ECLI:NL:RBROT:2024:12671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
ROT 23/7617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor het vervoer van jonge geitenlammeren over een lange afstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde boete van € 5.775,- beoordeeld. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur wegens een vermeende overtreding van de Wet dieren. Eiser had vijf geitenlammeren van minder dan zeven dagen oud vervoerd over een afstand van meer dan 100 kilometer, wat volgens verweerder in strijd was met de Transportverordening. Eiser betwistte de overtreding en voerde aan dat de term 'lammeren' in de verordening niet op geitenlammeren van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van verweerder onvoldoende duidelijk was en dat de Transportverordening geen expliciete definitie van 'lammeren' bevatte die ook geitenlammeren omvatte. De rechtbank concludeerde dat er geen grondslag was voor de opgelegde boete, aangezien het enkele feit dat eiser geiten jonger dan zeven dagen had vervoerd niet voldoende was om te concluderen dat hij dieren had vervoerd die niet geschikt waren voor transport. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en herroepte de boete. Daarnaast werd het verzoek van eiser om uitstel van betaling ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een boete van € 5.775,- die verweerder hem met het besluit van 8 september 2023 heeft opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 november 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 6 oktober 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 5 oktober 2021, omstreeks 13:30 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam]; functie: eigenaar.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij op het buitenterrein voor de stal bij International Meat Processing Services B.V., ten behoeve van de AM-keuring (ante-mortem keuring van de levende dieren).
Ik zag daar dat er koppels geiten en geitenlammeren gelost werden van de veevervoerswagen met het kenteken [kenteken]. Ik kreeg van de chauffeur van de veevervoerswagen met het kenteken [kenteken] de bij het transport behorende vervoersdocumenten I&R schapen en geiten. Op deze vervoersdocumenten zag ik vermeld staan dat de vervoerder [eiser] uit [plaats] was en dat de dieren afkomstig waren vanaf meerdere bedrijven. In de veevervoerswagen met kenteken [kenteken] was volgens één van de vervoersdocumenten I&R schapen en geiten een koppel van 18 geitenlammeren geladen. Volgens dit vervoersdocument I&R schapen en geiten waren de dieren op05-10-2021 om 10:12 uur geladen bij het bedrijf met UBN [nummer]; volgens het Identificatie- en registratiesysteem van dieren is dit UBN van [geitenhouderij 1], [adres] Oost West en Middelbeers (zie vervoersdocument 1 en I&R-uitdraai raadplegen meldingseenheden en relaties). Verder was er ook een koppel van 17 geiten opgeladen in hetzelfde transportmiddel met kenteken [kenteken]. Volgens het bij dit koppel behorende vervoersdocument I&R schapen en geiten waren deze geiten op 05-10-2021 om 11:30 uur bij het bedrijf met UBN [nummer] geladen; volgens het Identificatie- en registratiesysteem van dieren is dit UBN van [geitenhouderij 2], [adres] Herpen (zie vervoersdocument 2 en I&R-uitdraai raadplegen meldingseenheden en relaties).
Allebei de koppels werden omstreeks 13:30 uitgeladen vanaf het veevervoermiddel met kenteken [kenteken] op het terrein van het slachthuis International Meat Processing Services B.V., Keulschevaart 18 in Breukelen.
Op het vervoersdocument I&R schapen en geiten behorend bij de koppel van 17 geitenlammeren afkomstig van het bedrijf [geitenhouderij 1] in Oost West en Middelbeers, zag ik dat er 5 geitenlammeren jonger dan 7 dagen oud vervoerd waren (zie vervoersdocument 1). Vervolgens heb ik deze dieren in het Identificatie- en registratiesysteem van dieren gecontroleerd om de identificatie, herkomst en leeftijd te bevestigen en het was in overeenstemming met het vervoersdocument (zie I&R-uitdraaien - foto's 1, 2, 3, 4 en 5). De I&R-nummers en leeftijd op de datum van vervoer van de betreffende geitenlammeren zijn: [nummer] - 6 dagen oud,[nummer] - 6 dagen oud, [nummer] - 5 dagen oud, [nummer] - 6 dagen oud en [nummer] - 6 dagen oud.
Op de website www.routenet.nl heb ik de afstand van vervoer van de 5 bovengenoemde geitenlammeren berekend, vanaf hun bedrijf van afvoer in Oost West en Middelbeers, via het bedrijf van doorvoer in Herpen, waar de koppel geiten was opgeladen in hetzelfde veevervoerswagen, tot het slachthuis in Breukelen. Deze afstand was 152 km (zie uitdraai routenet - foto 6).
[…]
Uit de bovenstaande genoemde feiten blijkt mij dat de vervoerder lammeren jonger dan een week vervoerde over meer dan 100 km.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd: “De vervoerder vervoerde vijf lammeren van minder dan een week oud over een afstand van meer dan 100 km.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 6, derde lid, bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder e, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiser daarvoor een boete opgelegd van € 5.775,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert aan dat hij de Transportverordening niet heeft overtreden, nu daarin alleen het vervoer van lammeren van minder dan een week oud is verboden, terwijl eiser jonge geiten heeft vervoerd. Dit zijn niet dezelfde dieren. Zo gaan geitjes liggen als zij worden vervoerd, terwijl lammeren blijven staan. Eiser wijst erop dat de Transportverordening in verschillende voorschriften onderscheid maakt tussen lammeren en geiten. [2] Voor zover aan de uitleg van het gestelde overtreden voorschrift moet worden getwijfeld, dient eiser het voordeel van de twijfel te worden gegund. Voorts voert eiser aan dat moet worden gekeken naar de afstand zonder tussenstops en die was minder dan 100 kilometer. Verder wijst eiser op de uitzondering in paragraaf 3 van hoofdstuk I in Bijlage I, van de Transportverordening, en stelt dat lammeren van minder dan zeven dagen oud wel vervoerd mogen worden over meer dan 100 kilometer als het vervoer geen extra lijden veroorzaakt. Daarvan was in dit geval sprake. Voor zover wel sprake is van een overtreding, vindt eiser dat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing. Bovendien is de opgelegde boete te hoog omdat geen sprake was van ernstige gevolgen voor het dierenwelzijn, omdat ten onrechte de recidiveregeling is toegepast, omdat de matiging vanwege een zorgvuldigheidsgebrek onjuist is toegepast en omdat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot matiging hadden moeten leiden. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte zijn verzoek om uitstel van betaling heeft afgewezen.
6.1.
Niet in geschil is dat eiser vijf geitjes die jonger waren dan zeven dagen (namelijk vier van zes dagen en één van vijf dagen oud) heeft vervoerd vanaf Middelbeers, via een tussenstop in Herpen, naar Breukelen. Volgens verweerder heeft eiser daarmee Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en paragraaf 2, aanhef en onder e, van de Transportverordening overtreden. Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.
Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name in de volgende gevallen:
e) wanneer het varkens van minder dan drie weken, lammeren van minder dan een week of kalveren van minder dan tien dagen betreft, tenzij zij over minder dan 100 km worden vervoerd; (…)
6.2.
Volgens verweerder wordt met het woord ‘lammeren’ in onderdeel e) zowel schapenlammeren als geitenlammeren bedoeld. De rechtbank vindt dit echter onvoldoende duidelijk. Volgens het Van Dale Groot Woordenboek betekent een lam een ‘jong van een schaap’. De betekenis ‘jong van een geit’ wordt bij het woord lam weliswaar ook genoemd, maar daarbij is vermeld: “BE [3] ; niet algemeen”. Het Nederlandse woord ‘lam’ heeft dus niet zonder meer betrekking op zowel een jong van een schaap als op een jong van een geit. Belangrijker is echter dat de Transportverordening, waarin de term ‘lam’ niet is gedefinieerd, aanwijzingen bevat dat onder lammeren niet ook geitenlammeren moet worden verstaan. Zo is in Bijlage I, hoofdstuk V, paragraaf 1.4, onder a, vermeld dat de daarin voorgeschreven rusttijd geldt voor: “kalveren, lammeren, jonge geiten en niet gespeende veulens.” Nu lammeren en jonge geiten hier apart worden genoemd, wordt (in dit voorschrift) onder lammeren kennelijk alleen jongen van schapen verstaan. Verweerder stelt dat de Transportverordening op dit punt niet consistent is, maar meent dat er voldoende aanwijzingen zijn dat het woord lammeren in genoemd onderdeel e) ziet op zowel schapen- als geitenlammeren. Daarbij verwijst verweerder naar een rapport van Wageningen University & Research (WUR) [4] , een werkvoorschrift van de NVWA [5] en het Besluit houders van dieren [6] . De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Weliswaar is duidelijk dat in de genoemde stukken en voorschriften onder lammeren ook geitenlammeren wordt verstaan, [7] maar dat is niet bepalend voor de vraag hoe genoemd Europees voorschrift moet worden uitgelegd. De rechtbank heeft in de totstandkomingsgeschiedenis van de Transportverordening geen aanwijzingen gevonden voor de uitleg die verweerder voorstaat. Ook wanneer de Engelse, Franse en Duitse taalversies van de Transportverordening in ogenschouw worden genomen, blijkt niet dat onder lammeren in Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 2, aanhef en onder e, tevens geitenlammeren moet worden verstaan.
6.3.
Gelet op het voorgaande is het enkele (gestelde) feit dat eiser geiten jonger dan zeven dagen heeft vervoerd (over een afstand van meer dan 100 kilometer), niet voldoende voor de conclusie dat hij dieren heeft vervoerd die niet geschikt waren voor transport. Geoordeeld moet daarom worden dat er geen grondslag is voor de opgelegde boete. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder niet aan het opleggen van de boete ten grondslag heeft gelegd dat het bij de vervoerde geiten gaat om ‘zwakke’ dieren (als bedoeld in de aanhef van paragraaf 2) die reeds daarom niet mochten worden vervoerd over meer dan 100 kilometer. Ter zitting heeft verweerder wel gesteld dat de vervoerde geiten als zwak moeten worden beschouwd, maar deze stelling heeft verweerder niet nader onderbouwd (bijvoorbeeld met een verklaring van een toezichthoudend dierenarts).
6.4.
Op grond van artikel 4:125, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft dit beroep mede betrekking op de afwijzing van eisers verzoek om uitstel van betaling. Eiser heeft verweerder bij brief van 2 december 2023 gevraagd om uitstel van betaling en daarbij aangegeven dat hij geen overtreding heeft begaan en dat de boete ten onrechte is verdubbeld en verhoogd. In zijn bezwaar heeft eiser er ook op gewezen dat verweerder vroeger wel hangende bezwaar en beroep uitstel verleende en dat andere bestuursorganen dit ook doen. Op grond van artikel 4:94, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek om uitstel van betaling in redelijkheid kunnen afwijzen. Eiser heeft niet gesteld dat hij niet over de financiële middelen beschikte om de boete te betalen en ook overigens is niet gebleken dat van hem niet kon worden verwacht dat hij de boete binnen de betalingstermijn zou betalen. Dat verweerder in een andere zaak wel uitstel van betaling heeft verleend, maakt niet dat verweerder daartoe in de onderhavige zaak ook reden had moeten zien, alleen al niet omdat niet is gebleken dat sprake was van gelijke omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet bevoegd was de boete op te leggen. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar tegen de boete is afgewezen, is dus gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire boetebesluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt. Het beroep gericht tegen de afwijzing van het gevraagde uitstel van betaling is ongegrond.
8. Omdat het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 10 november 2023 gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de afwijzing van uitstel van betaling bestaat geen aanleiding, nu het beroep op dat onderdeel ongegrond is verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het uitstel van betaling, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 10 november 2023, gegrond;
  • vernietigt het besluit van 10 november 2023;
  • herroept het primaire besluit van 8 september 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.Eiser wijst op Bijlage I, hoofdstuk V, paragraaf 1.4, onder a, en Bijlage I, hoofdstuk VII, sectie C, onderdeel Wegvervoer, van de Transportverordening
3.‘BE’ verwijst naar België, Belgisch-Nederlands
4.WUR (Verkaik, J. e.a.) (2016). ‘Monitoring van het helingsproces van de navelstrengen van geitenlammeren’
5.Werkvoorschrift welzijn tijdens vervoer van gewervelde dieren, K-LV-WLZVL-01, versie 16
6.Artikel 1.45, eerste lid, van het Besluit houders van dieren
7.In paragraaf 3 van het werkvoorschrift is het begrip lam gedefinieerd als: “Schaap of geit tot 1 jaar oud.” Artikel 1.45 van het Besluit houders van dieren is getiteld “Geboorte lammeren”. Uit lid 1 volgt vervolgens dat dit ziet op zowel schapen als geiten: “Een houder van schapen of geiten zorgt ervoor dat bezoekers niet met die dieren in contact kunnen komen ten tijde van de geboorte van hun lammeren.”