ECLI:NL:RBROT:2024:12768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10/035479-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van afpersing, gekwalificeerde diefstal en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing, gekwalificeerde diefstal en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 1992 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. G.A.J. Purperhart. De officier van justitie, mr. N.J. Jacobs, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, die onder invloed van verdovende middelen was, kritisch beoordeeld. De aangever verklaarde dat hij op 22 januari 2024 door de verdachte en medeverdachten werd gedwongen tot afgifte van zijn goederen en dat hij vervolgens in een hotel werd vastgehouden. De rechtbank concludeerde echter dat de verklaring van de aangever niet voldoende werd ondersteund door objectief bewijs dat de verdachte als medepleger kon aanwijzen. De historische verkeersgegevens en camerabeelden gaven geen sluitend bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de schadevergoeding was gebaseerd. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging, die op nihil werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/035479-24
Datum uitspraak: 4 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] .
Raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J. Jacobs heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van de aangever wordt namelijk op meerdere punten ondersteund door objectief bewijsmateriaal, te weten de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de aangever, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , het aantreffen van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de auto van [medeverdachte 2] en de camerabeelden van het hotel en de juwelier. Verder volgt uit de financiële transacties van de rekening van de aangever dat er meerdere grote geldbedragen zijn overgemaakt naar [medeverdachte 1] , de vriendin van [medeverdachte 2] en de verdachte. De verklaring van de verdachte dat de aangever wel vaker geld naar hem zou overboeken ‘om hiervan gezamenlijk drugs te kopen’, is niet aannemelijk. Onderzoek naar de banktransacties heeft immers uitgewezen dat de verdachte vooral kleine bedragen van de aangever heeft ontvangen, in ieder geval geen enkele keer een groter bedrag dan € 250,-. Bovendien is het tijdstip waarop de overschrijving naar de verdachte heeft plaatsgevonden opvallend. Dit was namelijk gelijktijdig met de overboekingen naar de rekeningen van [medeverdachte 1] en de vriendin van [medeverdachte 2] en bovendien op het moment dat de aangever werd vastgehouden in het hotel en nadat het spaarslot van zijn rekening was opgeheven.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De aangever heeft uitvoerig verklaard over de ten laste gelegde gebeurtenissen. Zo heeft hij verklaard dat hij op 22 januari 2024 in een zwarte Peugeot met de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit Rotterdam naar Antwerpen is gereden. Op de terugweg naar Rotterdam zijn zij op een afgelegen plek gestopt en toen werd er een vuurwapen getoond aan de aangever en werd hij gedwongen tot afgifte van goederen, waaronder zijn telefoon(gegevens), paspoort en bankpas. Vervolgens is hij een periode van zijn vrijheid beroofd geweest in een hotel en zijn er meerdere geldbedragen van zijn rekening overgeschreven naar de bankrekeningen van de verdachte, [medeverdachte 1] en de vriendin van [medeverdachte 2] .
De verdachte heeft zich aanvankelijk beroepen op zijn zwijgrecht, maar later bij een politieverhoor en tijdens de terechtzitting aangegeven dat hij niet aanwezig is geweest in de auto en ook niet in het hotel.
De rechtbank stelt voorop dat er voorzichtig met de verklaring van de aangever om moet worden gegaan. Uit het dossier blijkt immers dat hij ten tijde van de verweten gedragingen en vermoedelijk ook ten tijde van de politieverhoren onder invloed was van verdovende middelen. Weliswaar wordt de verklaring van de aangever ondersteund door objectief bewijsmateriaal, maar dat bewijsmateriaal ziet telkens uitsluitend op (de aanwezigheid van) de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] , het aangetroffen ‘vuurwapen’ in de auto van [medeverdachte 2] en de camerabeelden van het hotel zeggen immers niets over de rol die de verdachte in dit alles heeft gespeeld en uit de camerabeelden van de juwelier blijkt juist dat de verdachte daar niet bij aanwezig was. Dit alles maakt dat de rechtbank bij de beoordeling van de betrokkenheid van deze verdachte niet zonder meer uit durft te gaan van de verklaring van de aangever.
Zelfs als de rechtbank wel van de juistheid van de verklaring van de aangever uit zou gaan, bevat het dossier onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte een zodanige rol had in de ten laste gelegde feiten dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. De aangever verklaart namelijk slechts dat de verdachte erbij was en hem aankeek toen hij werd gedwongen om goederen af te geven. Dit is op zichzelf te weinig om van medeplegen van afpersingshandelingen te kunnen spreken. Evenmin is gebleken van een vooropgezet plan tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat de verdachte aanwezig is geweest in het hotel waar de aangever van zijn vrijheid zou zijn beroofd. Op de camerabeelden van het hotel zijn weliswaar vier personen te zien en staat vast dat de aangever daar was met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , maar de vierde persoon heeft de politie niet kunnen herkennen als de verdachte omdat deze persoon onvoldoende duidelijk en niet identificerend in beeld is gekomen. Dat er in de ten laste gelegde periode van de rekening van de aangever geldbedragen van € 250,- en € 5.000,- zijn overgeschreven naar de rekening van de verdachte roept weliswaar vragen op, maar bewijst al evenmin dat het verdachte zelf is geweest die de aangever heeft afgeperst, geldbedragen heeft overgeboekt of de aangever van zijn vrijheid heeft beroofd.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 43.800,- aan materiële schade en een vergoeding van € 4.500,- aan immateriële schade. Daarnaast wordt gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met € 100.000,-, omdat het waarschijnlijk is dat een verhoging van de vordering zal plaatsvinden wanneer hoger beroep wordt ingesteld.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt gevorderd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 22 januari 2024 in Nederland of België, tezamen en in vereniging,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
goederen, te weten een paspoort, telefoon en (bank)passen, toebehorende aan die
[slachtoffer] , en die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen
van gegevens, te weten de pincode van zijn bankpas alsmede inlog- en
toegangscodes en gegevens van de bankapp, de bankrekening en een telefoon,
welke bedreiging met geweld bestond uit het
- voorhouden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer]
en
- aan die [slachtoffer] dreigend de woorden toevoegen: "Geef je telefoon en
paspoort!" en "Geef je pasjes!";
2.
hij
op een of meer tijdstippen in de periode van 22 januari 2024 tot en met 24 januari
2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, geldbedragen, die geheel aan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s)
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich meermalen telkens die
weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van
het gebruik van een valse sleutel, te weten een bankapp van de bankrekening en de
toegangscode van de telefoon van die [slachtoffer] , tot welk gebruik verdachte en
zijn mededader(s) niet gerechtigd waren;
3.
hij
in de periode van 22 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Hoogvliet Rotterdam,
gemeente Rotterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden, door
- zich op te dringen aan die [slachtoffer] en
- aan die [slachtoffer] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
voor te houden en
- een intimiderende houding jegens hem aan te nemen en
- die [slachtoffer] te gebieden/dwingen om in één of meer auto’s met
verdachte en/of zijn mededader(s) mee te rijden naar verschillende
locaties en
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een hotel in Rotterdam en/of hem
daarbij te dwingen om aldaar te verblijven/overnachten.