In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van Stichting Woonstad Rotterdam tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3]. De zaak betreft een huurachterstand van € 5.203,47 die is ontstaan door het niet tijdig betalen van de huur door [gedaagde 1], die een pizzeria exploiteert in een gehuurde bedrijfsruimte van Woonstad. Na het verstrijken van de betalingstermijnen heeft Woonstad de huurovereenkomst ontbonden en de bedrijfsruimte ontruimd, wat leidde tot een verstekvonnis op 1 februari 2024. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben verzet aangetekend, stellende dat zij niet op de hoogte waren van het verstekvonnis en dat de ontruiming onrechtmatig was.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurachterstand van bijna vijf maanden voldoende grond vormde voor de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden niet voldoende bewijs hebben geleverd dat Woonstad onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en wees de eis van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in reconventie af, waarbij werd geoordeeld dat Woonstad correct heeft gehandeld in de betekening van de stukken en de ontruiming. De kosten van de verzetprocedure werden op € 474,00 vastgesteld, die door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] moeten worden betaald.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders bij het nakomen van hun verplichtingen en de gevolgen van het niet tijdig betalen van huur, evenals de rechten van verhuurders om bij wanbetaling tot ontruiming over te gaan.