ECLI:NL:RBROT:2024:12660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/10/687957 / KG ZA 24-1002
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van goederen in kort geding met gedeeltelijke toewijzing

In deze zaak, die op 12 december 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiseres, gevestigd in Kinderdijk, dat gedaagde 1, een bedrijf uit Rotterdam, en gedaagde 2, een bestuurder uit Zwijndrecht, worden veroordeeld om goederen uit de loods van eiseres te verwijderen. Eiseres stelde dat zij deze goederen tijdelijk had opgeslagen voor gedaagde 1, maar dat deze nooit zijn opgehaald, ondanks herhaalde verzoeken. Gedaagde 1 betwistte de vordering en stelde dat de goederen voor een klein bedrag door eiseres waren overgenomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde 1 wel degelijk verantwoordelijk was voor het verwijderen van de goederen, terwijl de vordering tegen gedaagde 2 werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze persoonlijk verantwoordelijk was. Eiseres kreeg de vordering toegewezen, inclusief een dwangsom van € 100 per dag tot een maximum van € 2.500, en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 925. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres voor gedaagde 1, terwijl gedaagde 2 in de proceskosten van eiseres werd veroordeeld omdat haar vorderingen werden afgewezen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687957 / KG ZA 24-1002
Vonnis in kort geding van 12 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
statutaire vestigingsplaats: Kinderdijk,
eiseres,
advocaten mrs. M.E.J. van Bunge en A. Snelders te Rotterdam,
tegen

1.[naam bedrijf] , tevens handelend onder de naam

[gedaagde 1],
statutaire vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde sub 1,
vertegenwoordigd door gedaagde sub 2,
en

2.[gedaagde 2] ,

woonplaats: Zwijndrecht,
gedaagde,
die zelf is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna samen ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben in de periode van eind oktober 2023 tot en met eind april 2024 samengewerkt. [gedaagde 2] is bestuurder van [gedaagde 1] . Volgens [eiseres] is zij tijdens de samenwerking bereid geweest om tijdelijk een aantal goederen van [gedaagde 1] c.s. in haar loods op te slaan, maar hebben [gedaagde 1] c.s. die goederen – ondanks dat dit mondeling is afgesproken en ondanks dat [eiseres] hier meerdere keren om heeft gevraagd – nooit meer opgehaald. In deze zaak vordert [eiseres] daarom, na vermindering van haar eis, dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om de goederen (onder druk van een dwangsom) uit de loods van [eiseres] te verwijderen en om € 925,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te betalen. [gedaagde 1] c.s. zijn het hier niet mee eens. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft [eiseres] de goederen voor een klein prijsje van haar overgenomen en zijn de spullen daarom in de loods van [eiseres] gezet. De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde 1] om de goederen (onder druk van een dwangsom) binnen veertien dagen na vandaag uit de loods van [eiseres] te verwijderen en veroordeelt [gedaagde 1] om € 925,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 november 2024, met bijlagen 1 tot en met 20;
  • de akte houdende aanvullende productie van [eiseres] , met bijlage 21;
  • de mondelinge behandeling op 28 november 2024;
  • het schriftelijke verweer van [gedaagde 1] c.s., dat tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde 2] is voorgedragen;
  • de pleitaantekeningen van mr. Snelders;
  • de schriftelijke eisvermindering van [eiseres] , die tijdens de mondelinge behandeling is overhandigd.

3.De beoordeling

[gedaagde 1] c.s. konden geen tegenvordering instellen

3.1.
Uit het schriftelijke verweer van [gedaagde 1] c.s. volgt dat zij in deze zaak tegenvorderingen willen instellen. Voor het instellen van tegenvorderingen in een kort geding bij de voorzieningenrechter is evenwel bijstand van een advocaat vereist en [gedaagde 1] c.s. procederen in deze zaak zonder bijstand van een advocaat. Daardoor is het voor hen niet mogelijk om in deze zaak tegenvorderingen in te stellen. De voorzieningenrechter laat de tegenvorderingen van [gedaagde 1] c.s. daarom buiten beschouwing.
Het spoedeisend belang
3.2.
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen vloeit voort uit haar – door [gedaagde 1] c.s. onweersproken gelaten – stelling dat zij in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd doordat de goederen in haar loods staan.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen tegenover [gedaagde 1] en afgewezen tegenover [gedaagde 2]
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen de partijen niet in geschil is dat de goederen waar het in deze zaak over gaat, komen uit een winkel die [gedaagde 1] in Goes exploiteerde. De factuur die voor de beweerdelijke verkoop van de goederen aan [eiseres] is verstuurd, is ook afkomstig van [gedaagde 1] . Er is door [eiseres] niets gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de goederen (ook) aan [gedaagde 2] persoonlijk toebehoren. Het is de voorzieningenrechter daardoor onduidelijk op welke grond [gedaagde 2] persoonlijk kan worden veroordeeld om de goederen uit de loods van [eiseres] te verwijderen. Gelet hierop wordt deze vordering van [eiseres] tegenover [gedaagde 2] afgewezen.
3.4.
De vordering van [eiseres] tegen [gedaagde 1] wordt wel toegewezen. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de betreffende goederen tijdelijk voor [gedaagde 1] heeft opgeslagen in haar loods. [eiseres] heeft ter onderbouwing hiervan onder meer gewezen op de reactie van [gedaagde 2] op schriftelijke verzoeken van [eiseres] aan hem om de betreffende spullen te komen ophalen. Uit deze reacties kan worden opgemaakt dat [gedaagde 2] toezegt de spullen te zullen (laten) ophalen (zie een WhatsApp-bericht van 25 april 2024 en een e-mail van 27 juni 2024, bijlagen 3 en 5 van [eiseres] ). Als [gedaagde 1] , zoals zij aanvoert als verweer, de goederen aan [eiseres] had verkocht en de goederen daarom in de loods van [eiseres] stonden, lag het op de weg van [gedaagde 1] om dat verweer te onderbouwen en ook uit te leggen waarom zij desondanks genoemde berichten aan [eiseres] heeft gestuurd. Dat heeft [gedaagde 1] niet gedaan. De enkele verwijzing naar een door haar kort na deze berichten aan [eiseres] verzonden factuur voor betaling van deze goederen is in dat verband onvoldoende. Het verweer van [gedaagde 1] wordt dan ook verworpen.
3.5.
[gedaagde 1] wordt veroordeeld om de goederen die beschreven staan in randnummer 13 van de dagvaarding en die te zien zijn op de foto die als bijlage 4 bij de dagvaarding is gevoegd uit het magazijn van [eiseres] te verwijderen. [gedaagde 1] krijgt daarvoor een termijn van veertien dagen na vandaag.
Dwangsom
3.6.
[eiseres] heeft [gedaagde 1] meerdere keren zonder resultaat gesommeerd om de goederen uit haar loods te verwijderen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, zoals gevorderd, een dwangsom op te leggen voor het geval dat [gedaagde 1] nu nog steeds niet op tijd overgaat tot het verwijderen van de goederen uit de loods van [eiseres] . Die dwangsom wordt gesteld op € 100,00 per dag met een maximum van € 2.500,00 euro.
Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
[eiseres] heeft [gedaagde 1] meerdere keren schriftelijk gesommeerd om de goederen uit haar loods te verwijderen. Om die reden is [gedaagde 1] de door [eiseres] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 925,00 verschuldigd. Die vergoeding wordt dan ook toegewezen.
De proceskosten
3.8.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde 2] betalen, omdat de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde 2] worden afgewezen en [eiseres] daarom in hun onderlinge verhouding de in het ongelijk gestelde partij is. De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op € 320,00 aan griffierecht.
3.9.
[gedaagde 1] moet de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] betalen, omdat de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde 1] worden toegewezen en [gedaagde 1] daarom in hun onderlinge verhouding de in het ongelijk gestelde partij is. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 115,74
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 715,00 (tarief eenvoudige zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.696,74
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om de bij [eiseres] op locatie [adres] ( [postcode] ) in Leusden opgeslagen goederen van [gedaagde 1] , zoals beschreven in randnummer 13 van de dagvaarding en te zien op de foto die als bijlage 4 bij de dagvaarding is gevoegd, binnen veertien dagen na vandaag te verwijderen en verwijderd te houden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 100,00 per dag dat zij het in overweging 4.1. geformuleerde verbod niet op tijd nakomt, met dien verstande dat [gedaagde 1] maximaal € 2.500,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde 2] van € 320,00;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiseres] van € 1.696,74, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde 1] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
3349 / 1582