ECLI:NL:RBROT:2024:12532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
C/10/687872 / KG ZA 24-999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortgezet gebruik van huurwoning na verbreking van een affectieve relatie

In deze zaak, die op 10 december 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samen een huurwoning bewonen. De vrouw heeft de relatie medio 2024 verbroken en er is een geschil ontstaan over het voortgezet gebruik van de huurwoning. De vrouw vordert dat de man de woning binnen twee weken na de uitspraak verlaat, terwijl de man de vordering afwijst en zelf ook een vordering in reconventie indient om de vrouw te laten vertrekken. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de minderjarige kinderen in de afweging meegenomen en geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij in de huurwoning blijven wonen. De vrouw heeft aangetoond dat zij in staat is de huur te betalen en dat het voor beide partijen moeilijk is om snel andere woonruimte te vinden. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om de huurwoning binnen 14 dagen na de uitspraak te verlaten, terwijl de vordering in reconventie van de man is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687872 / KG ZA 24-999
Vonnis in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Maassluis,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.E. Hoogenraad te Maassluis,
tegen
[gedaagde],
wonende te Maassluis,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N. Roos te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2024, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 3;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 7 t/m 11;
  • de mondelinge behandeling op 26 november 2024.

2.De feiten

2.1.
In 2018 hebben partijen een affectieve relatie gekregen.
2.2.
Met ingang van 22 juli 2020 huren partijen van Stichting Maasdelta Groep de woning gelegen te [adres] (hierna ook: de huurwoning).
2.3.
Partijen hebben samen een minderjarige dochter. De man heeft de dochter erkend. De vrouw heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over de dochter.
Daarnaast heeft de vrouw het eenhoofdig ouderlijk gezag over haar minderjarige zoon (uit een eerdere relatie).
2.4.
Medio 2024 heeft de vrouw de relatie verbroken en is er tussen partijen een discussie ontstaan over de vraag aan wie het voortgezet gebruik van de huurwoning toekomt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om de woning gelegen te [adres] binnen twee weken na het te wijzen vonnis te verlaten en niet meer te betreden totdat anders is beslist of is afgesproken, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vordering en compensatie van de proceskosten.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen om de woning gelegen te [adres] binnen twee weken na het te wijzen vonnis te verlaten en niet meer te betreden totdat anders is beslist of is afgesproken en de kosten van de procedure tussen partijen te compenseren.
4.2.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vordering althans zijn vordering af te wijzen, kosten rechtens.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Partijen wensen over en weer, in conventie en in reconventie, het uitsluitend voortgezet gebruik van de huurwoning te verkrijgen. Het spoedeisend belang van partijen is duidelijk en ook niet in geschil.
5.2.
Bij de beoordeling in dit kort geding komt het aan op een belangenafweging.
5.3.
De vrouw heeft de zorg voor twee minderjarige kinderen over wie zij het eenhoofdig gezag heeft. Op de voet van artikel 3 lid 1 IVRK komt aan het belang van de kinderen groot gewicht toe. De twee kinderen hebben er een evident belang bij om in de huurwoning te blijven wonen, omdat hun sociale netwerk en hun school zijn gelegen in de directe omgeving. Het argument van de man dat, als hij het gebruik van de huurwoning krijgt toegekend, de dochter van partijen bij hem kan blijven wonen, is niet steekhoudend. Ingevolge artikel 1:12 lid 1 BW volgt de dochter immers de woonplaats van de moeder bij wie het gezag ligt. Bovendien zou dat geen recht doen aan het belang van de zoon van de vrouw. De man heeft nog aangevoerd dat hij de zorg heeft voor zijn dochter uit een eerdere relatie. Die dochter is echter meerderjarig en de vrouw heeft onderbouwd gesteld dat de dochter van de man vanaf mei 2024 ergens anders is gaan wonen en pas heel recent weer is teruggekeerd in de woning.
5.4.
Daar komt bij dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is de maandelijkse huur te betalen. Dat de huur tot op heden steeds door de man is en wordt betaald, is niet relevant. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij andere huishoudelijke kosten voor haar rekening neemt en daarmee bijdraagt aan de vaste lasten.
5.5.
Niet kan worden gezegd dat het voor een van partijen makkelijker is om op korte termijn andere woonruimte te vinden. Beide partijen geven aan niet terecht te kunnen bij vrienden of familie. De man meent dat de vrouw bij het zoeken van woonruimte in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, maar dat is gemotiveerd betwist door de vrouw.
5.6.
Gezien het voorgaande acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat een belangenafweging in het voordeel van de vrouw uitvalt en het voortgezet gebruik van de huurwoning wordt toegekend aan de vrouw.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij van 19 december 2024 tot 19 januari 2025 in het buitenland is. Volgens de vrouw was dit kort geding al bij de man bekend toen hij die vakantie inplande, zodat die omstandigheid voor risico komt van de man en geen reden vormt om aan de man een langere termijn te gunnen voor het verlaten van de huurwoning.
5.7.
Al het voorgaande in aanmerking nemende zal de voorzieningenrechter de man in conventie veroordelen om de huurwoning binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis te verlaten en niet meer te betreden totdat in een bodemprocedure anders is beslist of partijen iets anders afspreken. Wel ligt het in de rede dat de vrouw na 19 januari 2025 de man eenmaal in de gelegenheid stelt om, zo nodig, zijn spullen in de huurwoning op te halen.
5.8.
De vordering in reconventie wordt dus afgewezen.
5.9.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, tussen hen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt de man om de woning gelegen te [adres] binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis te verlaten en niet meer te betreden totdat in een bodemprocedure anders is beslist of partijen iets anders afspreken, met dien verstande dat de vrouw de man na 19 januari 2025 eenmaal in de gelegenheid stelt om, zo nodig, zijn spullen in de huurwoning op te halen;
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
2091 / 1729