), althans de politie, telefonisch en/of per WhatsApp aan te kondigen dat zij (ondanks het aan haar uitgereikte gebiedsverbod op 15 maart 2024) naar het treinspoor gaat en/of;
- de onophoudelijke inzet van de hulpdiensten te vragen, ondanks dat hieromtrent op 12 februari 2024 een stopgesprek heeft plaatsgevonden en/of;
- zich te verzetten tegen politiemedewerkers door te duwen en/of te schoppen wanneer deze politiemedewerkers haar van het treinspoor proberen te halen en/of;
- scheermesjes onder haar oksels, in haar liezen en onder haar borsten, althans op/aan haar lichaam, te dragen en/of te plakken,
met het oogmerk die hulpverleningsdiensten, waaronder de wijkagenten van de wijk Stadspolders en/of (andere) politiemedewerkers en de medewerkers van openbaar vervoerorganisatie Qbuzz, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Dagvaarding II
1
zij, in of omstreeks de periode van 15 maart 2024 tot en met 06 mei 2024 te Dordrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, zaaknummer 2024-0011775, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van de gemeente Dordrecht, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat zij, verdachte, zich in de periode van 15 maart 2024 tot en met 15 juni 2024, niet mocht bevinden in het in voornoemd bevel genoemde gebied, door zich op een of meer tijdstippen in voornoemde periode in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
( art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij, in of omstreeks de periode van 26 februari 2024 tot en met 13 maart 2024 te Dordrecht, althans in Nederland, zich meermalen, althans eenmaal (telkens) op of langs gedeelten van een hoofdspoorweg, met uitzondering van een perron, die niet zijn gelegen in een gelijkvloerse kruising met een weg en/of in een voor het openbaar verkeer openstaande weg, heeft bevonden en/of daarop en/of daarlangs dieren heeft gedreven en/of heeft laten lopen;
( art 22 lid 1 ahf/ond c Spoorwegwet )