ECLI:NL:RBROT:2024:12623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/10/648566 / HA ZA 22-951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onbetaalde facturen tussen accountant en aannemer met bewijslevering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een accountant en een voormalige cliënt, een aannemer, over onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden. De eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], heeft de gedaagde, een besloten vennootschap gevestigd te Vlaardingen, aangeklaagd voor betaling van deze facturen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis bewijsopdrachten gegeven aan beide partijen, waarbij de gedaagde moest bewijzen dat de eiser hem in januari 2021 met een honkbalknuppel heeft bedreigd, wat zou leiden tot de vernietiging van een verrekeningsoverzicht. De rechtbank heeft ook de eiser in de gelegenheid gesteld om jaarrekeningen over 2018, 2019 en 2020 te overleggen.

Tijdens de bewijslevering is gebleken dat de gedaagde niet in staat was te bewijzen dat de eiser hem had bedreigd, waardoor de rechtbank de geldigheid van de verrekening uit januari 2021 heeft bevestigd. De gedaagde heeft ook geen bewijs kunnen leveren voor een vordering met betrekking tot een toilet op de begane grond. De eiser heeft daarentegen bewezen dat hij de gedaagde mondeling heeft gewaarschuwd over de verantwoordelijkheid voor de aanvraag van de NOW-2 subsidie. De rechtbank heeft de schade van de gemiste subsidie vastgesteld op € 15.625,00, waar de eiser 25% van moet betalen, wat neerkomt op € 3.906,25.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de gedaagde de volledige betaling van de declaraties over 2019 verschuldigd is, terwijl voor 2020 een correctie van € 2.500,00 op de vordering is aangebracht, omdat de eiser geen jaarrekeningen heeft opgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 17.802,72 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft zij bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser in reconventie, die zijn begroot op € 6.785,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/648566 / HA ZA 22-951
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser] ,H.O.D.N. [handelsnaam] ,
wonende te Vlaardingen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.H. Kramer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. Th.S.A. Berkhout.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 mei 2024 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte na tussenvonnis van [eiser] , met producties;
  • de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoren van 6 augustus 2024;
  • de akte na getuigenverhoor van [eiser] ;
  • de akte na enquête van [gedaagde] .

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.
Het gaat in deze zaak om een geschil tussen een accountant en een voormalige cliënt, een aannemer. Over en weer wordt betaling van facturen voor werkzaamheden gevorderd en [gedaagde] vordert ook schadevergoeding. Daarbij is geschil of er in januari 2021 al een rechtsgeldige verrekening heeft plaatsgevonden van de destijds openstaande facturen en daarmee of dat alle facturen nog beoordeeld moeten worden.
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis een aantal bewijsopdrachten gegeven.
[gedaagde] moet bewijzen of [naam 1] door [eiser] in januari 2021 is bedreigd met een honkbalknuppel. Als zij daarin slaagt, gaat de rechtbank ervan uit dat hij het verrekeningsoverzicht uit januari 2021 onder bedreiging heeft getekend. Dan slaagt het beroep van [gedaagde] op vernietiging van die verrekening. Slaagt [gedaagde] er niet in dit te bewijzen, dan slaagt het beroep van [gedaagde] op vernietiging niet.
[gedaagde] moet bewijzen dat afgesproken is dat [eiser] zou betalen voor het toilet op de begane grond.
[eiser] moet bewijzen dat zij [gedaagde] mondeling heeft gewaarschuwd dat het doen van een eventuele tweede aanvraag (NOW-2 subsidieaanvraag) de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] was.
2.3.
Verder heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld om de jaarrekeningen 2018, 2019 en 2020, voor zover nog niet in het geding gebracht, alsnog te overleggen. Daarbij was de opdracht aan partijen om in hun akten na het tussenvonnis aan te geven welk bedrag er op de facturen van [eiser] in mindering moet worden gebracht voor iedere jaarrekening waarvan uiteindelijk geoordeeld wordt dat deze niet is opgesteld.
2.4.
In het kader van de bewijsopdrachten zijn door de rechtbank als getuigen gehoord [eiser] en [naam 1] (bestuurder van [gedaagde] ).
(a) Bedreiging
2.5.
[gedaagde] is niet geslaagd in het bewijs dat [eiser] [naam 1] met een honkbalknuppel heeft bedreigd. Weliswaar heeft [naam 1] dit als getuige verklaard, maar [eiser] heeft het ontkend. Er is geen ander bewijs waar dit zou kunnen blijken. Daarmee gaat de rechtbank uit van de geldigheid van de verrekening uit januari 2021.
(b) Toilet begane grond
2.6.
[gedaagde] is er ook er niet in geslaagd dit bewijs te leveren. Beide partijen spreken elkaar tegen en er is geen onafhankelijk ander bewijs. Dat betekent dat [gedaagde] geen vordering op [eiser] heeft voor het toilet op de begane grond.
(c) NOW-2 subsidie
2.7.
[eiser] is geslaagd in het bewijs dat hij mondeling gewaarschuwd heeft dat de NOW-2 subsidie door [gedaagde] zelf aangevraagd moet worden. Als (partij)getuige heeft hij, kort gezegd, verklaard dat hij [naam 1] gezegd heeft dat [gedaagde] dit zelf moest doen omdat hij ( [eiser] ) het onjuist vond dat [gedaagde] aanspraak maakte op NOW-subsidie. [gedaagde] had immers wel een omzetdaling, maar die kwam door een zieke werknemer, niet door omzet die vanwege corona was weggevallen. Om die reden, zo verklaarde hij, heeft hij dezelfde dag als die bespreking de regeling aan [gedaagde] toegezonden. [naam 1] heeft als getuige erkend dat [gedaagde] destijds een zieke werknemer had, maar hij ontkent dat [eiser] gezegd heeft dat de NOW-subsidie daar niet voor bedoeld was of dat [eiser] gezegd heeft dat [gedaagde] de subsidie zelf moest aanvragen. De verklaring van [eiser] vindt voldoende steun in de door hem overgelegde declaratie waaruit blijkt dat hij met [naam 1] op 23 maart 2020 heeft gesproken over de NOW-aanvraag en de ziekmelding van [naam 2] en de eveneens door hem overgelegde e-mail van 23 maart 2020 waarin hij [gedaagde] de tekst van de NOW-regeling toezond. Ook Hordijk verklaart – zij het in een overgelegde schriftelijke verklaring, niet als getuige bij de rechtbank – dat zij Mariëlle [gedaagde] bij de NOW-1 subsidieaanvraag heeft geholpen en dat zij (Mariëlle) het in het vervolg zelf zou doen.
2.8.
In het tussenvonnis onder 4.19.4 is overwogen dat [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van 25% van de ‘NOW-2’ schade als hij slaagt in het bewijs dat hij [gedaagde] mondeling heeft gewaarschuwd. De schade van de gemiste NOW-2-subsidie heeft de rechtbank gesteld op een bedrag van € 15.625,00. [eiser] dient dus een bedrag van (25% x € 15.625,00 =) € 3.906,25 te betalen.
De jaarrekeningen
2.9.
Onder 4.21.2 van het tussenvonnis is overwogen dat als de verrekening niet wordt weggedacht, de onder 4.2 (van het tussenvonnis) genoemde facturen betaalbaar zijn, met mogelijk een correctie voor het geval bepaalde jaarrekeningen 2019 en 2020 niet zijn opgesteld door [eiser] . Een correctie voor de jaarrekening 2018 is dus niet meer aan de orde.
2019
2.10.
Over 2019 heeft [eiser] overgelegd de jaarrekeningen van [gedaagde] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
2.11.
[eiser] stelt dat [gedaagde] volledige betaling van de declaraties over 2019 verschuldigd is. De beweerdelijke beëindiging van de opdracht aan [eiser] doet daar niet aan af. De werkzaamheden zijn hoe dan ook ten behoeve van [gedaagde] verricht en hij heeft daar ook gebruik van gemaakt. De conceptjaarrekeningen 2019 zijn op 13 april 2021 definitief gemaakt en gepubliceerd, omdat [gedaagde] op geen enkele manier reageerde op pogingen van [eiser] om met hem in contact te komen. De definitieve jaarrekeningen zijn ongewijzigd ten opzichte van de conceptversies.
2.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij deze jaarrekeningen nog niet eerder heeft gezien en nooit heeft ontvangen van [eiser] . Hij houdt het ervoor dat de jaarrekeningen die door [eiser] zijn overgelegd door [eiser] zijn opgesteld. De jaarrekeningen zijn echter niet compleet, nimmer geaccordeerd, en nooit toegelicht of besproken door [eiser] . De facturen hiervoor dienen daarom gematigd te worden tot 50% van de gedeclareerde bedragen.
2.13.
De rechtbank acht niet aannemelijk de stelling van [gedaagde] dat zij de jaarrekeningen nooit van [eiser] heeft ontvangen. Het is onwaarschijnlijk dat [eiser] jaarrekeningen opstelt en dan niet aan de opdrachtgever verstuurt. Ook is het onwaarschijnlijk dat [eiser] in dat geval de jaarrekeningen definitief maakt en publiceert. [gedaagde] heeft niet gespecificeerd op welke punten de jaarrekeningen 2019 niet compleet zouden zijn, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
2.14.
Voor 2019 behoeft dus geen correctie op de facturen te worden aangebracht, omdat [eiser] geen werkzaamheden heeft uitgespaard.
2020
2.15.
[eiser] stelt het volgende. Over het boekjaar 2020 heeft [eiser] de financiële administratie van de drie vennootschappen vrijwel volledig verwerkt. Daarnaast heeft [eiser] de mutaties debiteuren en crediteuren van de twee werkmaatschappijen verwerkt. De jaarrekeningen 2020 zijn door [eiser] niet opgesteld, omdat hij eerst afspraken met [gedaagde] wilde maken over openstaande declaraties en daarnaast ontbrak er nog informatie om de werkzaamheden af te ronden. [gedaagde] heeft echter niet op de contactverzoeken van [eiser] gereageerd. Uitsluitend als gevolg van het niet-reageren van [gedaagde] heeft [eiser] de jaarrekeningen 2020 niet samen kunnen stellen. Primair dient [gedaagde] de volledige gevorderde declaraties te voldoen, omdat het niet reageren van [gedaagde] niet ten koste van [eiser] mag komen. Subsidiair, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat [gedaagde] niet voor de werkzaamheden voor het samenstellen van de jaarrekeningen hoeft te betalen, kan een bedrag van € 1.250,00 exclusief BTW op de vordering in mindering worden gebracht. [eiser] erkent dat hij werkzaamheden heeft uitgespaard doordat deze jaarrekeningen niet zijn samengesteld.
2.16.
[gedaagde] stelt daar het volgende tegenover. Vaststaat dat [eiser] geen (concept)jaarrekeningen over 2020 heeft overgelegd. [gedaagde] betwist daarom dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekeningen dienen op de facturen in mindering te worden gebracht, nu deze niet zijn verricht. Voor het bedrag dat in mindering kan worden gebracht, dient gekeken te worden naar de specificatie van de (zes) facturen waarin werkzaamheden over 2020 te worden gedeclareerd. Op de facturen staat geen specificatie die direct te herleiden is naar werkzaamheden die betrekking hebben op de jaarrekeningen. De werkzaamheden die zijn aangeduid met 'loonadministratie' en 'extra werkzaamheden' hebben geen betrekking op de jaarrekening. Daarmee resteren enkel de 'standaardwerkzaamheden', die per kwartaal zijn uitgevoerd. Deze werkzaamheden omvatten over 2020 viermaal een bedrag van € 3.135,00 (excl. btw), zijnde € 15.173,40 (incl. btw) op jaarbasis. Kijkend naar de werkzaamheden van de offerte 2001 komt het voor dat, met terzijdestelling van de werkzaamheden loonadministratie en extra werkzaamheden, een derde deel van te verrichten werkzaamheden betrekking heeft op de jaarrekening. Er moet dus € 4.180,- (excl. btw) in mindering op deze vordering te worden gebracht.
2.17.
Vast staat dat [eiser] geen jaarrekeningen over 2020 heeft opgesteld. Op de facturen van [eiser] wordt een correctie aangebracht, omdat hij de jaarrekeningen van 2020 niet heeft hoeven op te stellen en dus werkzaamheden heeft uitgespaard. Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de uitgespaarde kosten niet nauwkeurig kunnen worden vastgesteld door middel van de door hem gemaakte uitsplitsing van de facturen en vergelijking met de eerdere offerte. De rechtbank schat daarom met toepassing van artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek (BW) de kosten van de uitgespaarde werkzaamheden op een bedrag van € 2.500,00.
Herstelwerkzaamheden opvolgend accountant
2.18.
Zoals reeds onder 4.16.2 van het tussenvonnis overwogen, is in verband met de kosten van de opvolgend accountant een bedrag van € 750,00 toewijsbaar.
De afrekening tussenpartijen
2.19.
Concreet leidt dit tot de volgende afrekening (waar toepasselijk zijn de bedragen inclusief btw):
[afbeelding afrekening]
2.20.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 17.802,72 aan [eiser] , te vermeerderen met, zoals gevorderd, de wettelijke handelsrente vanaf de factuurdata. Daarbij moeten de conform bovenstaande overzicht verrekende bedragen in mindering worden gebracht op de facturen in de volgorde ‘oudste facturen eerst’. De factuurdata staan genoemd op p. 3 en 4 onderaan van de dagvaarding.
Proceskosten in conventie
2.21.
Partijen krijgen over en weer deels gelijk. De rechtbank bepaalt daarom dat zij beide de eigen proceskosten van het geschil in conventie moeten betalen.
Proceskosten in reconventie
2.22.
[gedaagde] heeft in reconventie (grotendeels) ongelijk gekregen. Dit is toegelicht onder 4.20 van het tussenvonnis. Zij moet daarom [eiser] een vergoeding betalen voor de proceskosten in reconventie. De rechtbank begroot die als volgt:
2.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.24.
[gedaagde] wordt ook veroordeeld in de nakosten, op de wijze zoals hierna bepaald.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
a. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 17.802,72 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de factuurdata (met de hiervoor onder 2.20 bedoelde verrekeningen) tot de dag van algehele betaling,
bepaalt dat beide partijen de eigen proceskosten, daaronder begrepen de beslagkosten, moeten dragen,
verklaart de onder a. opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,

in reconventie

wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 6.785,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
verklaart het vonnis wat betreft de proces- en nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
2111/1876