ECLI:NL:RBROT:2024:12485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
10283664 CV EXPL 23-1700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebreken na plaatsing van een keuken en de beoordeling van getuigenbewijs

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een keukenbedrijf en een particulier over gebreken aan een geplaatste keuken. De eiser, een bedrijf, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, een particulier, die een deel van de koopprijs van de keuken heeft ingehouden vanwege gestelde gebreken. De gedaagde heeft in reconventie ook een vordering ingesteld voor schadevergoeding. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat er gebreken aan de keuken zijn, maar dat de eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde akkoord is gegaan met het inkorten van het aanrechtblad. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de eiser niet heeft bewezen dat er een afspraak was over het leveren van een gratis vensterbank ter compensatie van de gebreken. De kantonrechter heeft de schadevergoeding voor de gebreken begroot en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de eiser, inclusief rente en incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10283664 CV EXPL 23-1700
datum uitspraak: 8 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam bedrijf],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarders H.P.A. van Beest, Mr M.P.A. Knol en D.J. Vermeulen,
tegen

1.[persoon A] ,

2. [persoon B],
woonplaats: Barendrecht,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. M.B. Visser.
De partijen worden hierna ‘ [naam bedrijf] ’ en (in mannelijk enkelvoud) ‘ [persoon A] ’ genoemd. Daar waar het over de verklaringen van partijen gaat, worden gedaagden aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ afzonderlijk.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 22 september 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 18 april 2024;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 22 april 2024;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 17 juni 2024;
  • de conclusie na enquête van [persoon A] , met bijlagen;
  • de conclusie na enquête van [naam bedrijf] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het geschil tussen partijen gaat over een keuken die in opdracht van [persoon A] door [naam bedrijf] is geplaatst. [persoon A] heeft een deel van de koop-/aanneemsom onbetaald gelaten (namelijk € 3.500,-) vanwege gestelde gebreken aan de keuken. [naam bedrijf] vordert betaling van het ingehouden bedrag. De kosten voor herstel van die gebreken zouden € 5.300,- bedragen; daarom vordert [persoon A] in reconventie betaling van € 1.800,- (naast het bedrag van € 3.500,- dat hij al heeft gehouden).
2.2.
In het tussenvonnis is overwogen dat er sprake is van gebreken aan de keuken. Op die overweging komt de kantonrechter niet terug. [naam bedrijf] heeft op twee punten een bewijsopdracht gekregen. Ten eerste moest [naam bedrijf] bewijzen dat [persoon A] akkoord is gegaan met het inkorten van het aanrechtblad aan de kant van de muur. Ten tweede moest [naam bedrijf] bewijzen dat hij met [persoon A] heeft afgesproken dat hij zonder kosten een vensterbank zou leveren en dat [persoon A] in ruil daarvoor [naam bedrijf] niet meer zou aanspreken op het te korte keukenblad van het kookeiland en het ontbreken van een aansluiting van het keukenblad op de vensterbank (het ontbreken van een kitrand).
2.3.
Om aan de bewijsopdracht te voldoen, heeft [naam bedrijf] vier getuigen laten horen: de heer [persoon C] (directeur-grootaandeelhouder van [naam bedrijf] ), de heer [persoon D] (monteur), de heer [persoon E] (monteur) en de heer [persoon F] (gebruiker van een deel van het magazijn van [naam bedrijf] ). [persoon A] en [persoon B] hebben beiden een getuigenverklaring afgelegd voor het leveren van tegenbewijs.
[naam bedrijf] heeft voldoende bewijs geleverd voor de afspraak over het inkorten van het keukenblad
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [naam bedrijf] heeft aangetoond dat [persoon A] akkoord is gegaan met het inkorten van het keukenblad aan de kant van de muur, zodat dit geen gebrek oplevert in de nakoming van de verplichtingen van [naam bedrijf] . De kantonrechter baseert dit oordeel op de verklaringen van monteurs [persoon D] en [persoon E] , die beiden verklaren dat [persoon B] akkoord is gegaan met het inkorten van het blad. Hun verklaring wordt ook ondersteund door de verklaring van [naam bedrijf] dat hij telefonisch met [persoon D] heeft besproken dat inkorten mocht als [persoon A] daarmee akkoord ging en dat hij later van hem heeft gehoord dat zij inderdaad akkoord was gegaan.
2.5.
De verklaring [persoon B] dat haar akkoord alleen ging over het feit dat [persoon D] naar de werkplaats zou gaan om deze werkzaamheden uit te voeren en dat er slechts sprake zou zijn geweest van een mededeling en niet van een vraag volgt de kantonrechter niet. [persoon D] heeft duidelijk verklaard dat hij tegen [persoon B] heeft gezegd dat het aanrecht ingekort moest worden en dat hij haar dat ook heeft laten zien. Ook [persoon E] heeft verklaard dat zij hebben overlegd met [persoon B] en dat zij het goed vond. Ook als het slechts om een mededeling zou zijn gegaan had [persoon B] nee kunnen zeggen en/of kunnen aangeven dat zij hier niet akkoord mee ging, of eerst nader overleg wilde plegen. Dat is niet gebeurd. Ook is niet direct na het plaatsen van het keukenblad geprotesteerd, noch na het plaatsen van het tweede keukenblad, dat op dezelfde manier als het eerste blad was ingekort. Als al geen sprake was van expliciete toestemming, dan moet dit in ieder geval als impliciete toestemming worden aangemerkt.
2.6.
De kantonrechter gaat voorbij aan de suggestie van [persoon A] dat [persoon D] en [persoon E] onbetrouwbare getuigen zouden zijn, omdat zij voor hun inkomsten (mede) afhankelijk zijn van [naam bedrijf] . [persoon D] heeft verklaard dat hij niet vaak door [naam bedrijf] wordt ingehuurd, namelijk maar een of twee keer per jaar. Hieruit volgt geen financiële afhankelijkheid.
[naam bedrijf] heeft geen bewijs geleverd dat de vensterbank als compensatie geleverd is
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat [naam bedrijf] niet heeft bewezen dat hij met [persoon A] heeft afgesproken dat een gratis vensterbank geleverd zou worden en dat daarmee de gebreken aan het keukenblad van het kookeiland en het ontbreken van een kitrand gecompenseerd zouden zijn. De verklaring die [naam bedrijf] hier zelf over heeft afgelegd, kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij die verklaring strekt als aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). [persoon A] en [persoon B] hebben allebei verklaard dat wel is gesproken over een vensterbank, maar dat zij verwachtten daarvoor een rekening (van tussen de € 200,- en € 400,-) te zullen ontvangen. Dat die rekening blijkbaar (nog) niet is gestuurd, betekent niet dat er een afspraak is gemaakt over een compensatie. Ook uit de verklaringen van Helsloot en [persoon D] kan niet worden afgeleid dat partijen hierover een afspraak hebben gemaakt. Zij verklaringen enkel dat [naam bedrijf] heeft gezegd dat hij ter compensatie een vensterbank heeft geleverd. Dat [persoon A] hiermee akkoord waren blijkt verder uit niets.
2.8.
Omdat de afspraak over compensatie niet is komen vast te staan, geldt dat [naam bedrijf] de gebreken aan het keukenblad van het kookeiland en de kitrand had moeten herstellen. Nu hij dat niet heeft gedaan, moet hij de kosten daarvoor bij wege van schadevergoeding aan [persoon A] vergoeden.
De schadevergoeding voor de gebreken
2.9.
In het tussenvonnis is overwogen dat het rapport van W@W dat [persoon A] heeft overgelegd niet gebruikt kan worden om te bepalen welke herstelkosten toewijsbaar zijn. Ten eerste omdat het rapport meer gebreken bevat dan die waarop [persoon A] [naam bedrijf] heeft aangesproken en ten tweede omdat de herstelkosten niet gespecificeerd zijn naar de afzonderlijke gebreken. [persoon A] heeft een aangepaste offerte van W@W overgelegd waarin een totaalbedrag wordt genoemd voor herstel van een aantal zaken. Die totale kosten worden begroot op € 4.000,- exclusief btw, waarvan € 1.500,- voor werkzaamheden en € 2.500,- voor materiaal. Ook deze offerte is niet gespecificeerd per schadepost, hoewel uit het tussenvonnis blijkt dat de kantonrechter zo’n specificatie wel nodig heeft. Ook bevat de offerte meer werkzaamheden dan waar het in deze procedure over gaat.
2.10.
Omdat [persoon A] de schade niet gespecificeerd heeft, zal de kantonrechter de herstelkosten voor de gebreken die [naam bedrijf] had moeten herstellen (moeten) schatten. [naam bedrijf] heeft (wel) gespecificeerd hoe veel tijd gemoeid is met het herstellen van diverse schades en die schatting komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Zij volgt daarom voor het arbeidsloon de tijdsinschatting van [naam bedrijf] . Voor het arbeidsloon gaat de kantonrechter uit van een uurtarief van € 35,- exclusief btw per uur. [1] Inclusief btw is dit € 42,35 per uur.
2.10.1.
De kosten voor een nieuw aanrechtblad voor het kookeiland schat de kantonrechter op (ongeveer) een bedrag van € 750,- exclusief btw. Dit bedrag komt haar redelijk voor, afgezet tegen de hoeveelheid materialen die W@W noemt in de offerte (twee aanrechtbladen, achterwanden inclusief vensterbank, afsluitprofielen en een steunwand voor de apothekerskast) en het bedrag dat [persoon A] voor de totale keuken heeft betaald (€ 14.000,- inclusief de montage ervan). Inclusief btw komen de kosten op € 907,50. Dit bedrag moet [naam bedrijf] aan [persoon A] vergoeden.
2.10.2.
Voor het monteren van het aanrechtblad gaat de kantonrechter uit van een uur tijd. Voor het herstellen van de overige gebreken (punten b, d, e en f) is volgens [naam bedrijf] in totaal een uur tijd nodig. Dat maakt dat [naam bedrijf] in totaal 2 uur arbeidsloon aan [persoon A] moet vergoeden. Met een uurloon van € 42,35 komt dit neer op een vergoeding van € 84,70.
Conclusie: [persoon A] moet € 2.507,80 aan [naam bedrijf] betalen
2.11.
Gelet op het voorgaande had [persoon A] recht op een schadevergoeding van € 992,20. Hij heeft € 3.500,- van de koop-/aanneemsom onbetaald gelaten. Dit betekent dat hij € 2.507,80 te veel heeft ingehouden. Dit bedrag moet hij alsnog betalen. De vordering van [naam bedrijf] wordt in zoverre toegewezen. De tegenvordering (schadevergoeding voor zover die boven het bedrag van € 3.500,- uitkomt) wordt afgewezen.
[persoon A] moet incassokosten van € 375,78 betalen
2.12.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 375,78 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat is toegewezen.
[persoon A] moet rente betalen
2.13.
De rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat [naam bedrijf] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon A] dat niet heeft betwist.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.14.
De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De eis van [naam bedrijf] wordt maar deels toegewezen en ook [persoon A] krijgt maar deels gelijk. Daarom ligt een veroordeling van een van de partijen in de kosten van de ander niet voor de hand.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [naam bedrijf] dat eist en [persoon A] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon A] om aan [naam bedrijf] te betalen € 2.883,58 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.507,80 vanaf 9 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.