In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een accountant en een voormalige cliënt, een aannemer, over onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden. De eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], heeft de gedaagde, een besloten vennootschap gevestigd te Vlaardingen, aangeklaagd voor betaling van deze facturen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis bewijsopdrachten gegeven aan beide partijen, waarbij de gedaagde moest bewijzen dat de eiser hem in januari 2021 met een honkbalknuppel heeft bedreigd, wat zou leiden tot de vernietiging van een verrekeningsoverzicht. De rechtbank heeft ook de eiser in de gelegenheid gesteld om jaarrekeningen over 2018, 2019 en 2020 te overleggen.
Tijdens de bewijslevering is gebleken dat de gedaagde niet in staat was te bewijzen dat de eiser hem had bedreigd, waardoor de rechtbank de geldigheid van de verrekening uit januari 2021 heeft bevestigd. De gedaagde heeft ook geen bewijs kunnen leveren voor een vordering met betrekking tot een toilet op de begane grond. De eiser heeft daarentegen bewezen dat hij de gedaagde mondeling heeft gewaarschuwd over de verantwoordelijkheid voor de aanvraag van de NOW-2 subsidie. De rechtbank heeft de schade van de gemiste subsidie vastgesteld op € 15.625,00, waar de eiser 25% van moet betalen, wat neerkomt op € 3.906,25.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de gedaagde de volledige betaling van de declaraties over 2019 verschuldigd is, terwijl voor 2020 een correctie van € 2.500,00 op de vordering is aangebracht, omdat de eiser geen jaarrekeningen heeft opgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 17.802,72 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft zij bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser in reconventie, die zijn begroot op € 6.785,00.