In deze zaak, die op 10 december 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samen een huurwoning bewonen. De vrouw heeft de relatie medio 2024 verbroken en er is een geschil ontstaan over het voortgezet gebruik van de huurwoning. De vrouw vordert dat de man de woning binnen twee weken na de uitspraak verlaat, terwijl de man de vordering afwijst en zelf ook een vordering in reconventie indient om de vrouw te laten vertrekken. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de minderjarige kinderen in de afweging meegenomen en geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij in de huurwoning blijven wonen. De vrouw heeft aangetoond dat zij in staat is de huur te betalen en dat het voor beide partijen moeilijk is om snel andere woonruimte te vinden. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om de huurwoning binnen 14 dagen na de uitspraak te verlaten, terwijl de vordering in reconventie van de man is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.