In deze zaak vordert eiseres, als enig erfgenaam van de overleden voormalige gerechtigde, toegang tot het lidmaatschap van een vereniging die volkstuinen exploiteert, met gebruikmaking van een specifiek tuinhuisje. De vereniging heeft de vordering niet betwist, waardoor de rechtbank de vordering toewijst. De procedure begon met een dagvaarding op 20 februari 2023, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en mondelinge behandelingen. Tijdens de eerste mondelinge behandeling op 20 juli 2023 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De rechtbank heeft de zaak na de eerste behandeling aangehouden om de vereniging de kans te geven zich uit te laten over een getuige, maar uiteindelijk heeft eiseres deze getuige gedagvaard. De tweede en derde mondelinge behandelingen vonden plaats op 22 februari 2024 en 12 november 2024, waarbij de zaak werd behandeld samen met een andere zaak van eiseres tegen de getuige.
De rechtbank oordeelt dat de vereniging, na eerder verschil van mening over het lidmaatschap, de vordering van eiseres in conventie toewijst, met uitzondering van de proceskosten. De vereniging wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.799,-. In reconventie vordert de vereniging betaling van een bedrag dat de overleden gerechtigde aan hen verschuldigd was, wat door eiseres wordt erkend. Eiseres wordt veroordeeld tot betaling van € 3.400,61 aan de vereniging en in de proceskosten van de vereniging, begroot op € 1.220,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitvoering van het vonnis kan plaatsvinden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.