In deze uitspraak op verzet van opposante, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, behandelt de rechtbank Rotterdam de kwestie van de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van opposante tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De rechtbank had eerder op 29 november 2022 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat Bartels niet binnen de gestelde termijn een volmacht had overgelegd waaruit bleek dat hij gemachtigd was om namens opposante beroep in te stellen. De rechtbank heeft het verzet op 27 augustus 2024 behandeld, waarbij Bartels aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de beroepen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Bartels had meerdere keren de gelegenheid om een schriftelijke machtiging te overleggen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen machtiging in de dossiers aanwezig was, ook niet uit de bezwaarfase. Bartels voerde aan dat er al een volmacht bij de stukken zat, maar de rechtbank kon dit niet bevestigen. De rechtbank concludeert dat zonder een geldige machtiging niet kan worden vastgesteld dat opposante de procedures wilde starten, en daarom kan ook geen immateriële schade worden vastgesteld.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het verzet ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 november 2024. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.