ECLI:NL:RBROT:2024:12759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/10/681786 / JE RK 24-1356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake omgangsregeling en schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 november 2024, wordt een verzoek behandeld van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) van 28 mei 2024 te laten vervallen. De moeder verzoekt tevens om een nieuwe omgangsregeling met haar minderjarige kind, dat in een (netwerk)pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft de procedure op 22 oktober 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en vader, beiden bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen, maar dat er zorgen zijn over de omgang tussen de moeder en het kind. De GI heeft in de schriftelijke aanwijzing een omgangsregeling vastgesteld, die de huidige regeling voortzet met enige verruiming. De kinderrechter oordeelt dat de zorgen over de moeder en de impact van de omgang op het kind nog steeds bestaan, ondanks enige positieve ontwikkelingen in de omgang. De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder af en laat de schriftelijke aanwijzing in stand, met de opmerking dat de regie voor eventuele uitbreiding van de omgang bij de GI blijft. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/681786 / JE RK 24-1356
Datum uitspraak: 19 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing en een omgangsregeling
in de zaak van
[naam 1] ,
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Scheimann, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 3] en [naam 4] ,
hierna te noemen: de oma en opa vz, tevens de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 7 juni 2024, ontvangen op 4 juli 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader van 21 september 2024;
  • de producties namens de moeder d.d. 18 oktober 2024;
  • de aantekeningen van de GI, overgelegd ter zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de opa vz;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 5] en [naam 6] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de vertrouwenspersoon van de moeder, [naam 7] .
1.4.
De oma vz is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de oma vz wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een (netwerk)pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 29 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 april 2025. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg verlengd tot 5 april 2025.
2.4.
De GI heeft op 28 mei 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven om een omgangsregeling als volgt vast te stellen:
  • 28-05-2024,15:30-17:00 Rotterdam JBRR;
  • 04-06-2024,13:25-14:30 Oogziekenhuis JBRR;
  • 07-06-2024,15:30-17:00 Rotterdam JBRR;
  • 11-06-2024,15:00-16:30 Spijkenisse Enver;
  • 17-06-2024,13:00-14:00 Rotterdam Evaluatie Enver en JBRR;
  • 18-06-2024,15:00-16:30 Spijkenisse Enver;
  • 25-06-2024 15:00-16:30 Spijkenisse Enver;
Na 25-06-2024 zullen de bezoeken structureel op dinsdagmiddag 15:00 uur tot 16:30 uur plaatsvinden begeleid door pleegzorg of JBRR. Iedere vier bezoeken zal er een evaluatie plaatsvinden en bepaald worden of deze duur en frequentie nog passend is voor [minderjarige] en indien nodig aangepast worden. De omgangsregeling geldt voor de duur van de uithuisplaatsing tot 4 april 2025 met tussentijdse evaluaties en mogelijke aanpassingen.

3.Het verzoek

De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI d.d. 28 mei 2024 vervallen te verklaren. De moeder verzoekt tevens een bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen, waarbij tussen hen minimaal twee keer per week gedurende vier uur onbegeleid omgang plaatsvindt bij de moeder thuis, dan wel een zodanige bezoekregeling vast te stellen als door de rechtbank passend wordt geacht.

4.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt het verzoek gehandhaafd en zij licht het volgende toe. De afgelopen periode is er sprake geweest van een (positieve) ontwikkeling. De aanmelding voor het NIKA-traject is afgerond en kan hopelijk snel starten. Daarbij verlopen de huidige omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder goed. Zij hebben prettig en fijn contact en de moeder belast [minderjarige] niet met volwassenzaken. De moeder wenst een uitbreiding van de omgang, zoals de vader dat ook heeft. De vraag ligt nu voor welke omgangsregeling het meest passend is voor [minderjarige] en logischerwijs zijn behandeltraject niet doorkruist. Er zijn twee opties. De eerste optie is de omgangsregeling houden zoals hij nu is, in afwachting van de uitkomst van het NIKA-traject. De tweede optie, zoals de moeder verzoekt en (al geruime tijd) haar wens is, is een uitbreiding van de omgang tussen haar en [minderjarige] in duur en frequentie, te weten naar minimaal twee keer per week vier uur onbegeleide omgang, dan wel een voorlopige omgangsregeling te bepalen van minimaal één keer in de week voor de duur van drie tot vier uur. Dit kan parallel aan het NIKA-traject. Er is geen reden om de omgang niet uit te breiden.

5.Het standpunt van de vader

Door en namens de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Zijn advocaat verwijst naar het verweerschrift van 21 september 2024 en licht het volgende toe. De vader gunt de moeder omgang met [minderjarige] , indien dit onbelast en veilig kan. Dit is nu nog niet geval. De moeder blijft volharden in de onwaarheden over de vader. Daar komt bij dat de moeder de hulpverlening onvoldoende accepteert. Dit volgt ook uit het oordeel van het hof. Het moet de komende periode nog blijken of het NIKA-traject van de moeder van de grond komt. De vader heeft zijn traject bij NIKA positief afgerond, mede als gevolg waarvan zijn omgang met [minderjarige] is uitgebreid. De moeder dient dit ook te doen, voor er van uitbreiding sprake kan zijn.

6.Het standpunt van de opa vz

De opa vz geeft aan dat het goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] heeft het druk met afspraken, maar hij kan het nog aan.

7.Het standpunt van de GI

De GI brengt ter zitting het volgende naar voren. De afgelopen periode is er sprake geweest van een positieve, maar prille ontwikkeling. Hoewel het lang heeft geduurd, is er beweging in de situatie. De moeder lijkt open te staan om te starten met het NIKA-traject. Zij heeft eindelijk de benodigde papieren ondertekend. En er is een intake geweest. Daarnaast wordt er verbetering gezien in de omgang tussen [minderjarige] en de moeder. Dit komt voornamelijk doordat de moeder profiteert van de rust en stabiliteit die [minderjarige] ervaart. Vooralsnog is onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de moeder echter niet mogelijk. De overtuigingen van de moeder staan hieraan in de weg. De moeder ziet niet in wat van haar verwacht wordt. Ook bestaan er zorgen over het moeizame contact van de GI met de moeder en de negatieve invloed van de oma mz. Voor de komende periode is het van belang dat de positieve ontwikkeling van de moeder voortzet. Het is nodig dat zij start met het NIKA-traject om de (on)mogelijkheden van de moeder en voor een stapsgewijze uitbreiding van de omgang in kaart te brengen. Hierbij dient aandacht te zijn voor de belastbaarheid van [minderjarige] .

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:265f BW kan, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de gecertificeerde instelling voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. De beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter kan op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
8.2.
De schriftelijke aanwijzing is op 28 mei 2024 aan de moeder uitgereikt. Nu het verzoek binnen twee weken na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de moeder ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
8.3.
De GI is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, aanhef onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de schriftelijke aanwijzing van de GI een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering
8.4.
De GI heeft in de schriftelijke aanwijzing een omgangsregeling vastgelegd zoals hiervoor opgenomen onder 2.4. Dat is een voortzetting van de huidige omgangsregeling, waarbij er sprake is van een (kleine) verruiming in zowel duur en frequentie als qua uitvoeringswijze. De GI heeft ter motivering van de schriftelijke aanwijzing gewezen op de zorgen die er nog steeds zijn over het effect van de omgang met de moeder op [minderjarige] . Hoewel uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er heel recent een stap lijkt te zijn gezet in de richting van het NIKA-traject, stelt de GI nog steeds dat er zorgen bestaan over de (houding van de) moeder en het effect van omgang met de moeder op [minderjarige] , die de beperkingen van de omgang rechtvaardigen.
8.5.
Anders dan namens de moeder naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de moeder na lange tijd haar handtekening heeft gezet onder de benodigde aanmeldformulieren voor het NIKA-traject en er een intakegesprek is geweest, niet maakt dat de zorgen zijn weggenomen. Het goed verlopen bezoek aan Blijdorp in augustus 2024 maakt dat niet anders. Enerzijds wordt door de GI gezien en onderkend dat er sprake is van verbetering in de omgang tussen [minderjarige] en de moeder, maar anderzijds blijft een aandachtspunt dat de moeder veel aansturing nodig heeft én dat de moeder haar visie ten aanzien van de omgang tussen [minderjarige] en de vader blijft ventileren. Nu de moeder ook ter zitting haar stellingen aangaande het misbruik en de mishandeling door de vader herhaalt, is de kinderrechter van oordeel dat de positieve ontwikkelingen nog immer niet opwegen tegen de bestaande zorgen en dat de GI in voldoende mate heeft onderbouwd waarom er op dit moment geen sprake zou kunnen zijn van de gevraagde uitbreiding van de omgang, ook niet in de zijdens de moeder in subsidiaire vorm verzochte duur, frequentie of uitvoeringswijze.
8.6.
Gelet op bovenstaande acht de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing voldoende concreet en deugdelijk gemotiveerd en daarom wordt de schriftelijke aanwijzing in stand gelaten.
8.7.
De kinderrechter zal anders dan door de moeder verzocht geen andere bezoekregeling vaststellen. In de komende periode is het van belang dat de moeder inhoudelijk start met de hulpverlening bij NIKA. Al geruime tijd en in meerdere procedures is besproken dat de moeder vertragingstactieken toepast waar het gaat om het accepteren van hulpverlening. Ook nu geeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij, hoewel zij de aanmeldingsformulieren nu getekend heeft en er een intakegesprek is geweest, toch vasthoudt aan de gedachte dat de vader zich heeft schuldig gemaakt aan seksueel misbruik (zie ook productie 1) en meent dat zijn handelen betrokken moet worden bij haar traject. De kinderrechter zijn zorg uit dat de moeder toch weer inhoudelijke bedenkingen heeft bij de invulling van haar NIKA-traject, miskent dat haar NIKA-traject uitsluitend betrekking heeft op haar en vervolgens toch weer haar medewerking intrekt. De GI is de eerste die een dergelijke stagnatie kan constateren en daarover met de moeder in gesprek kan gaan. De kinderrechter laat daarom de regie voor een eventuele uitbreiding van de omgang bij de GI.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.