ECLI:NL:RBROT:2024:12766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10/163829-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 14 mei 2024 in Rotterdam een schietincident heeft gepleegd. De verdachte heeft vijf keer met een vuurwapen in de richting van de benen van zijn ex-partner geschoten, waarbij het slachtoffer één keer in het onderbeen is geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat hij wel opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische stoornissen. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen telefoon van de verdachte verbeurd verklaard en een schadevergoeding van €10.524,80 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/163829-24
Datum uitspraak: 4 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1972,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman: mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeveneneenhalf jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 2)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De primair ten laste gelegde poging tot moord kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de aangever. Op de camerabeelden is namelijk te zien dat de verdachte op de aangever schoot terwijl die wegrende. Hiermee heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij mogelijk een kwetsbaar lichaamsdeel van de aangever zou raken. Uit het dossier volgt tevens dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Hij is op 14 mei 2024 immers met een vuurwapen, dat hij ruim voor die datum heeft aangeschaft, naar het werk van de aangever gereden en heeft hem aldaar opgewacht. De dag daarvoor was de verdachte ook al langsgegaan bij het werk van de aangever en reeds in april 2024 heeft de verdachte de aangever met de dood bedreigd door te zeggen dat hij een pistool had besteld en dat hij eerst de aangever dood zou schieten en daarna zichzelf.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft niet met voorbedachten rade gehandeld omdat hij vlak voor, tijdens en na het incident in een hevige gemoedstoestand verkeerde, die aan het handelen in kalm beraad en rustig overleg in de weg heeft gestaan. Daar komt bij dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De verdachte heeft bewust op het onderlichaam van de aangever gericht, hetgeen wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. De verdachte is een geoefend schutter en heeft de aangever één keer geraakt toen hij vanaf zeer korte afstand in diens onderbeen schoot. Uit de jurisprudentie blijkt dat door het gericht schieten op het been, een plek waar zich geen vitale organen bevinden, geen aanmerkelijke kans op de dood ontstaat.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde geldt dat geen sprake is van voorbedachten rade noch van zwaar lichamelijk letsel. De FARR-verklaring en de overige medische stukken hebben betrekking op het gebroken scheenbeen van de aangever, maar dat letsel is niet veroorzaakt door het handelen van de verdachte. Uit die stukken volgt namelijk niet dat de botbreuk door de kogel is veroorzaakt. Sterker nog: op de camerabeelden is te zien dat de aangever verkeerd neerkomt op de grond waardoor zijn onderbeen ‘knakt’. De rechtbank kan hoogstens komen tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling.
4.2.3.
Beoordeling door de rechtbank
Op 14 mei 2024 heeft er een schietincident plaatsgevonden in Rotterdam waarbij de verdachte vijf keer met een vuurwapen in de richting van de benen van de aangever heeft geschoten, als gevolg waarvan de aangever één keer in zijn onderbeen is geraakt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich hierbij schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord/doodslag dan wel zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade of een poging tot zware mishandeling.
Vrijspraak van poging tot moord en poging tot doodslag
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair en impliciet primair ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ‘vol’ opzet op de dood van de aangever heeft gehad. Uit het dossier volgt dat de verdachte uitdrukkelijk niet de bedoeling heeft gehad om de aangever van het leven te beroven. Immers, de verdachte heeft nu juist verklaard dat hij niet wilde dat de aangever zou komen te overlijden en als dat wel zo was geweest, had het in de lijn der verwachting gelegen dat de verdachte in de richting van het bovenlichaam of het hoofd van de aangever zou hebben geschoten.
Evenmin is gebleken dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een dynamische situatie waarin de kogels even goed op een levensgevaarlijke plek in het lichaam van de aangever terecht hadden kunnen komen. De rechtbank heeft op de camerabeelden namelijk waargenomen dat de verdachte bewust meermaals in de richting van de onderbenen van de aangever heeft geschoten. Te zien is dat de aangever wegrent en dat de kogels (tussen zijn benen) op de grond terechtkomen. Op enig moment valt de aangever op de grond en dan is te zien dat de verdachte van een korte afstand en doelgericht in het onderbeen van de aangever schiet. Er kan niet worden gezegd dat daardoor sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever en evenmin kan worden gezegd dat de verdachte – door aldus te handelen – de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Uit de letselverklaring blijkt dat in het been van de aangever een schotwond zat. De ter plaatse gekomen agenten zagen in het been een in- en uitschotwond. Uit de letselverklaring blijkt voorts dat beide botten in het onderbeen waren gebroken, als gevolg waarvan de aangever is geopereerd. De geschatte genezingsduur was zes weken met littekenvorming en kans op blijvend letsel. Het is de rechtbank gebleken dat de aangever tot op heden, zes maanden na het schietincident, nog steeds niet volledig is hersteld en dat er op het onderbeen grote en ontsierende littekens zitten als gevolg van de (complicaties van de) operatie. Er is dus sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de tenlastelegging volgt dat bewezen moet worden dat
dóór het schieten ín het beende aangever zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het dossier biedt daarvoor echter geen aanknopingspunten. Uit de FARR verklaring blijkt niet dat de botten zijn gebroken door de schotwond. Mogelijk zijn de botten gebroken vóórdat de verdachte de aangever in het been schoot. Uit de camerabeelden blijkt namelijk dat op het moment dat de verdachte in de richting van de benen van de aangever schiet, de aangever wegrent. Te zien is dat de aangever zich daarbij verstapt, in die zin dat de rechtervoet een naar binnen geklapte, zijwaartse beweging maakt en kortdurend in een onnatuurlijk positie staat ten opzichte van het onderbeen, en dat de aangever daardoor ten val komt. Pas na deze val schiet de verdachte de aangever in het rechter onderbeen.
Het voorgaande betekent dat het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat door iemand met een vuurwapen in een been te schieten, de mogelijkheid bestaat dat serieus letsel kan worden toegebracht. Van dit risico moet de verdachte zich bewust zijn geweest. De verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.4.
Conclusie
Niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord of de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ook is niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade. Wel is bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft de aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 14 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn ex-partner [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen in het been van die [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
inde periode van 1 februari 2024 tot en met 14 mei 2024 te
Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Beretta model 70 met kaliber 7.65 mm
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten 5 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten of misslagen
cursief verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn
verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:

1.meer subsidiair:poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte had naar eigen zeggen een conflict met het slachtoffer, te weten zijn ex-partner, en heeft vervolgens op de openbare weg vijf keer in de richting van de benen van het slachtoffer geschoten, waarbij het slachtoffer één keer is geraakt. De verdachte is na het schietincident weggereden, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Door zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft tot op de dag van vandaag nog te kampen met de gevolgen daarvan. Dit soort strafbare feiten is in zijn algemeenheid schokkend voor de samenleving – in het bijzonder voor omstanders – en zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het gedurende enige periode voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Het ongeoorloofd bezit van wapens leidt niet zelden tot het gebruik daarvan, hetgeen de onderhavige zaak nog maar eens pijnlijk onderstreept.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 1 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Psychiatrisch onderzoek
Psychiater dr. [persoon A] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
12 september 2024. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
De verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van ADHD, een persisterende depressieve stoornis en een cluster B persoonlijkheidsstoornis met histrionische en borderline trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde leed de verdachte ook aan deze stoornissen. Bij bewezenverklaring kan de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel zware mishandeling worden beschouwd als deels voortgekomen uit affectieve en relationele instabiliteit, krenkbaarheid en impulsiviteit, veroorzaakt door de hiervoor genoemde stoornissen, hetgeen geresulteerd heeft in inadequate, intense woede die door de verdachte als ik-vreemd wordt beleefd. Om die reden wordt geadviseerd om het onder 1 ten laste gelegde bij bewezenverklaring in een verminderde mate toe te rekenen. Het onder 2 ten laste gelegde kan volledig worden toegerekend omdat de verdachte het betreffende vuurwapen blijkens zijn verklaringen geruime tijd in zijn bezit heeft gehouden, nadat hij het willens en wetens illegaal had aangeschaft. Het risico op recidive wordt als matig verhoogd ingeschat. Enige bescherming kan uitgaan van de gemiddelde intelligentie van de verdachte en van zijn motivatie voor behandeling. De weinig gunstige levensomstandigheden van de verdachte, met gebrek aan vaste bezigheden en persoonlijke steun, moeten in ogenschouw worden genomen. Gezien die factoren en condities en de kwetsbaarheid van de verdachte door zijn psychische stoornissen en de daaruit voortkomende beperkte belastbaarheid en inadequate coping, is behandeling en maatschappelijke begeleiding in een forensisch kader aangewezen. Het recidiverisico kan worden beperkt door een ambulante, psychiatrische en psychologische behandeling van de vastgestelde stoornissen in een forensische polikliniek. Dit kan in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
Reclasseringsrapport
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
11 september 2024. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
De verdachte spreekt openlijk over zijn geaardheid en de afwijzingen van zijn familie, maar over zijn eigen relaties zoals zijn eerdere huwelijk en kinderen laat hij weinig los. Datzelfde geldt voor de relatie die hij heeft gehad met het slachtoffer. De verdachte geeft aan dat de relatie met zijn (primaire) gezin niet meer bestaat anders dan contacten met zijn ouders. Doordat hij 'uit de kast' is gekomen, heeft de familie eigenlijk alle contacten met hem verbroken en wordt hij door hen als dood beschouwd. Voorafgaand aan onderhavig delict heeft de verdachte stappen gezet om hulp te zoeken omdat hij zelf door had dat het slechter met hem ging. Tot een start van de behandeling is het vanwege het gepleegde delict echter niet gekomen. De reclassering heeft het idee dat het door alles wat de verdachte is overkomen, te veel voor hem is geworden. De verdachte zag geen uitweg meer, hetgeen tevens maakt dat een behandeling noodzakelijk lijkt. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, meewerken aan schadeherstel en het zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, zodat de bewezen verklaarde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel de verdachte verminderd wordt toegerekend. Dat geldt echter niet voor het bewezen verklaarde voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat de verdachte dit wapen geruime tijd in zijn bezit heeft gehouden, nadat hij het willens en wetens illegaal had aangeschaft.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Omdat de verdachte ook daadwerkelijk het slachtoffer heeft beschoten en verwond, ziet de rechtbank voorts aanleiding om, ondanks dat sprake is van een poging zware mishandeling, de oriëntatiepunten van het LOVS voor het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten twaalf maanden gevangenisstraf, als uitgangspunt te hanteren. Ook houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat het slachtoffer ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van de verdachte en dat de verdachte niet alleen ten tijde van het schietincident een vuurwapen voorhanden heeft gehad, maar ook al enige tijd daarvoor het wapen in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank zal een significant lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de officier van justitie bij haar strafeis is uitgegaan van het primair ten laste gelegde en de rechtbank de verdachte daarvan (evenals van het impliciet primair en het subsidiair ten laste gelegde) vrijspreekt.
Nu de rechtbank in navolging van de psychiater en de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarde van schadeherstel aan de verdachte op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen telefoon.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen zwarte telefoon van het merk Samsung (met omschrijving [nummer proces-verbaal] ) zal worden verbeurd verklaard, omdat het vuurwapen met bijbehorende munitie met behulp van dit voorwerp is gekocht.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van € 524,80 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering dient integraal te worden toegewezen.
9.2.
Standpunt verdediging
Er is geen sprake van causaal verband tussen het ten laste gelegde feit en de gevorderde schade. De benadeelde partij dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair kan de materiële schade voor zover deze ziet op de huur van de krukken worden toegewezen. Het gedeelte van de materiële schade dat ziet op het eigen risico moet worden afgewezen, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. De immateriële schade dient – gelet op vergelijkbare uitspraken – aanzienlijk te worden gematigd, waarbij in ieder geval niet meer dan € 5.000,- moet worden toegewezen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte heeft voordat hij in het been van de aangever schoot, vier keer in de richting van diens benen geschoten. In dit geval is niet van doorslaggevend belang of het gebroken been door het (laatste) schot van de verdachte is ontstaan of dat dat is ontstaan doordat de aangever zich heeft verstapt en op de grond is gevallen omdat hij probeerde weg te komen toen er op hem werd geschoten. Van belang is dat het letsel van de aangever niet zou zijn ontstaan als de verdachte niet op hem had geschoten. Er is dus sprake van een zogeheten conditio sine qua non-verband, waardoor het letsel de verdachte kan worden toegerekend. Het complete feitencomplex is derhalve dusdanig met elkaar verweven, dat sprake is van rechtstreekse schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet voldoende gemotiveerd is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Er is op dit moment nog geen sprake van een medische eindsituatie. Op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden zal de schade op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij ter zake van schade een vergoeding betalen van € 10.524,80, vermeerderd met de wettelijke rente en met kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57, 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 (impliciet) primair ten laste gelegde feit alsmede het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich na zijn detentieperiode bij Reclassering Nederland aan de [adres 2] te [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan zijn detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit in samenspraak met de behandelaar nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [slachtoffer] geboren op [geboortedatum 2] 2002, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding (betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding), met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: de zwarte telefoon van het merk Samsung met omschrijving [nummer proces-verbaal] ;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 10.524,80 (zegge: tienduizend vijfhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 524,80 (zegge: vijfhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent) aan materiële schade en € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 10.524,80(hoofdsom,
zegge: tienduizend vijfhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.524,80 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
87 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. P. Joele en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
zijn ex-partner [slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
- meermaals althans eenmaal met een (vuur)wapen in het been van die [slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Rotterdam
aan zijn ex-partner [slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten drie (diepe) wonden in het rechteronderbeen
heeft toegebracht door
- meermaals althans eenmaal met een (vuur)wapen in het been van die [slachtoffer] te
schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn ex-partner [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals althans eenmaal met een (vuur)wapen in het been van die [slachtoffer] heeft
geschoten'
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks de periode van 1 februari 2024 tot en met 14 mei 2024 te
Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
teweten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Beretta model 70 met kaliber 7.65 mm
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm
voorhanden heeft gehad.