ECLI:NL:RBROT:2024:12490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11031204 CV EXPL 24-9060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen oud verstekvonnis inzake huurachterstand en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een oud verstekvonnis. Eiser, Stichting Woonstad Rotterdam, had in 2014 een procedure aangespannen tegen de gedaagde, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. De gedaagde had een huurachterstand laten ontstaan en Woonstad had ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de achterstand gevorderd. Het verstekvonnis van 18 juli 2014 had de vorderingen van Woonstad toegewezen, waarna de ontruiming op 10 september 2014 plaatsvond. De gedaagde heeft op 12 maart 2024 kennisgenomen van het verstekvonnis en heeft op 26 maart 2024 verzet aangetekend, waarbij hij betwistte dat er een rechtsgeldige huurovereenkomst was en dat hij ooit facturen had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde gedeeltelijk ontvankelijk was in zijn verzet. Hij was niet ontvankelijk voor het deel van het verstekvonnis dat betrekking had op de ontruiming, omdat de verzettermijn daarvoor was verstreken. Echter, de gedaagde was wel ontvankelijk in zijn verzet tegen de veroordeling tot betaling van de huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huurachterstand van € 2.717,63 moest betalen, maar wees de gevorderde incassokosten af, omdat deze niet correct waren berekend. De kantonrechter vernietigde het verstekvonnis voor wat betreft de incassokosten en de vordering tot betaling van huur na de ontruiming, maar bekrachtigde de veroordeling tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11031204 CV EXPL 24-9060
datum uitspraak: 15 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
oorspronkelijk eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
oorspronkelijk gedaagde,
gemachtigde: Anti Incasso.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 juni 2014, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 18 juli 2014 met zaaknummer 3175592 CV EXPL 14-29869;
  • de verzetdagvaarding van 26 maart 2024, met tegeneis (eis in reconventie), met bijlage;
  • het antwoord, tevens antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 10 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens Woonstad aanwezig mevrouw mr. E. Bosman met mr. J.A. Wesdijk namens de gemachtigde. [gedaagde] en zijn gemachtigde waren geen van beiden aanwezig, hoewel ze wel waren opgeroepen.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Woonstad is in 2014 een procedure gestart tegen [gedaagde] en heeft in die procedure gesteld dat sprake was van een huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde] met betrekking tot de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). Volgens Woonstad had [gedaagde] een betalingsachterstand laten ontstaan. Woonstad heeft ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de achterstand plus rente en incassokosten gevorderd. In die procedure is tegen [gedaagde] verstek verleend en de vorderingen van Woonstad zijn toegewezen in het verstekvonnis van 18 juli 2014.
2.2.
Op 10 september 2014 is het gehuurde ontruimd.
2.3.
[gedaagde] stelt dat hij op 12 maart 2024 kennis heeft genomen van het verstekvonnis en heeft op 26 maart 2024 de verzetdagvaarding uitgebracht. Hij vindt dat hij ten onrechte bij verstek is veroordeeld. Hij betwist ooit facturen van Woonstad te hebben ontvangen en stelt dat nooit een rechtsgeldige huurovereenkomst met Woonstad tot stand is gekomen. Subsidiair stelt hij dat als er al een huurovereenkomst was, hij die tijdig heeft opgezegd. Meer subsidiair vernietigt hij de algemene voorwaarden waarop Woonstad zich beroept, omdat die niet ter hand zouden zijn gesteld. Ook moeten de voorwaarden ambtshalve door de kantonrechter worden getoetst op oneerlijke bedingen. In reconventie eist [gedaagde] een bedrag van € 2.200,- voor gemaakte buitengerechtelijke kosten vanwege het ingestelde verzet.
2.4.
Woonstad meent dat [gedaagde] te laat is met zijn verzet, omdat het verstekvonnis op 10 september 2014 ten uitvoer is gelegd. Zij heeft toegelicht hoe de huurovereenkomst met [gedaagde] tot stand is gekomen en betwist dat [gedaagde] (een deel van) het gevorderde heeft betaald en dat hij de huurovereenkomst heeft opgezegd.
[gedaagde] is gedeeltelijk ontvankelijk in zijn verzet
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] ontvankelijk is in zijn verzet tegen een gedeelte van het verstekvonnis. Het verstekvonnis bevat meerdere veroordelingen, die afzonderlijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. Enerzijds is er de ontruiming van het gehuurde (die samenhangt met de ontbinding van de huurovereenkomst) en anderzijds is er de veroordeling van [gedaagde] om een bedrag van € 3.047,46 (de huurachterstand plus rente en incassokosten) te betalen, en daarnaast een bedrag gelijk aan de huurprijs vanaf juli 2014 tot en met de maand van de ontruiming. De veroordeling tot ontruiming is ten uitvoer gelegd op 10 september 2014. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat hij niet van de ontruiming op de hoogte was althans had kunnen zijn. Daarbij weegt mee dat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de oorspronkelijke dagvaarding – zoals door Woonstad onbetwist gesteld – op dat adres ingeschreven stond. Dat brengt mee dat de verzettermijn van vier weken voor zover die betrekking heeft op het deel van het vonnis dat ziet op ontbinding en ontruiming van het gehuurde op de dag na de ontruiming is gaan lopen (artikel 143 lid 2 en artikel 144 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Die was op 26 maart 2024 (ruimschoots) verstreken. [gedaagde] is dus niet ontvankelijk in zijn verzet voor zover dit ziet op de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning aan de [adres] te Rotterdam.
2.6.
De kantonrechter oordeelt dat in een situatie als deze, waarin in het vonnis waar [gedaagde] verzet tegen heeft aangetekend, niet alleen sprake is van een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde, maar ook van een veroordeling tot betaling van een geldbedrag, de tenuitvoerlegging van de ontruiming niet kan worden aangemerkt als het moment waarop de verzettermijn ten aanzien van de veroordeling tot betaling van het toegewezen geldbedrag is gaan lopen. [gedaagde] hoefde uit de ontruiming van het gehuurde niet zonder meer af te leiden dat hij ook was veroordeeld om dit bewuste geldbedrag te betalen. Die wetenschap is wel van belang voor het bepalen van de aanvang van de verzettermijn. [gedaagde] heeft gesteld dat hij pas op 12 maart 2024 kennis heeft genomen van het vonnis – en daarmee ook van zijn veroordeling om te betalen. Woonstad heeft niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] eerder wist van deze veroordeling. Daarom is de termijn voor dat deel van het vonnis pas op dat moment gaan lopen. [gedaagde] is dus ontvankelijk in zijn verzet voor zover het de veroordelingen betreft tot betaling van € 3.047,46 en betaling van een bedrag gelijk aan de huur vanaf juli 2014. De kantonrechter zal dat deel van het verstekvonnis hieronder beoordelen.
[gedaagde] moest € 2.717,63 plus rente betalen
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de toen bestaande achterstand van € 2.717,63 moet betalen, plus de wettelijke rente daarover, die tot de dagvaarding € 18,68 bedroeg (zoals Woonstad onbetwist heeft gesteld). De incassokosten die Woonstad in de oorspronkelijke dagvaarding heeft gevorderd, worden afgewezen.
2.8.
Tegenover de stelling van [gedaagde] dat hij geen rechtsgeldige huurovereenkomst met Woonstad is aangegaan, heeft Woonstad voldoende onderbouwd (onder meer met een getekende huurovereenkomst op naam van [gedaagde] ) toegelicht dat dit wel het geval is. De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat deze huurovereenkomst heeft bestaan. Op grond van die huurovereenkomst had [gedaagde] de verplichting om maandelijks op tijd de huurprijs te betalen. Daarvoor hoefde Woonstad geen facturen te sturen, omdat de betalingsverplichting al uit de overeenkomst volgt (artikel 4.6). Woonstad heeft gesteld dat niet alle betalingen (op tijd) zijn gedaan. [gedaagde] zegt van wel, maar laat na om te laten zien welke betalingen hij dan gedaan heeft waarmee Woonstad geen rekening zou hebben gehouden. Daarom gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het overzicht van Woonstad. Van een oneerlijke huurverhogingsbepaling is niet gebleken.
2.9.
Van een opzegging van [gedaagde] is ook niet gebleken. Woonstad heeft betwist dat deze is gedaan en [gedaagde] heeft zijn stelling niet onderbouwd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de huurovereenkomst niet door [gedaagde] is beëindigd en dat – dus – ook zijn betalingsverplichting niet op die manier is geëindigd.
2.10.
Omdat [gedaagde] zijn betalingsverplichting niet op tijd is nagekomen, moet hij wettelijke rente aan Woonstad betalen.
2.11.
De gevorderde incassokosten worden afgewezen. In de zogenoemde veertiendagenbrief die Woonstad op 8 april 2014 aan [gedaagde] heeft gestuurd, is namelijk een onjuist bedrag opgenomen. De daarin genoemde vordering is hoger dan de achterstand die op dat moment bestond. Woonstad heeft dit op de zitting erkend. Daarom is in de brief ook een te hoog bedrag aan incassokosten genoemd. Het gevolg hiervan is dat de incassokosten worden afgewezen. De kantonrechter vernietigt het verstekvonnis van 18 juli 2014 daarom op dit punt. Omdat de vordering betreffende de incassokosten wordt afgewezen, hoeft niet meer te worden beoordeeld of er reden is voor vernietiging van de bepaling in de algemene voorwaarden die hierop ziet.
2.12.
[gedaagde] moest een gebruiksvergoeding van betalen tot en met de dag dat hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten (artikel 7:225 BW). Woonstad heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor de rest van de maand na de ontruiming. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen en ook op dit punt wordt het verstekvonnis vernietigd.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen; de tegeneis wordt afgewezen
2.13.
De proceskosten in de verstekprocedure komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). Datzelfde geldt voor de kosten in de verzetprocedure (in conventie en in reconventie). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Woonstad in de verzetprocedure moet betalen op € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × €238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 595,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor toewijzing van de tegeneis van [gedaagde] , waarin hij een veroordeling van Woonstad vraagt om buitengerechtelijke kosten in verband met de verzetprocedure aan hem te betalen. [gedaagde] wordt immers grotendeels in het ongelijk gesteld. Los daarvan heeft [gedaagde] zijn tegenvordering op geen enkele manier onderbouwd, zodat deze ook daarom niet had kunnen worden toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonstad dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen het tussen de partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 3175592 CV EXPL 14-29869, voor zover daarin de huurovereenkomst is ontbonden en [gedaagde] is veroordeeld om het gehuurde te ontruimen;
3.2.
bekrachtigt het op 18 juli tussen de partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 3175592 CV EXPL 14-29869, voor zover het de veroordeling van [gedaagde] betreft om aan Woonstad te betalen € 2.736,31 aan huurachterstand tot en met juni 2014 en rente, de rente over € 2.717,63 vanaf 18 juni 2014 tot de dag van volledige betaling, een bedrag gelijk aan de huur vanaf juli 2014 tot en met de dag van ontruiming, de proceskosten en de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
3.3.
vernietigt het op 18 juli 2014 tussen de partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 3175592 CV EXPL 14-29869, voor zover het de veroordeling van [gedaagde] betreft om aan Woonstad te betalen € 311,15 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) en de veroordeling om na de datum van de ontruiming gedurende de rest van de maand een bedrag gelijk aan de huur te betalen en wijst de vordering in zoverre af;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, die aan de kant van Woonstad worden begroot op € 595,-;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
51909