ECLI:NL:RBROT:2024:12633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/10/688634 / JE RK 24-2378
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 25 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], heeft aangevraagd. De minderjarigen, geboren in 2008 en 2011, wonen momenteel bij hun vader, terwijl de moeder het ouderlijk gezag heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen angstig zijn voor de partner van de moeder en dat er geen omgangsmomenten plaatsvinden tussen de moeder en de kinderen. De ouders communiceren niet met elkaar, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de kinderen. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderstreept, gezien de stabiliteit en veiligheid die de vader biedt. De machtiging is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 18 juni 2025, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de ouders moeten leren op een passende manier met elkaar te communiceren, zonder de kinderen hierbij te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688634 / JE RK 24-2378
Datum uitspraak: 25 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J. Oversluizen, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 november 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door een tolk;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten mw. [persoon A] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben hierover, afzonderlijk van elkaar, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Turkse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van dhr. T. Koc, tolk in de Turkse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij hun vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 juni 2024 [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 18 juni 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader zonder gezag te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting heeft de GI het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen inmiddels voor een geruime periode bij de vader. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben wel Whatsapp-contact met de moeder, maar zij willen niet naar de moeder zolang de partner van de moeder in de woning verblijft. Tussen de ouders vindt er nauwelijks communicatie plaats. Sinds kort is er een vaste jeugdbeschermer betrokken bij het gezin. De komende periode wil de GI zicht krijgen op de gezinssituatie en hulpverlening in zetten om de communicatie tussen de ouders verbeteren. Daarnaast zal er worden gekeken naar de kind-eigen problematiek van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder begrijpt het verzoek, maar zij vindt het moeilijk om in te stemmen met het verzoek. De afgelopen periode is de GI niet betrokken geweest bij het gezin. Sinds afgelopen mei heeft de moeder slechts één omgangsmoment gehad met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dit is niet goed voor de hechtingsrelatie tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] reageren weinig of niet op berichten van de moeder en komen niet bij de moeder langs. De moeder is van mening dat de vader de omgangsmomenten belemmert. De ouders communiceren niet met elkaar. Als er wordt gecommuniceerd tussen de ouders, dan verloopt het contact via [voornaam minderjarige 2] . De vader uit dreigingen naar de moeder via de telefoon van [voornaam minderjarige 2] . Verder vindt de moeder het vervelend dat er negatief wordt gesproken over haar partner. De partner van de moeder wil graag betrokken raken bij de kinderen en woont bij de moeder. De komende periode is het van belang dat er een duidelijk plan komt vanuit de GI. Daarnaast is het belangrijk dat de ouders gaan werken aan het verbeteren van de communicatie.
4.2.
De vader heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Het gaat goed met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] willen niet naar de moeder vanwege de partner van de moeder. De vader heeft de kinderen opgehaald bij de moeder toen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben gehoord dat de partner terugkwam naar Nederland. De kinderen voelen zich niet veilig bij de partner van de moeder. De vader laat de omgang tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de moeder over aan de kinderen. Zij mogen zelf bepalen of zij omgang willen met de moeder. De vader communiceert niet met de moeder en hij vraagt zich af waarom hij zou moeten communiceren met de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven inmiddels voor een langere periode bij de vader, omdat zij momenteel niet bij de moeder willen wonen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] willen niet bij de moeder wonen, omdat de partner van de moeder bij de moeder inwoont. Zij zijn angstig voor de partner van de moeder. Daarnaast vinden er geen omgangsmomenten plaats tussen de moeder en de kinderen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] reageren (bijna) niet op de berichten van de moeder en komen niet bij de moeder langs. De kinderen lijken in een loyaliteitsconflict te zitten en kunnen geen onbelast contact hebben met de moeder. Het is zorgelijk dat de ouders niet met elkaar communiceren. Vooral [voornaam minderjarige 2] wordt belast met de moeizame communicatie tussen de ouders.
5.3.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben het naar hun zin bij de vader en zij gaan naar school. Daarnaast biedt de vader een stabiele en veilige opvoedsituatie aan de kinderen. De komende periode is het van belang dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader blijven en dat ook de juridische situatie aansluit bij de feitelijke situatie. Om die reden is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader noodzakelijk is Daarnaast is het belangrijk dat de ouders leren te communiceren met elkaar op een passende manier. De communicatie tussen de ouders dient niet meer via de kinderen plaats te vinden en het niet te belasten met volwassen zaken. Ook is het van belang dat de GI gaat kijken op welke wijze er omgang plaats kan gaan vinden tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Tot slot dient de GI te onderzoeken of individuele hulpverlening kan worden ingezet voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
5.4.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader zonder gezag verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 18 juni 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader zonder gezag met ingang van 25 november 2024 tot 18 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 6 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.