ECLI:NL:RBROT:2024:12758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/10/682914 / FA RK 24-5410
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking omgangsregeling tussen grootouder en minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 november 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de grootmoeder (oma mz) om een omgangsregeling vast te stellen met haar kleinkind, [minderjarige]. De oma mz verzoekt om eenmaal per maand contact te hebben met [minderjarige], waarbij de pleegouders verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen. De kinderrechter heeft de procedure gestart na een verzoekschrift van de oma mz, ontvangen op 18 juli 2024, en een verweerschrift van de vader op 14 oktober 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2024 waren alle betrokken partijen aanwezig, inclusief de moeder, vader, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen en dat [minderjarige] momenteel in een pleeggezin verblijft. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 5 april 2025. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen van de GI en de Raad meegenomen, die hebben aangegeven dat onbegeleide omgang tussen de oma mz en [minderjarige] niet in het belang van het kind is, gezien de negatieve uitspraken van de oma mz over de vader en de weigering om samen te werken met de hulpverlening.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de oma mz afgewezen, met de overweging dat de GI en de Raad van mening zijn dat er eerst zicht moet komen op de situatie van de oma mz en dat zij moet meewerken aan hulpverlening voordat omgang kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het ontzeggen van het recht op omgang een ingrijpende maatregel is, maar dat de zorgen over de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] zwaarder wegen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/682914 / FA RK 24-5410
Datum uitspraak: 19 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over de vaststelling van de omgangsregeling
in de zaak van
[naam 1] ,
hierna te noemen: de oma mz, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Erkens, kantoorhoudende te Wateringen,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 2],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 3],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S. Scheimann, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 4] en [naam 5] ,
hierna te noemen: de oma en opa vz, tevens de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de oma mz van 18 juli 2024, ontvangen op dezelfde datum;
  • een verweerschrift met bijlagen van de vader van 14 oktober 2024, ontvangen op dezelfde datum;
  • de aantekingen van de GI, overgelegd ter zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de oma mz, bijgestaan door haar advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de opa vz;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 6] en [naam 7] ;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 8] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de vertrouwenspersoon van de moeder en de oma mz, [naam 9] .
1.4.
De oma vz is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de oma vz wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een (netwerk)pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 29 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 april 2025. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg verlengd tot 5 april 2025.

3.Het verzoek

De oma mz verzoekt een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige] , in die zin dat de oma mz en [minderjarige] het recht hebben op contact met elkaar eens in de maand, van zaterdagochtend 10.00 uur tot en met zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de pleegouders halen en brengen.

4.Het standpunt van de oma mz

Door en namens de oma mz wordt het verzoek gehandhaafd en het volgende toegelicht. Het is in het belang van [minderjarige] dat er omgang tussen hem en de oma mz wordt gerealiseerd. Dit belang wordt onderschreven door de GI en Enver. Bovendien heeft de oma mz hier recht op. De oma mz is een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] . Zij is in staat om aan te sluiten bij [minderjarige] en zijn veiligheid te borgen. De oma mz heeft kennis en jarenlange ervaring in de opvoeding en verzorging van kinderen. Op dit moment is er sprake van een onjuiste beeldvorming over de oma mz. De oma mz heeft [minderjarige] nooit belast met volwassenenzaken. Zij heeft enkel een melding gedaan bij de GI over wat [minderjarige] haar heeft verteld. Daarnaast heeft de oma mz altijd open gestaan om (thuis) in gesprek te gaan met de GI, maar zij is buitengesloten in het proces. Een duidelijke motivering voor het niet laten plaatsvinden van omgang tussen de oma mz en [minderjarige] ontbreekt op dit moment. Bovendien heeft de GI op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet te bevoegdheid om de omgang tussen [minderjarige] en de oma mz te beperken. Het is in het belang van [minderjarige] dat het contact met de oma mz hersteld wordt op een natuurlijke en ontspannen wijze. Begeleide omgang is niet passend of nodig.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt het verzoek van de oma mz ondersteund. De oma mz is langdurig betrokken geweest bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De oma mz heeft daarom in het kader van Famliy Life recht op omgang met [minderjarige] . Voor het vormgeven van de omgangsregeling refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter.

6.Het standpunt van de vader

Door en namens de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de oma mz. De oma mz is onvoldoende in staat om op een veilige manier en in het belang van [minderjarige] omgang met hem te hebben. Dit komt voornamelijk door de negatieve en belastende uitspraken die zij doet over de vader, in onder andere het bijzijn van [minderjarige] . De oma mz is zelfbepalend, geeft geen openheid over de situatie en zij ontkent de ondertoezichtstelling. Daar komt bij dat er sprake is van een patroon waarbij de oma mz hulpverlening weigert en niet in gesprek gaat met de GI.

7.Het standpunt van de opa vz

De opa vz brengt ter zitting het volgende naar voren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] door de oma mz belast wordt met volwassenenzaken.

8.Het standpunt van de GI

De GI geeft aan dat het realiseren van (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en de oma mz van belang is. [minderjarige] heeft daar behoefte aan. Hoewel de GI zich daartoe sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] op 9 oktober 2023 heeft ingespannen, is het nog niet gelukt om dat te realiseren. Ondanks herhaaldelijke porgingen blijft een samenwerking met de oma mz uit en is er nog geen zicht op haar situatie. Er bestaan nog altijd ernstige zorgen, als gevolg waarvan onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de oma mz voor nu niet in zijn belang is. Deze zorgen zijn gelegen in het hardnekkige patroon van de negatieve uitspraken van de oma mz, in het bijzijn van [minderjarige] , over de vader. De GI is getuige geweest van deze uitspraken. Daarbij zijn deze zorgen geuit door de peuterspeelzaal van [minderjarige] en het buurthuis. Om (begeleide) omgang te realiseren is het allereerst nodig dat er een gesprek met de oma mz plaatsvindt, zodat er zicht komt op haar situatie en duidelijk wordt welke mogelijkheden er om veilige en onbelaste omgang tussen [minderjarige] en de oma mz te realiseren en dat hiervoor hulpverlening kan worden ingezet.

9.De informatie van de Raad

De Raad ondersteunt het standpunt van de GI. Voor het laten plaatsvinden van omgang tussen [minderjarige] en de oma mz is het belangrijk dat er zicht komt op de situatie van de oma mz en dat er indien nodig passende hulpverlening ingezet wordt.

10.De beoordeling

10.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. Anders dan namens de oma mz naar voren is gebracht, beperkt de GI de omgang tussen [minderjarige] en de oma mz niet op grond van artikel 1:265f BW. In het kader van de uitvoering van de lopende ondertoezichtstelling is de GI gerechtigd om beslissingen te nemen ten aanzien van het welzijn van [minderjarige] , ook als deze beslissingen gaan over de omgang met een personen die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Dat oma mz een dergelijke figuur is, staat niet ter discussie. [minderjarige] heeft op voet van 1:377a BW derhalve recht op omgang met oma mz. In deze procedure verzoekt de oma mz de kinderrechter om een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen.
10.2.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is in overwegende mate gebaseerd op het loyaliteitsconflict waar [minderjarige] zich in bevindt. Daarnaast zijn er zorgen over de mate waarop de moeder kan aansluiten bij de opvoedbehoefte van [minderjarige] . Het lukt de GI niet om goed zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder omdat de moeder direct dan wel indirect weigert mee te werken aan hulpverlening die dat zicht moet bieden. Het loyaliteitsconflict spitst zich toe op de zorgen die de moeder voortdurend en onverkort blijft uitten over de omgang van [minderjarige] met de vader, ongeacht het door de GI en andere hulpverleningsinstanties onderbouwde standpunt dat die zorgen ongefundeerd zijn. Kortgezegd stelt de moeder voortdurend dat omgang tussen [minderjarige] en de vader schadelijk is voor [minderjarige] , terwijl in meerdere procedures is vastgesteld dat voor die stelling het bewijs ontbreekt.
10.3.
In de nu meer dan vier jaar lopende (voorlopige) ondertoezichtstelling is veelvuldig gesproken over de betrokkenheid van de oma mz bij de (opvoed)situatie bij de moeder. Anders dan namens de oma mz is aangevoerd, is op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door de GI en de vader naar voren is gebracht in voldoende mate onderbouwd dat de oma mz zich in het verleden meermaals negatief heeft uitgelaten over de omgang tussen [minderjarige] en de vader, dat zij niet meewerkt aan de hulpverlening die de GI probeert in te zetten en dat zij [minderjarige] heeft belast met volwassenenzaken. Zo heeft onder meer Filomena aangegeven dat de oma mz zich (bij herhaling) negatief heeft uitgelaten over de omgang met de vader. Nu de oma mz ook ter zitting geen afstand neemt van de stellingen van haar dochter, de moeder, aangaande het misbruik en de mishandeling door de vader, is de kinderrechter van oordeel dat onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de oma mz ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] .
10.4.
De kinderrechter onderkent dat het ontzeggen van het recht op omgang een ingrijpende maatregel is. De GI heeft evenwel aantoonbaar onderbouwd dat de oma mz in de gelegenheid is gesteld om in overleg met de GI te komen tot een omgangsregeling die in het belang is van [minderjarige] . De oma mz heeft geweigerd om in te gaan op uitnodigingen tot een gesprek hierover om redenen die die weigering niet rechtvaardigen. Ter zitting heeft de GI wederom herhaald dat de GI zich bewust is van het belang van het contact tussen [minderjarige] en de oma mz, maar dat de GI vooraleerst het vertrouwen moet hebben dat die omgang niet belastend is voor [minderjarige] . Gelet op de omstandigheid dat de noodzakelijke hulpverlening, gericht op het wegnemen van de zorgen over de door de moeder veroorzaakte ontwikkelingsbedreigingen maar zeer moeizaam tot stand komt, is het standpunt van de GI dat de oma mz eerst moet meewerken aan een gesprek met en begeleiding door de GI voorstelbaar en passend. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de oma mz afwijzen, waarbij de kinderrechter betrekt dat de GI blijft aangeven dat zij zich wil inzetten voor een passende omgang tussen [minderjarige] en de oma mz.

11.De beslissing

De kinderrechter:
11.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.