ECLI:NL:RBROT:2024:12770

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10/266051-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van diefstal door middel van inklimming met plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987, die op 18 augustus 2024 samen met een medeverdachte betrokken was bij een diefstal door middel van inklimming bij restaurant [naam horecagelegenheid] in Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal, waarbij hij over een hek klom en goederen wegnam. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, ondanks de verdediging die stelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank weegt de verklaringen van getuigen en objectieve bewijsmiddelen mee in haar oordeel. De verdachte werd veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, gezien zijn criminele verleden en de ernst van het feit. De rechtbank concludeert dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat eerdere hulpverleningstrajecten niet hebben geleid tot gedragsverandering. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van de samenleving en de recidivepreventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/266051-24
Datum uitspraak: 4 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[detentieadres] , [postcode] te [detentieplaats] ,
aldaar ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent betrokkenheid bij de diefstal en er zijn geen camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte over het hek klimt, goederen wegneemt of over het hek gooit. Evenmin blijkt uit het dossier dat sprake is van medeplegen. Daar komt bij dat de verklaringen van de getuige [getuige] dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat de betrouwbaarheid van deze verklaringen niet kan worden getoetst. Dat geldt ook voor de verklaring van de medeverdachte omdat hij er een belang bij heeft om zijn aandeel beperkt te houden en de verdachte onterecht van het een en ander te betichten.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 augustus 2024 omstreeks 6:25 uur kregen verbalisanten de opdracht om naar de [adres] te Rotterdam te gaan, alwaar restaurant [naam horecagelegenheid] is gevestigd. Twee mannen hielden zich op in de buurt van het restaurant. Eén van deze mannen was over het hek van het restaurant geklommen en gooide goederen over het hek naar de andere man. Vervolgens liepen de mannen samen weg en hielden zich op achter een zeecontainer. Even later kwamen de mannen achter de zeecontainer vandaan en liepen zij – met een rode afvalcontainer – in de richting van het park. Toen de verbalisanten omstreeks 6:30 uur ter plaatse kwamen, zagen zij twee mannen lopen die voldeden aan de signalementen die door de melder waren doorgegeven. De man die de rode afvalcontainer achter zich aan trok, bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn. De man met de pet en de rode broek bleek de verdachte te zijn. Door de verbalisanten werden geen andere personen in het park gezien.
In tegenstelling tot de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen van getuige [getuige] uit te sluiten van het bewijs. Dat getuige [getuige] op 18 augustus 2024 aan de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaarde dat de man met de pet op over het hek was geklommen en goederen gooide naar de man zonder pet die buiten het terrein stond, maar in zijn tweede verklaring diezelfde middag verklaarde dat de man met de rode broek over het hek was geklommen en goederen gooide naar een man met een blauwe broek die buiten het terrein stond, maakt niet dat zijn verklaringen onbetrouwbaar zijn. Immers, toen getuige [getuige] op 18 augustus 2024 de inbraak bij de politie meldde, had hij doorgegeven dat beide mannen een rugzak droegen en dat één van hen ook een rode broek aan had en een pet droeg. Hieruit volgt dat zowel de rode broek als de pet direct door de getuige zijn waargenomen en benoemd. Ook het feit dat de getuige sommige details maanden later bij de rechter-commissaris niet meer voor de geest kon halen, doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen.
Daar komt bij dat deze verklaringen worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Zo heeft de getuige verklaard dat één van de twee mannen met een rode afvalcontainer liep. Vijf minuten na deze melding zijn de verdachte en de medeverdachte ook daadwerkelijk met een rode afvalcontainer nabij de ‘plaats delict’ aangetroffen. De spullen die in de rode afvalcontainer zaten, bleken afkomstig te zijn van restaurant [naam horecagelegenheid] , en de vier telefoons die in de rugzak van de verdachte zaten en de sleutelbos die bij zijn fouillering in zijn rechterzak werd aangetroffen, behoorden ook allemaal toe aan restaurant [naam horecagelegenheid] .
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] uit te sluiten van het bewijs, omdat ook zijn verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die op 18 augustus 2024 over het hek van restaurant [naam horecagelegenheid] is geklommen en zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van inklimming. Die diefstal werd zorgvuldig uitgevoerd waarbij ieder van hen een eigen essentiële rol had. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen ook bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen en het ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 8 augustus 2024 te Rotterdam,
in een bedrijf aan de [adres] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
onder meer, meerdere telefoons, kussens, boormachines en zaagmachines, die aan [naam horecagelegenheid] ,
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen
goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van
inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen
verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn
verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal met inklimming door goederen weg te nemen van restaurant [naam horecagelegenheid] . Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van een ander. Hij veroorzaakt hierdoor niet alleen financiële schade, maar ook veel ergernis en overlast voor de eigenaar van de goederen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte onder meer in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
21 augustus 2024. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
De verdachte kent een uitgebreid justitieel verleden waarbij een patroon van vermogensfeiten waarneembaar is. De proceshouding van de verdachte maakt dat de reclassering geen criminogene factoren in kaart kan brengen. Bij de verdachte is sinds 2019 sprake van instabiliteit op verschillende leefgebieden, hetgeen als risico verhogende factor wordt beschouwd. Zo ontbreekt het de verdachte aan huisvesting, dagbesteding en aan iedere vorm van structuur. Ook is sprake van problematiek op het gebied van middelen-gebruik waarvoor de laatste jaren zowel klinische als ambulante behandeltrajecten zijn ingezet. Vanwege de houding van de verdachte zijn deze trajecten echter mislukt. De verdachte bevindt zich in een milieu van drugsgebruikers en hij lijkt niet gemotiveerd voor het bewerkstelligen van volledige abstinentie. Het is positief dat de verdachte al twee jaar onder vrijwillig bewind staat en een WIA-uitkering heeft. De verdachte kan hiervan rondkomen en heeft geen schulden.
Sinds 2021 wordt de verdachte besproken binnen het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam in het kader van de HIT-aanpak (high impact targets). De afgelopen jaren zijn er binnen zowel het vrijwillig kader als het gedwongen kader allerlei soorten hulpverlening ingezet opdat de verdachte enige stabiliteit zou verkrijgen. Zijn zelfbepalende houding, waarbij hij de uitvoering van een volledig diagnostisch onderzoek afhoudt en zich niet houdt aan de voorwaarden van klinieken en begeleid woonvoorzieningen, maakt echter dat alles is mislukt. De verdachte heeft geen hulpvraag gericht op gedragsverandering. Hij wenst enkel praktische hulp bij het verkrijgen van zelfstandige huisvesting. Een eerder reclasseringstoezicht werd in 2023 voortijdig negatief beëindigd, nadat de reclassering anderhalf jaar eerder een advies tenuitvoerlegging had uitgebracht omdat de verdachte zich niet hield aan de afspraken, en de bijzondere voorwaarden overtrad. De verdachte valt niet te motiveren voor hulpverlening of toezicht met voorwaarden en heeft in januari 2024 kenbaar gemaakt dat hij hier ook niet aan wil meewerken. In juni 2024 zijn er drie werkstraffen negatief retour gestuurd.
Door de reclassering wordt geadviseerd om een ISD-maatregel op te leggen aan de verdachte. Binnen de ISD-maatregel kan diagnostiek worden uitgevoerd naar zowel de persoonlijkheid van de verdachte als zijn middelengebruik. Vervolgens kan behandeling plaatsvinden en kan bij medewerking van de verdachte gefaseerd worden toegewerkt naar een extramuraal gedeelte met toezicht. Ook kan bij terugval in middelengebruik of bij het weigeren mee te werken aan de voorwaarden, de mogelijkheid van een time-out worden ingezet met terugplaatsing naar de Penitentiaire Inrichting.
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 november 2024. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
Op 12 november jl. werd de verdachte afgewezen voor een plaatsing bij Housing First vanwege een jaarverbod bij het Leger des Heils, dat aan hem is opgelegd naar aanleiding van een brandincident in januari 2024. In eerste instantie kon de reclassering niet anders dan het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat de verdachte nergens terecht kon. Inmiddels is het mogelijk gebleken dat de verdachte in een schuur bij zijn moeder kan verblijven totdat het jaarverbod bij het Leger des Heils voorbij is. Hoewel dit niet de meest praktische oplossing is, heeft de reclassering het eerdere advies heroverwogen. Het is positief dat de verdachte gemotiveerd is voor gedragsverandering en het behoud van abstinentie, onder vrijwillig bewind staat en er sprake is van contact tussen de verdachte en de HIT-coördinator. De begeleiding vanuit de HIT aanpak zal verlengd worden in het kader van het op orde brengen van zijn praktische zaken en het (opnieuw) aanmelden bij Housing First. In tegenstelling tot eerdere adviesgesprekken met de reclassering heeft de verdachte nu hulpvragen. Ook wenst hij mee te werken en zich te houden aan bijzondere voorwaarden. Geadviseerd wordt om de verdachte een kans te geven en bij een veroordeling een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen onder de voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en meewerken aan dagbesteding en aan middelencontrole.
7.2.3.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting hebben de verdachte en diens raadsman zich uitgelaten over het al dan niet opleggen van de ISD-maatregel. Er is verzocht niet over te gaan tot het opleggen van de ISD-maatregel, omdat niet zou zijn voldaan aan de harde criteria voor het opleggen van een dergelijke maatregel. Daarnaast wordt gesteld dat ook niet voldaan wordt aan de zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel, omdat nog niet alle mogelijkheden om de verdachte te helpen, volledig zijn uitgeput.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte is vanaf 2019 veelvuldig in aanraking gekomen met justitie. Het delictgedrag hangt onder andere samen met zijn psychische problematiek en zijn problematische sociaal-maatschappelijke situatie. Er is sprake van verslavingsproblematiek en de verdachte heeft geen baan of andere dagbesteding. Voorts heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Eerdere begeleidings- en behandelingstrajecten, zowel ambulant als klinisch, hebben niet geleid tot een verbetering van de situatie en het gedrag. De verdachte lijkt onvoldoende gemotiveerd om aan zijn problematiek te werken en heeft een zelfbepalende, manipulatieve houding. Het huidige juridische kader waarbinnen de verdachte tot op heden is begeleid en behandeld, is ontoereikend gebleken voor het verminderen van recidive, waarvan de kans thans ingeschat wordt als hoog.
De verdachte komt in aanmerking voor de ISD-maatregel. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2024 in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane strafbare feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Tevens is voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en de eerder ingezette hulpverleningstrajecten er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij is mede gelet op de ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen. Ook is in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
Anders dan de reclassering, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Alleen een klinische behandeling, gevolgd door intensieve begeleiding en ambulante behandeling, biedt enige hoop op een (blijvende) gedragsverandering. Hoewel de verdachte recent bij de reclassering heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering en het behoud van abstinentie van middelengebruik, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de verdachte deze omslag daadwerkelijk blijvend kan maken in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Alleen het gedwongen kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan voldoende druk op de verdachte uitoefenen om mee te werken aan een volledig diagnostisch onderzoek naar zijn persoonlijkheid en het middelengebruik en de daarop in te zetten behandeling en begeleiding, gelet op het huidige gebrek aan zelfinzicht en het gegeven dat alle eerdere pogingen in een voorwaardelijk kader niet zijn geslaagd. Naast het terugdringen van de recidive en het ontwikkelen van een passend zorgkader, is ook gelet op het belang en de veiligheid van de samenleving. Bovendien acht de rechtbank, met de officier van justitie, een verblijf in de schuur van zijn moeder in afwachting van een plaatsing bij Housing First, welke plaatsing nog geenszins aan de orde is, geen solide basis voor (het begin van) een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. Omdat het van groot belang is dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, zal de rechtbank de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, niet op de termijn in mindering brengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 47, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. P. Joele en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2024 te Rotterdam, in een bedrijf aan de [adres] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
onder meer, een of meerdere telefoon(s), kussen(s), boormaschine(s) en/of
zaagmachine(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam horecagelegenheid] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
inklimming.