ECLI:NL:RBROT:2024:12730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10/186151-24 en 10/285375-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voor verkrachting en poging moord, veroordeling voor poging doodslag, brandstichting en bedreiging.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen een verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde verkrachting en poging tot moord, maar veroordeelde hem wel voor de eendaadse samenloop van poging doodslag, opzettelijk brand stichten, het teweegbrengen van een ontploffing, het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een gebouw, en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank legde een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op van 214 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft ernstige feiten die plaatsvonden op 5 juni 2024, waarbij de verdachte een explosief naar binnen gooide in een woning, wat leidde tot aanzienlijke schade en levensgevaar voor de bewoners. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners heeft aanvaard, maar dat er geen bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en psychische problemen, en besloot tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/186151-24 en 10/285375-23 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 26 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2007, geboorteplaats onbekend,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijk verblijvende te [verblijfadres] ,
raadsvrouw mr. F.O. Ligeon-Merton, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 12 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/186151-24 onder 1 impliciet primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en van het in de zaak met parketnummer 10/285375-23 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 264 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR);
  • met opdracht aan JBRR tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak in de zaak met parketnummer 10/285375-23 (verkrachting)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaring, de bevindingen van de forensische opsporing dat de aangeefster een rode vagina had dat past bij een ruwe penetratie en op DNA van de verdachte dat diep vaginaal bij de aangeefster is aangetroffen.
4.1.2.
Beoordeling
Aangeefster heeft verklaard in de nacht van 28 mei 2023 op haar kamer door de verdachte te zijn verkracht. De verdachte heeft tegen haar wil in zijn penis in haar vagina gebracht. De verdachte heeft dit ontkend. Wel zou er die nacht volgens hem in de kamer van de aangeefster zijn geknuffeld en gezoend toen hij iets bij haar kwam ophalen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij en de aangeefster in de ochtend van 28 mei 2023 met elkaar hebben gedoucht en seks hebben gehad.
De rechtbank constateert dat er, zoals vaker in zedenzaken, naast de aangeefster en de verdachte geen directe getuigen zijn van het gebeurde. Alleen als de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, kan de rechtbank bewezen achten dat de verdachte aangeefster tot de seksuele handelingen heeft gedwongen.
De rechtbank overweegt dat de aangeefster consequent heeft verklaard te zijn verkracht door de verdachte, maar dat de door haar afgelegde verklaringen over de feitelijke gang van zaken en toedracht op onderdelen wisselend zijn. In het telefoongesprek met de Front Office van de afdeling Zeden heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte in haar kamer kwam, bleef aandringen op seks, haar achterover op haar bed heeft geduwd en op haar is gaan zitten. De verdachte heeft toen zijn penis uit zijn broek gehaald waarop de aangeefster heeft geprobeerd hem van zich af te duwen. Vervolgens is de verdachte naast haar gaan liggen en zei dat hij er één keer in wilde. De verdachte deed toen haar onderbroek opzij en ging met zijn penis in haar vagina en aangeefster begon te tellen, maar het was niet één keer maar vaker en daarop heeft de aangeefster gezegd dat de verdachte moest stoppen en duwde hem weg. In het informatief gesprek zeden verklaart de aangeefster echter niet over het wegduwen van de verdachte, maar verklaart zij dat de verdachte bovenop haar ging liggen terwijl zij op haar rug lag. Vervolgens zou aangeefster op haar zij zijn gaan liggen en de verdachte achter haar. Anders dan in het telefoongesprek, verklaart aangeefster dat de verdachte zijn penis hard in haar vagina duwde, terwijl zij haar string nog aan had en dat zij “au” en “stop!” geroepen heeft. Ook verklaart aangeefster eerder wel (vrijwillig) seks met de verdachte te hebben gehad. In haar aangifte verklaart aangeefster echter nooit eerder seks te hebben gehad met de verdachte, dat zij op de avond van de verkrachting op haar buik op bed lag en dat de verdachte op haar benen was gaan zitten. Verder verklaart zij dat de verdachte met zijn penis in haar vagina ging toen zij op haar knieën voorovergebogen op het bed zat en dat zij geschreeuwd en gehuild heeft van de pijn.
Nu de verklaringen van de aangeefster over de verkrachting op essentiële onderdelen niet consistent zijn en tegenstrijdigheden bevatten, betekent dat dat de rechtbank ten aanzien van de bewijsvraag uiterst behoedzaam met haar verklaring zal moeten omgaan.
Getuige [getuige] , die op 28 mei 2023 met de aangeefster en de verdachte op een groep woonde en die nacht ook thuis was, heeft niet verklaard dat zij aangeefster die nacht heeft horen roepen of schreeuwen of huilen van de pijn. Uit de verklaring van [getuige] volgt dat de aangeefster direct na het gebeurde naar haar toe is gekomen en dat zij toen vrij rustig was.
Het NFI heeft geconcludeerd dat diep vaginaal bij de aangeefster een relatief zeer kleine hoeveelheid mannelijk DNA is aangetroffen, zijnde spermavloeistof, dat afkomstig kan zijn van de verdachte. De bevinding van het NFI past weliswaar bij de verklaring van aangeefster waarin zij zegt seks met de verdachte te hebben gehad, maar dat geldt ook voor de verklaring van de verdachte. Immers, op de vraag van de rechtbank aan de verdachte hoe het kan dat zijn spermavloeistof op de buitenste schaamlippen en diep vaginaal bij aangeefster is aangetroffen, heeft hij verklaard nog diezelfde ochtend vrijwillige seks met haar te hebben gehad. Dat de verdachte naar eigen zeggen uit schaamte hier pas op de zitting over heeft willen verklaren, maakt niet dat zijn verklaring daardoor onvoldoende betrouwbaar is en daarom als ongeloofwaardig terzijde zou moeten worden geschoven. Gelet op de persoonlijke problematiek van de verdachte en de moeite die de verdachte zichtbaar heeft om erover te praten, acht de rechtbank zijn verklaring, mede bezien in het licht van de resultaten van het NFI-onderzoek en de getuigenverklaring, niet onaannemelijk. Daarbij hecht de rechtbank met name waarde aan het feit dat uit het NFI-onderzoek geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof op de binnen- en buitenzijde van de randen van het kruis van de string van aangeefster, terwijl aangeefster verklaart deze aan te hebben gehad toen de verdachte met zijn penis in haar vagina ging.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat de aangifte van aangeefster, ook gelet op de behoedzaamheid waarmee de rechtbank met die verklaring moet omgaan, onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarom komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring en zal zij de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het in de zaak met parketnummer 10/285375-23 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/186151-24 (poging tot moord/doodslag, het teweegbrengen van een ontploffing, vernieling en bedreiging)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte degene is geweest die op de plaats delict aanwezig is geweest. Ten aanzien van het aangetroffen bloedspoor en het aanstralen door zijn telefoon van zendmasten in de buurt van de plaats delict heeft de verdachte alternatieve scenario’s geschetst. Ook is niet komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade de aangevers van het leven heeft willen beroven.
4.2.2.
Beoordeling
Inleiding
Op 5 juni 2024 werd omstreeks 02:30 uur een steen door een ruit gegooid van de benedenwoning gelegen aan [adres 2] . Direct daarna werd via de kapotte ruit een explosief naar binnen gegooid. Door de klap van de explosie werden de ruit aan de voorgevel en de slaapkamerdeur inclusief kozijnen weggeblazen. In de woning ontstond een brand die door de bewoners kon worden geblust. Er bleek aanzienlijke schade aan de woning te zijn aangericht.
Was de verdachte in de buurt van de woning op het moment van de ontploffing?
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 5 juni 2024 omstreeks 01:00 uur op de fiets naar Rotterdam Noord is gereden en zich daar ergens heeft opgehouden voor het roken van een joint. Daarna heeft de verdachte achter op een scooter bij een vriend plaatsgenomen en hebben zij samen rondgereden door Rotterdam Noord. Het telefoonnummer van de verdachte straalt rond het moment van de explosie een zendmast aan die zich op 480 meter van de woning aan de [adres 2] bevindt. Hierbij wordt er verbinding gemaakt met de sectorantenne voorzien van Cell-ID [nummer] . Dit betrof een telefoongesprek van 427 seconden (7 minuten en 7 seconden) met een telefoonnummer dat in de telefoon van de verdachte is opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’. De woning aan de [adres 2] bevindt zich hemelsbreed in de werkingsrichting van voornoemde Cell-ID. De verdachte heeft over het aanstralen van zijn telefoon in de nabije omgeving van de plaats delict een alternatief scenario geschetst, waarin hij verklaart zijn telefoon voor “een kwartiertje” te hebben uitgeleend aan een vriend. De telefoongesprekken met het tegennummer van ‘ [naam 1] ’ hebben plaatsgevonden tussen 01:53 uur en 03:08 uur. Gelet op het tijdsverloop en de verklaring van de verdachte ter zitting, is het niet aannemelijk dat zijn telefoon op die momenten (nog) steeds was uitgeleend. Ook zijn op de motorkap van een witte auto die geparkeerd stond aan de [straatnaam] ter hoogte van nummer [huisnummer] twee verse bloedsporen aangetroffen en daarin is het DNA van de verdachte aangetroffen. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte in de buurt van de woning aanwezig was op het moment van de ontploffing.
Heeft de verdachte de steen en het explosief naar binnen gegooid?
Op camerabeelden van een woning aan [adres 3] is te zien dat omstreeks 02:39 uur een persoon komt aanlopen en voor een aldaar geparkeerde witte auto stopt. Te zien is dat deze persoon een gooiende beweging maakt in de richting van de ruit van de woning aan de [adres 2] . Deze persoon verricht een aantal handelingen met zijn handen, waarna een lichtflits te zien is. Vervolgens is te zien dat deze persoon een brandend voorwerp in de richting van het raam gooit waar het eerdere voorwerp ook naartoe is gegooid. Vanuit het raam waarin het brandende voorwerp was gegooid, ontstond een lichtflits en brand, gevolgd door een explosie. Op de beelden is steeds één persoon te zien, niet blijkt dat ook andere personen aanwezig waren. Op de reeds genoemde geparkeerde witte auto zijn op de motorkap aan de trottoirzijde – waar de persoon stopte en vervolgens gooiende bewegingen maakte – twee verse bloedsporen met het DNA van de verdachte aangetroffen. Uit onderzoek in de telefoon van de verdachte is gebleken dat hij op 5 juni 2024 om 20:44 uur een filmpje heeft gemaakt. Daarop is te zien dat hij een verwonding heeft aan zijn linker pols en linker duim. De verdachte heeft, ook ter zitting, geen geloofwaardige verklaring afgelegd over hoe het kan dat zijn DNA op de auto is aangetroffen. Niet logisch is dat, volgens verklaring van de verdachte, zijn DNA op de motorkap aan de trottoirzijde terecht is gekomen toen hij daar langs is gereden en achterop een scooter zat. In dat scenario had het voor de hand gelegen dat het bloedspoor op de motorkap aan de straatzijde terecht was gekomen. Ook zijn in de telefoon van de verdachte opvallende chatberichten aangetroffen waarin hij onder andere aan de ontvanger laat weten dat hij “op die ding is gegaan”, “doeku heeft” en dat zij “rijk gaan worden”. Daarop wordt door de ontvanger gereageerd “Ga niet domme dingen doen jouri he” en “Straks moet ik zeggen free jouri”. Uit deze chatberichten van 5 juni 2024 maakt de rechtbank op dat de verdachte strafbare handelingen heeft verricht en daarvoor betaald heeft gekregen. De verklaring van de verdachte ter zitting dat het in de chats ging over ‘kapperswerk’, acht de rechtbank gelet op de inhoud van die chats niet aannemelijk.
Gelet op voornoemde vaststelling van feiten en omstandigheden, met name in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte degene is geweest die een steen door de ruit van de woning heeft gegooid en daarna door het ontstane gat een explosief naar binnen heeft gegooid.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het voorgaande dient te worden gekwalificeerd. Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord/poging tot doodslag is immers vereist dat de verdachte opzet had op de dood van de bewoners aan de [adres 2] . Hiervoor is voldoende dat de verdachte tenminste heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet. Dat wil zeggen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de bewoners door de gedragingen van de verdachte zouden komen te overlijden en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat naar de uiterlijke verschijningsvorm het opzet van de verdachte gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing in de woning en daarmee op een brand in de woning van de aangevers. De verdachte heeft immers eerst een ruit kapot gegooid en daarna door het gat een brandend voorwerp de woning ingegooid. Hierdoor heeft een explosie plaatsgevonden en is er brand in de woning ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar verloop kan hebben, zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en de daarbij ontstane rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie oplevert. Uit het onderzoek door de forensische opsporing blijkt ook dat door de ontploffing levensgevaar voor de bewoners en voor eventuele voorbijgangers te duchten was. Twee bewoners bevonden zich op het moment van de explosie en het uitbreken van de brand in gang van de slaapkamer, die grenst aan het raam waar het explosief naar binnen was gegooid. Voor de verdachte moet ook kenbaar zijn geweest dat de bewoners thuis waren, omdat één van de aangevers op het moment dat met een steen de ruit kapot werd gegooid, meermaals en luidkeels naar buiten heeft geroepen dat er mensen, waaronder een baby, in de woning aanwezig waren. Desondanks heeft de verdachte een brandend explosief door het kapotte raam naar binnen gegooid. De rechtbank overweegt dat wanneer een ontploffing plaatsvindt en een brand ontstaat op een nachtelijk tijdstip, een moment waarop de meeste mensen in hun woning aanwezig zijn of al liggen te slapen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat hierdoor de bewoners van de woning kunnen komen te overlijden. Dat de aangevers niet noemenswaardig gewond zijn geraakt, komt omdat zij bijtijds, vlak vóórdat het explosief afging, de slaapkamer hebben kunnen verlaten en zelf de brand hebben weten te blussen.
De verdachte heeft met zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat de bewoners zouden kunnen komen te overlijden. De verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de bewoners van de benedenwoning aan de [adres 2] .
Voorbedachten rade
Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een vooropgezet plan had beraamd om de bewoners te doden. Er kan daarom niet worden geconcludeerd dat sprake was van voorbedachte rade om hen te doden.
4.2.3.
Conclusie
Dit leidt ertoe dat de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden vrijgesproken. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ook acht de rechtbank, gelet op al het voorgaande en de uitgewerkte bewijsmiddelen, het onder 2 ten laste gelegde teweegbrengen van een ontploffing, de onder 3 ten laste gelegde vernieling en de onder 4 ten laste gelegde bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/186151-24 onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 5 juni 2024 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en andere bewoner van de woning aan de [adres 2] , opzettelijk van het leven te beroven,
- een steen door het raam van de slaapkamer van de woning aan de [adres 2] heeft gegooid, en
- vervolgens een explosief heeft aangestoken en een explosief bij voornoemde woning door voornoemd raam naar binnen heeft gegooid, waarna een explosie is afgegaan en de ruit aan de voorgevel en de slaapkamerdeur inclusief kozijnen zijn weggeblazen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 5 juni 2024 te Rotterdam opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in de slaapkamer van de woning, gelegen aan de [adres 2] , een explosief, tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde pand en de in dat pand aanwezige goederen, en
- levensgevaar voor een ander, te weten de bewoners van voornoemde woning, te duchten was;
3.
hij op 5 juni 2024 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft beschadigd en, door een explosief in voornoemde woning tot ontploffing te brengen;
4.
hij op 5 juni 2024 te Rotterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
eenandere bewoner van de woning aan de [adres 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- een baksteen door het raam van de slaapkamer van voornoemde woning te gooien, en
- vervolgens een explosief aan te steken, en- vervolgens dit explosief door het raam naar binnen te gooien, waarna het explosief tot ontploffing is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
Feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Feit 2:
opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw, dat geheel of ten dele aan en ander toebehoort, beschadigen;
Feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De toen zestienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door midden in de nacht een baksteen door het slaapkamerraam van de benedenwoning van aangevers te gooien en vervolgens een brandend voorwerp door het ontstane gat te gooien. Dit voorwerp is in de slaapkamer tot ontploffing gekomen, waar de aangevers kort daarvoor nog lagen te slapen. Hun drie maanden oude baby lag in een andere slaapkamer te slapen. Door deze ontploffing is er aanzienlijke schade aan en in de woning ontstaan en is de woning tijdelijk onbewoonbaar geweest. Het slaapkamerraam en de deur naar de slaapkamer inclusief kozijnen zijn door de kracht van de ontploffing weggeblazen. Ook is er brand ontstaan, welke de bewoners zelf tijdig hebben kunnen blussen. De ontploffing en de brand die is ontstaan, leverde een levensgevaarlijke situatie op. Dat de aangevers niet dodelijk gewond zijn geraakt, komt omdat zij bijtijds, vlak vóórdat het explosief afging, de slaapkamer hebben kunnen verlaten en zelf de brand hebben weten te blussen. De explosie is zeer bedreigend geweest voor het aldaar wonende gezin en heeft een enorme impact op hen gehad én heeft dat nog steeds, zo blijkt ook uit de slachtofferverklaring die de vrouw van het gezin op de zitting heeft voorgelezen. Hun slaapkamer stond door de explosie in brand en zij konden pas hun huilende baby in veiligheid brengen nadat het vuur was gedoofd. De slachtoffers kampen nu allebei met een posttraumatische stressstoornis en volgen EMDR-therapie om de herbelevingen te verminderen. Een dergelijke explosie leidt ook tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden. Ook leidt het, mede gezien de grote hoeveelheid aanslagen die de afgelopen tijd in Nederland heeft plaatsgevonden, tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Met zijn handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundigen op de terechtzitting
[naam 2] , Gz-psycholoogheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
8 oktober 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een reactieve hechtingsstoornis, andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik in matig tot ernstige mate. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid en van een leerstoornis (dyslexie en/of dyscalculie). Door de gedragsproblemen is de verdachte sneller geneigd tot grensoverschrijdend en antisociaal gedrag, waarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met de mogelijke consequenties van zijn gedrag voor zichzelf en anderen. Het middelengebruik en het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau maakt dat de verdachte minder rem heeft op zijn gedrag. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig. Het risico neemt echter toe als er minder structuur in het dagelijks functioneren van de verdachte is, hij meer blowt en meer tijd op straat doorbrengt. Doordat de verdachte het ten laste gelegde ontkent, was het niet mogelijk om zicht te verkrijgen op onderliggende motieven, emoties en cognities. Hierdoor kan geen advies worden geven over de mate waarin het ten laste gelegde (mits en voor zover bewezen) al dan niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Desondanks acht de Gz-psycholoog begeleiding en behandeling noodzakelijk om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen. Ook is het van belang om aandacht te besteden aan het vergroten van het inzicht in de risico’s van de omgang met een negatief sociaal netwerk en de mogelijke gevolgen hiervan voor zichzelf en anderen. Daarnaast is het belangrijk te werken aan het sociaal-emotioneel functioneren van de verdachte, waarbij onder meer de gebeurtenissen in het verleden kunnen worden verwerkt (eventueel met behulp van traumabehandeling). Gelet op het algeheel functioneren van de verdachte dient er tijdens het gehele traject aandacht te zijn voor eventuele overvraging. Hierbij dient met name rekening te worden gehouden met zijn zeer zwakke planmatige vaardigheden, waarbij hij vermoedelijk meer praktische ondersteuning nodig heeft. Bovendien worden een stabiele woonsituatie en dagbesteding van belang geacht om de verdachte te kunnen laten profiteren van de behandeling.
Als beschermende factoren ziet de Gz-psycholoog dat de verdachte positief gericht is op de toekomst en openstaat voor behandeling. Hij is gemotiveerd voor scholing en heeft een gerichte, structurele vrijetijdsbesteding. Er lijkt in toenemende mate sprake van zelfcontrole en de verdachte beschikt over enige (positieve) copingvaardigheden.
De Gz-psycholoog adviseert om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan verplichte begeleiding door de jeugdreclassering, mee moet werken aan (poliklinische) behandeling bij een forensische GGZ-instelling (zoals De Waag of de Viersprong), meewerkt aan begeleiding geboden door E25 en meewerkt aan begeleiding geboden door Amanizorg.
De Raadschrijft in het rapport over de verdachte van 6 november 2024 dat er veel risicofactoren worden gezien binnen de gebieden middelengebruik, netwerk, houding en vaardigheden. De verdachte kent een zeer belast verleden en functioneert op beneden gemiddeld niveau wat hem zeer kwetsbaar maakt. De Raad onderschrijft de strafadviezen van de Gz-psycholoog en de jeugdreclassering.
De Raad adviseert om een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast adviseert de Raad om een voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van JBRR, zich houdt aan een avondklok, meewerkt aan het verblijf bij Amani Zorg (of een soortgelijke instelling), meewerkt aan begeleiding en behandeling zoals geadviseerd in het Pro Justitia Rapport van het NIFP bij E25 of een soortgelijke aanbieder en zich inspant om een zinvolle dagbesteding te hebben en te behouden en aansluitend naar school gaat volgens rooster.
JBRRschrijft in het rapport over de verdachte van 30 oktober 2024 dat hij een belast verleden kent. Hij heeft last van trauma’s uit zijn jeugd en ervaart hierdoor slaapproblemen waarbij hij vaak wakker ligt en het lastig vindt om in slaap te komen. Het baart zorgen dat tijdens het schooljaar 2023-2024 sprake was van veel schoolverzuim, dat de verdachte onvoldoende inzicht geeft in zijn sociale contacten, dat hij beïnvloedbaar is in contacten met anderen en dat het hem mogelijk onvoldoende lukt om weerstand te bieden aan risicovolle situaties. Ook valt op dat de verdachte het lastig vindt om te plannen en het daardoor moeilijk vindt om op tijd te komen en zijn dag in te delen. Hij lijkt overvraagd te worden wanneer er te veel regels en te veel verschillende hulpverlenende instanties dingen van hem verwachten. De verdachte rookt en blowt regelmatig en hij vindt het lastig om hiermee te stoppen. Op alle gebieden worden risicofactoren gezien en het recidiverisico wordt ingeschat als midden.
JBRR adviseert om een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast adviseert JBRR om een voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van JBRR, zich houdt aan een avondklok, medewerking verleent aan het verblijf bij Amani Zorg of een soortgelijke instelling, meewerkt aan begeleiding of behandeling zoals geadviseerd in het Pro Justitia Rapport van het NIFP bij E25 of een soortgelijke aanbieder, zich inspant voor het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding en aansluitend naar school gaat volgens rooster en zich houdt aan een contactverbod met de slachtoffers.
Op de zitting heeft
de deskundige [naam 3], werkzaam als jeugdreclasseerder bij JBRR, het advies van JBRR toegelicht en verklaard dat zij bij de verdachte betrokken is vanuit het traject Harde Kern Aanpak (HKA). Gezien is dat de verdachte enorm zijn best heeft gedaan om te voldoen aan het weekrooster, maar dat het voor hem heel lastig is om de week te overzien. Zo lukte het de verdachte niet altijd om zijn enkelband op te laden. Vervolgens is met de groep waar de verdachte verblijft afgesproken om met veel wekkers te werken voor het opstaan, het vertrekken voor afspraken en verplichtingen en voor het opladen van de enkelband. In die weken is te zien dat veel goed gaat. Verder valt op dat het voor de verdachte nog lastig is om op tijd te komen en te vertrekken. Uit het NIFP-rapport blijkt dat de verdachte daarin is overvraagd en dat hij zich voor 130 procent moet inzetten om zich aan het weekrooster te kunnen houden. Gelet hierop en omdat het niet geadviseerd is, is de elektronische monitoring vroegtijdig afgesloten. De verdachte heeft dyslexie en er is een vermoeden van dyscalculie en hij heeft daarom extra begeleiding voor zijn schoolgang nodig. Ook is het belangrijk om gebeurtenissen uit het verleden te kunnen verwerken. Na de zitting zal een andere jeugdreclasseerder betrokken raken en zal goed gekeken moeten worden naar de timing van het volgen van school, dagbesteding en de behandeling van de verdachte.
Op de zitting heeft
de voogd van de verdachte, [naam 4] ,toegelicht dat zij sinds begin 2021 betrokken is bij de verdachte die toen onder voogdij is komen te staan van JBRR. Zij heeft de verdachte in de afgelopen periode zien groeien en zij kan zich vinden in de adviezen van de Raad en de jeugdreclasseerder. Er is veel met de verdachte gesproken en hij staat al anderhalf jaar op de wachtlijst voor hulp om met een psycholoog te praten. Bij de aanmelding had de verdachte nog geen delicten op zijn naam staan en daarom is toen niet voor een forensisch kader gekozen. De verdachte heeft veel trauma’s vanuit zijn verleden. Hij is makkelijke beïnvloedbaar en mensen maken snel misbruik van hem. Als de verdachte iemand mag, dan gaat hij voor die persoon door het vuur.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte zich naar zijn mogelijkheden redelijk goed aan de voorwaarden gehouden en meegewerkt aan de begeleiding door de jeugdreclassering. Het is zorgelijk dat op nagenoeg alle leefgebieden risicofactoren worden gezien, waarbij met name de vaardigheden en sociale contacten een punt van aandacht zijn. Door de ontkennende proceshouding van de verdachte is niet duidelijk geworden wat hem ertoe heeft bewogen om de bewezen verklaarde strafbare feiten te plegen. Hierdoor is het van belang om duidelijke en strakke kaders aan de verdachte te bieden, waarbij voldoende oog is voor zijn (cognitieve) vermogens en het risico op overvraging. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van verkrachting en rekening wordt gehouden met de eendaadse samenloop van de bewezen verklaarde strafbare feiten, zal een lagere straf aan de verdachte worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Overeenkomstig de adviezen van de Gz-psycholoog, de Raad en JBRR, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd, in combinatie met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. Dit strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een jeugddetentie voor de duur van 214 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. Omdat de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis elektronische monitoring heeft, zal de rechtbank bepalen dat deze bijzondere voorwaarde nog van toepassing is totdat de termijn van zes maanden is bereikt, derhalve tot uiterlijk 8 februari 2025.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] ter zake de in de zaak met parketnummer 10/186151-24 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.561,- aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van dezelfde feiten heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd [benadeelde partij 2] . De benadeelde partij vordert een bedrag van € 360,75 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beide benadeelde partijen hebben daarnaast een proceskostenveroordeling gevraagd van in totaal € 1.572,-.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdachte van de laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Subsidiair verzoekt de verdediging om de hoogte van het schadebedrag te matigen. Meer subsidiair verzoekt de verdediging om het schadebedrag in termijnen te betalen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadebedragen bestaan onder andere uit de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeringen voor het volgen van EMDR-therapie. Naast het declaratieoverzicht van hun zorgverzekeringen hebben de benadeelde partijen ook behandelovereenkomsten met een psychologenpraktijk overgelegd. De schadeposten voor het eigen risico zijn daarmee genoegzaam onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. Ook de schadepost ten aanzien van de rolluiken is genoegzaam onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De kosten voor het plaatsen van rolluiken strekt tot vermindering van gevoelens van onveiligheid in de eigen woning van de benadeelde partijen. Deze kosten zijn ontstaan door het handelen van de verdachte, zodat deze in voldoende rechtstreeks verband staan tot de bewezen verklaarde feiten en daarmee voor toewijzing vatbaar zijn.
Immateriële schade
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen is gebleken dat zij door het handelen van de verdachte last hebben van schrikreacties, hevige nachtmerries en stemmingsklachten. Dagelijks worden zij opnieuw getriggerd door het geluid van sirenes, harde knallen of de geur van rook. De explosie heeft bij de benadeelde partijen ernstige gevoelens van stress, angst en onveiligheid teweeggebracht. Bij beiden is door de psycholoog een posttraumatische stressstoornis vastgesteld en zij zijn daarvoor nog in behandeling bij een psycholoog. Nu sprake is van geestelijk letsel, hebben de benadeelde partijen recht op een schadevergoeding. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,- per benadeelde partij, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling nog niet is afgerond. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024.
Proceskostenveroordeling
De benadeelde partijen zijn bijgestaan door hun advocaat. De advocaat heeft een veroordeling in de proceskosten gevorderd.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt. Ter zake van de gevorderde proceskosten heeft de rechtbank de kosten van de advocaat berekend op basis van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven geïndexeerd per 1 februari 2024. Voor het indienen van de vorderingen en voor het houden van pleidooi zal de rechtbank de kosten voor de benadeelde partijen tezamen begroten op in totaal € 1.572,- (zijnde 2 punten à € 786,- van tarief III).
8.4.
Conclusie
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van
€ 12.561,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 10.360,75,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 285, 287 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/285375-23 tenlastegelegde feit en in het de zaak met parketnummer 10/186151-24 onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/186151-24 onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 214 (tweehonderd-veertien) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie
groot 150 (honderdvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna ook: de jeugdreclassering) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht;
zich houden zal houden aan een avondklok tot uiterlijk 8 februari 2025, of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht. Deze avondklok houdt in dat de veroordeelde dagelijks om 20:00 uur thuis zal zijn en thuis zal blijven tot de volgende ochtend 07:00 uur. Deze tijdstippen van de avondklok kunnen worden gewijzigd door de jeugdreclassering, in die zin dat de veroordeelde in dat geval ’s avonds later thuis mag komen en ’s ochtends eerder van huis mag;
zal meewerken aan het verblijf bij Amanizorg of een soortgelijke instelling en zich zal
houden aan de afspraken en actief zal deelnemen aan het begeleidingsprogramma van de
instelling;
zal meewerken aan behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling;
zal meewerken aan begeleiding door E25 of een soortgelijke aanbieder;
zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding en (aansluitend) naar school gaat volgens het rooster;
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangevers: [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1992 en [aangever 2] , geboren op geboren op [geboortedatum 3] 1991 zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
van rechtswege zijn de volgende voorwaarden verbonden aan de hierboven genoemde
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 12.561,- (zegge: twaalfduizend vijfhonderd-eenenzestig euro), bestaande uit € 2.561,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen
€ 12.561,-(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend vijfhonderdeenenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 10.360,75 (zegge: tienduizend driehonderdzestig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit € 360,75 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen
€ 10.360,75 (hoofdsom, zegge: tienduizend driehonderdzestig euro en vijftweeënenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen gezamenlijk begroot op in totaal € 1.572,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en J.A.H.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Batenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2024.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/186151-24
1.
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere bewoners van de woning aan de [adres 2] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een steen door het raam van de slaapkamer van de woning aan de [adres 2] heeft gegooid, en/of
- (vervolgens) een explosief heeft aangestoken en/of een explosief bij voornoemde woning door voornoemd raam naar binnen heeft gegooid, waarna een explosie is afgegaan en/of onder andere de ruit aan de voorgevel en/of de slaapkamerdeur (inclusief kozijnen) zijn weggeblazen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Rotterdam opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in (de slaapkamer) een woning, gelegen aan de [adres 2] , een explosief, althans explosieve/brandbare substantie en/of stof(fen), tot ontsteking en/of ontbranding en/of ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde pand en/of nabijgelegen panden en/of de in die panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van voornoemde woning, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 2] , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door een explosief in voornoemde woning tot ontploffing te brengen;
4.
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Rotterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere bewoners van de woning aan de [adres 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een baksteen door het raam van de slaapkamer van voornoemde woning te gooien, en/of
- (vervolgens) een explosief aan te steken, en/of
- (vervolgens) dit explosief door het raam naar binnen te gooien, waarna het explosief tot ontploffing is gekomen;
Parketnummer 10/285375-23
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Krimpen aan den IJssel door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door voorbij te gaan aan de verbale protesten van [slachtoffer 3] en/of onverhoeds zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] te duwen en/of brengen, die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], te weten het duwen en/of brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3].