Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeveneneenhalf jaar met aftrek van voorarrest.
4.Waardering van het bewijs
dóór het schieten ín het beende aangever zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het dossier biedt daarvoor echter geen aanknopingspunten. Uit de FARR verklaring blijkt niet dat de botten zijn gebroken door de schotwond. Mogelijk zijn de botten gebroken vóórdat de verdachte de aangever in het been schoot. Uit de camerabeelden blijkt namelijk dat op het moment dat de verdachte in de richting van de benen van de aangever schiet, de aangever wegrent. Te zien is dat de aangever zich daarbij verstapt, in die zin dat de rechtervoet een naar binnen geklapte, zijwaartse beweging maakt en kortdurend in een onnatuurlijk positie staat ten opzichte van het onderbeen, en dat de aangever daardoor ten val komt. Pas na deze val schiet de verdachte de aangever in het rechter onderbeen.
inde periode van 1 februari 2024 tot en met 14 mei 2024 te
5.Strafbaarheid feit
1.meer subsidiair:poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.In beslag genomen voorwerpen
9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Bijlagen
12.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
een gedeelte, groot 6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
€ 10.524,80 (zegge: tienduizend vijfhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 524,80 (zegge: vijfhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent) aan materiële schade en € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 10.524,80(hoofdsom,
zegge: tienduizend vijfhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.524,80 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
87 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;