ECLI:NL:RBROT:2024:12560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
10-116160-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van vuurwapen en poging tot doodslag met vrijspraak van poging tot moord

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2024, is de verdachte beschuldigd van het bezit van een vuurwapen met munitie en poging tot moord dan wel doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij poging tot doodslag heeft gepleegd door het slachtoffer met een mes in de rug te steken. Daarnaast is het bezit van een vuurwapen en munitie ook bewezen verklaard. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd en is de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel dat niet-ontvankelijk is verklaard.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 6 mei 2023 vond er een steekincident plaats tijdens een bruiloft in Dordrecht, waarbij de verdachte de aangever, die als beveiliger werkte, in de rug heeft gestoken. De verdachte ontkende de dader te zijn, maar camerabeelden en ander bewijs wezen in zijn richting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, maar sprak hem vrij van moord wegens gebrek aan voorbedachte rade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-116160-23
Datum uitspraak: 17 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (moord);
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (bezit van een vuurwapen) en het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het voortgangsverslag van Reclassering Nederland d.d. 2 september 2024;
  • oplegging van een contactverbod in de zin van artikel 38v lid 2 sub b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 1 zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde poging tot moord dan wel doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op basis van de verklaringen van de getuigen en de signalementen die zijn afgegeven, kan de verdachte niet buiten redelijke twijfel worden aangewezen als de dader. Voorts zijn voor de poging tot moord eerder de ernstige bezwaren niet aangenomen en er is geen bewijs waaruit blijkt dat de verdachte na kalm beraad heeft gehandeld. Verder kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat het steken een poging tot doodslag oplevert. Uit het FARR-verslag blijkt immers van een oppervlakkige snijwond.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden, die niet ter discussie hebben gestaan.
Op 6 mei 2023 was de aangever werkzaam als beveiliger op een bruiloft in het [naam horecagelegenheid 1] Dordrecht. Op camerabeelden is te zien dat de beveiliger een aantal minuten na middernacht op de parkeerplaats wegrent van een groep mannen die achter hem aan rent. Op het moment dat de aangever bijna de ingang van het [naam horecagelegenheid 1] Dordrecht bereikt, is te zien dat een van de mannen met veel kracht met zijn rechter hand richting de beveiliger beweegt, ter hoogte van zijn rechter schouderblad. Een glimmend voorwerp valt vervolgens op de grond, wordt door de man opgepakt en in zijn zak gestopt. De aangever blijkt op zijn rechterschouderblad richting zijn wervelkolom een steekwond te hebben van 3 cm breed. Later die nacht, rond 03:30 uur, wordt de verdachte bij [naam horecagelegenheid 2] te Rotterdam aangehouden op verdenking van vuurwapenbezit. Wanneer hij gefouilleerd wordt, wordt in zijn zak een vlindermes aangetroffen, waarop bloedsporen zitten. Uit later onderzoek is gebleken dat dit het bloed van de aangever is. Op camerabeelden die bij [naam horecagelegenheid 2] zijn gemaakt, is de verdachte te zien, die heen en weer loopt en wordt aangehouden.
De verdachte ontkent degene te zijn geweest die de aangever heeft gestoken. Hij heeft ter terechtzitting verklaard op de bruiloft te zijn geweest bij het [naam horecagelegenheid 1] Dordrecht. Hij heeft verklaard te hebben gezien dat door een ander een mes werd getrokken en dat hij het mes van diegene heeft afgepakt om te voorkomen dat er ergere dingen konden gebeuren c.q. dat de ander met het mes zou kunnen steken. De verdachte heeft niet willen zeggen of dit binnen of buiten was en/of waar hij was toen er werd gestoken. Hij heeft ook niet verklaard hoe het kan dat, zoals hij zegt, hij niet heeft gestoken, maar hij wel het steekwapen in bezit had met het bloed van de aangever erop.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte degene is die de aangever heeft gestoken. De politie heeft de persoon op de camerabeelden van [naam horecagelegenheid 2] – de verdachte dus – vergeleken met de stekende persoon op de camerabeelden van het [naam horecagelegenheid 1] Dordrecht. De politie concludeert met 100% zekerheid dat het in beide gevallen om de verdachte gaat, aan de kleding, de manier van bewegen en aan zijn gebaren. Deze beelden zijn toegevoegd aan het dossier en door de rechtbank bekeken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de politie. Dit, in combinatie met het gegeven dat de verdachte op de bruiloft was en hij later met het bebloede mes is aangehouden, levert het wettig en overtuigend bewijs op.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de beweging die de verdachte met het mes heeft gemaakt en waarbij hij de aangever in de rug heeft geraakt, een poging tot moord, poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling oplevert.
Daarbij is van belang of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om de aangever van het leven te beroven/zwaar lichamelijk letsel/pijn toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het moet daarbij gaan om de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Gelet op de wijze waarop de verwonding is toegebracht, namelijk toen de verdachte de aangever op de hielen zat, hij hard uithaalde richting de rug van de aangever en met een ongecontroleerde en onverhoedse beweging stak, terwijl de aangever eveneens in beweging was, in combinatie met de plek in het lichaam waar de aangever is geraakt, kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen en lichaamsdelen bevinden, zoals het hart, de longen en de hals/nek, en dat iemand als gevolg van (steek)verwondingen aan die organen of lichaamsdelen kan komen te overlijden. Door met kracht in het bovenlichaam te steken, heeft de verdachte deze kans ook bewust aanvaard. Bewezen is daarom dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voorbedachte rade. Daarom kan niet worden gesproken van een poging tot moord. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 6 mei 2023 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, model Vzor 50, kaliber 7.65mm en (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 6 mei 2023 te Dordrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
Poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 6 mei 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer 1] met kracht met een mes in zijn rug te steken. Dit is gebeurd terwijl de verdachte als gast aanwezig was op een bruiloft waar [slachtoffer 1] werkzaam was. Als gevolg van het steekincident heeft [slachtoffer 1] naast fysieke schade, aanzienlijke psychische schade opgelopen.
De verdachte is na het steekincident vertrokken en een aantal uren later in een café beland. De verdachte bevond zich daar in gezelschap van iemand die aan een tafel vol mensen een vuurwapen trok en daarmee in het plafond schoot. Hierna heeft de verdachte het vuurwapen van diegene afgenomen en is hij met het vuurwapen vertrokken. Even later bevond de verdachte zich bij een club, waar het vuurwapen voor het oog van een beveiliger op de grond is gevallen. Bij zijn aanhouding is de verdachte gefouilleerd en bleek dat hij ook een vlindermes bij zich had met het bloed van [slachtoffer 1] daarop.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met gebruik van geweld inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de aangever. Een dergelijke uiting van geweld veroorzaakt, aangezien het feit op de openbare weg heeft plaatsgevonden en in het bijzijn van een aantal van de bruiloftsgasten, tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
De aanwezigheid en het gebruik van vuurwapens is een toenemend probleem. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages van deskundigen
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag opgemaakt, gedateerd 2 september 2024. Dit verslag houdt het volgende in:
De verdachte heeft geen stabiele woonsituatie. Middels begeleid wonen kan worden toegewerkt naar een stabiele vorm van huisvesting waarbij hij ook praktisch ondersteund kan worden bij al zijn hulpvragen. De verdachte heeft op de dag van het delict twee aangrijpende gebeurtenissen meegemaakt en is desondanks niet naar huis gegaan, totdat hij bij een derde uitgaansgelegenheid werd aangehouden. Hierdoor concludeert de reclassering dat er mogelijk sprake is van afwijkende denkpatronen. Tijdens behandeling kan de verdachte geleerd worden hoe hij zijn levenskeuzes anders kan maken. Ook kan hij tijdens behandeling worden geholpen om zich weer aan te passen aan de huidige normen en waarden van de maatschappij. De verdachte lijkt het moeilijk te vinden om een dag structuur te creëren. Het is hierdoor van belang dat hij zo snel mogelijk zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of scholing gaat krijgen. Meldplicht bij de reclassering wordt geadviseerd om naleving van de bijzondere voorwaarden te controleren en de verdachte te begeleiden bij zijn re-integratie in de maatschappij bij een eventuele veroordeling.
Samenvattend adviseert de reclassering thans de volgende bijzondere voorwaarden bij een eventuele veroordeling op te leggen:
• Meldplicht bij de reclassering;
• Behandeling door een psycholoog;
• Dagbesteding;
• Begeleid wonen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie, die zij redelijk acht.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een direct en indirect contactverbod met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1976 te [geboorteplaats 2] , en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1999 te [geboorteplaats 2] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen naar [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1976 te [geboorteplaats 2] , en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1999 te [geboorteplaats 2] , wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.035,69 aan materiële schade (bestaande uit beschadigde kleding en verlies van verdienvermogen uit loondienst) en een vergoeding van
€ 5.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast wordt pro memorie een vergoeding gevorderd voor verlies aan verdienvermogen uit eigen onderneming en overige kosten (bestaande uit onder andere: reiskosten, kosten van huishoudelijke hulp en medische kosten).
8.1.
Standpunt verdediging
Primair is verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak en vanwege het laat ontvangen van de vordering. Het gaat om een aanzienlijk bedrag. Er is alleen ingezoomd op de verdachte, terwijl niet al het leed aan de verdachte kan worden toegerekend; de aangever is immers geslagen door anderen. Dit rechtvaardigt de hoogte van de vordering niet. Daarnaast sluit de genoemde jurisprudentie niet aan bij de situatie zoals deze zich heeft voorgedaan. Het verzoek aan de rechtbank is gebruik te maken van haar matigingsbevoegdheid, gelet op het samenspel.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks schade is toegebracht. Het deel van de vordering dat ziet op materiële schade (€ 5.035,69) is voldoende toegelicht en onderbouwd en onvoldoende betwist en zal geheel worden toegewezen. Het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op € 4.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd.
Beoordeling van het deel van de vordering dat pro memorie gevorderd wordt, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2023.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van
€ 9.053,69, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden,
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor zijn problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of volgt een opleiding. Zo nodig met hulp van een daartoe aangewezen instelling, dit ter beoordeling van de reclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1976 te [geboorteplaats 2] , en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1999 te [geboorteplaats 2] ;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 9.053,69(hoofdsom,
zegge: negenduizend drieënvijftig euro en negenenzestig eurocent), bestaande uit € 5.035,69 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering die ziet op materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders aan immateriële schade gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 9.053,69(hoofdsom,
zegge:negenduizend drieënvijftig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
80 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Joele, voorzitter,
en
mrs. W.J.M. Diekman en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van
mr. N.S.S. Obispo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, model Vzor 50, kaliber 7.65mm
en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm
voorhanden heeft gehad;
Feit 2hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
 met een mes, althans een scherp voorwerp in de rechterzij en/of rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
 met een mes, althans een scherp voorwerp in de rechterzij en/of rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.