ECLI:NL:RBROT:2024:12469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
C/10/689082 / KG ZA 24-1067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor levering van woning in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-partners die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De partijen, die eerder een geregistreerd partnerschap hadden dat omgezet is in een huwelijk, zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. Na de echtscheiding hebben zij een convenant ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning. De eiser vordert vervangende toestemming voor de levering van de woning aan hem, omdat de gedaagde, zijn ex-partner, haar medewerking niet tijdig verleent. De gedaagde heeft echter aangegeven dat zij pas na 1 januari 2025 kan meewerken aan de levering, omdat zij anders in financiële problemen komt door het verlies van toeslagen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de vorderingen van de eiser, omdat de gedaagde bereid is om in januari 2025 mee te werken aan de levering. De vorderingen in zowel conventie als reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/689082 / KG ZA 24-1067
Vonnis in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Vlaardingen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 november 2024, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties
1. tot en met 9;
- de aanvullende producties 9 tot en met 11 van [eiser];
1.2.
Op 3 december 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 1 februari 2016 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Bij akte van 5 april 2016 is het geregistreerd partnerschap omgezet in een huwelijk. Partijen zijn de ouders van twee minderjarige kinderen.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres] (hierna: de woning).
2.3.
In het kader van voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure zijn zij een zorgregeling in de vorm van birdnesting – de minderjarige kinderen blijven in de woning en de ouders verblijven om en om een week met de kinderen in de woning – overeengekomen. Deze regeling is opgenomen in een beschikking van deze rechtbank van 3 mei 2023.
2.4.
De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken bij beschikking van deze rechtbank van 4 juli 2024. Deze beschikking is op 29 augustus 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de beschikking staat, voor zover nu van belang:
“3.3.
Voortgezet gebruik woning
3.3.l. Beide partijen verzoeken ieder afzonderlijk het voortgezet gebruik van de woning
voor de duur van zes maanden.
3.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de man tot
zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de gelegenheid krijgt om
de financiering van de overname van de woning van de vrouw te kunnen regelen en dat de
vrouw tot vier maanden na de inschrijving van echtscheidingsbeschikking de gelegenheid
krijgt om een andere woning te vinden. Indien blijkt dat de man na ommekomst van
voormelde periode de financiering niet heeft kunnen regelen, moet de woning worden
verkocht. Gelet op de afspraak van partijen, zal de rechtbank beslissen dat de man voor de
duur van zes maanden en de vrouw voor de duur van vier maanden na inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand jegens elkaar bevoegd
zijn de bewoning van de woning voort te zetten.”
2.5.
De gevolgen van het einde van hun huwelijk hebben partijen opgenomen in een convenant dat zij op 30 september 2024 hebben ondertekend. In het convenant staat, voor zover nu van belang:

Artikel 1> DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
1>.8 Partijen geven hierbij opdracht aan de door de man aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger om, zo mogelijk binnen 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, een notariële akte te verlijden waarbij de (…) onroerende zaak goederenrechtelijk aan de man geleverd wordt. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zullen partijen gelijkelijk dragen.”
2.6.
[gedaagde] heeft op 29 november 2024 de woning verlaten en haar intrek genomen in een huurwoning.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair[eiser] bij gebreke van medewerking van [gedaagde] vervangende toestemming te verlenen voor levering van de woning aan [eiser] en het passeren van de conceptakte van verdeling en levering zoals opgesteld door de notaris, en [eiser] te machtigen ex artikel 3:300 BW om alle daartoe nodige rechtshandelingen mede namens [gedaagde] te verrichten;
subsidiair[gedaagde] te veroordelen om binnen vierentwintig uur na het wijzen van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de nakoming van het convenant en haar medewerking te verlenen aan de levering van (haar aandeel in) de woning aan [eiser] onder gelijktijdig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] van de op de woning rustende hypothecaire geldleningen, en te bepalen dat indien [gedaagde] niet meewerkt, het vonnis in de plaats treedt van de door haar vereiste medewerking en in dat geval haar toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening vervangt;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding in conventie.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] wordt veroordeeld om op 2 januari 2025 danwel uiterlijk op 31 januari 2025 zijn medewerking te verlenen aan de nakoming van het convenant overeengekomen tussen partijen en zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan [eiser] onder gelijktijdig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] van de op de echtelijke woning rustende hypothecaire geldleningen, en te bepalen dat indien [eiser] niet meewerkt, het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de door [eiser] vereiste medewerking en in dat geval de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [eiser] vervangt;
[eiser] te veroordeling tot betaling van de kosten het geding in reconventie.
4.2.
[eiser] voert gemotiveerd verweer.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, behandelt de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk.
Het geschil tussen partijen
5.2.
Uit de echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2024 volgt dat partijen tijdens de daaraan voorafgaande mondelinge behandeling zijn overeengekomen dat [eiser] tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de gelegenheid zou krijgen om de financiering van de overname van het aandeel van [gedaagde] in de woning te kunnen regelen. Niet in geschil is dat [eiser] de financiering inmiddels rond heeft en in staat is om het aandeel van [gedaagde] in de woning over te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] inmiddels is verhuisd naar een eigen huurwoning. [gedaagde] heeft zich bereid verklaard om haar sleutels van de woning in te leveren en voortaan geen gebruik meer te maken van de woning. Partijen zijn het erover eens dat het aandeel van [eiser] nog aan [gedaagde] moet worden geleverd tegen de overeengekomen waarde. Partijen twisten echter over de vraag op welke termijn dit moet gebeuren.
5.3.
In conventie vordert [eiser] – kort gezegd – vervangende toestemming voor de levering, dan wel [gedaagde] te veroordelen om haar medewerking daaraan te verlenen. Nadat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling had toegezegd de woning definitief te verlaten, is namens [eiser] toegelicht dat zijn (spoedeisend) belang bij deze vordering nog daarin is gelegen dat hij vóór 1 januari 2025 volledig eigenaar wordt van de woning om zo nog dit jaar de volledige hypotheekrenteaftrek te kunnen ontvangen. Zolang hij slechts eigenaar van de (onverdeelde) helft van de woning is, geniet hij immers maar de helft van de hypotheekrenteaftrek.
5.4.
[gedaagde] heeft zich tegen de vordering in conventie verweerd. [gedaagde] is bereid om haar medewerking te verlenen aan de levering, maar wel pas vanaf 2 januari 2025 dan wel uiterlijk eind januari 2025. Als de levering nog dit jaar plaatsvindt, loopt [gedaagde] diverse toeslagen (zoals kinderopvang-, huur- en zorgtoeslag) mis omdat daarvoor haar vermogen op l januari 2025 wordt getoetst. Als [gedaagde] in december haar uitkoopsom ontvangt, komt ze het volgende jaar niet meer in aanmerking voor de genoemde toeslagen, omdat haar vermogen dan te hoog is. In de vaststelling van de (kinder)alimentatie is wel rekening gehouden met die toeslagen. [gedaagde] vordert daarom in reconventie dat [eiser] – kort gezegd – wordt veroordeeld om op 2 januari 2025 danwel uiterlijk op 31 januari 2025 zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning, en te bepalen dat als hij niet meewerkt, dit vonnis in de plaats treedt van de door de man vereiste medewerking.
De vorderingen worden afgewezen
5.5.
De vorderingen in conventie en reconventie worden afgewezen. Het volgende is daartoe van belang.
5.6.
Vooropgesteld wordt dat partijen in het convenant niet schriftelijk hebben vastgelegd wanneer de levering uiterlijk moet plaatsvinden. Daarin is enkel bepaald om de levering ‘zo mogelijk’ binnen 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking plaats te laten vinden. In zoverre kunnen partijen elkaar niet op een fatale termijn aanspreken. Die periode is bovendien nog niet verstreken.
De vorderingen in conventie
5.7.
Het (spoedeisend) belang van [eiser] bij zijn vorderingen is met de toezegging van [gedaagde] om haar medewerking te verlenen aan de levering en de definitieve verhuizing grotendeels komen te vervallen. [gedaagde] heeft weliswaar toegezegd om pas ná 1 januari 2025 mee te werken aan de levering van de woning, maar gelet op het korte tijdsbestek tot aan 1 januari 2025 en omdat partijen geen fatale termijn zijn overeengekomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit onvoldoende reden is om haar nu te veroordelen medewerking te verlenen aan de levering, nog daargelaten of het nog haalbaar is om de levering daadwerkelijk voor 1 januari 2025 af te ronden.
5.8.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat het belang bij toewijzing van de vorderingen daarin is gelegen dat zo het aandeel van [gedaagde] in de woning nog vóór het nieuwe jaar kan worden overgedragen, zodat hij dit jaar nog de volledige hypotheekrenteaftrek kan ontvangen. Dit punt heeft [eiser] pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Het is door hem ook niet nader (financieel) onderbouwd. Hij is al voor de helft eigenaar, betaalt de rente en geniet daarom al de helft van de hypotheekrenteaftrek. Mede gelet op het korte tijdsbestek tot het moment waarop [gedaagde] bereid is om mee te werken en hij volledig eigenaar wordt, valt op dit moment niet in te zien dat [eiser] op dit moment een zwaarwegend financieel belang heeft bij toewijzing van de vorderingen. Daarbij is meegewogen dat hij gelet op het convenant ook niet op een eerdere levering heeft mogen rekenen.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende reden bestaat om [gedaagde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de levering dan wel om [eiser] hiervoor vervangende toestemming te verlenen. Dat laat onverlet dat van [gedaagde], gelet op haar toezegging op dat punt, wel verwacht wordt dat zij uiterlijk in januari 2025 meewerkt aan de levering.
De vordering in reconventie
5.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] eveneens onvoldoende (spoedeisend) belang bij haar vordering in reconventie. Immers, [eiser] is bereid om op een zo kort mogelijke termijn mee te werken aan de levering. [gedaagde] heeft dan ook geen belang bij een veroordeling van [eiser] hiertoe, laat staan bij een toegewezen indeplaatsstelling van dit vonnis. Het is voldoende aannemelijk dat het belang van [gedaagde] bij de vordering is gelegen in het tijdsaspect, maar dit valt samen met haar verweer in conventie. In het licht van wat in conventie is geoordeeld, heeft [gedaagde] daarom geen belang bij haar vordering in reconventie.
Proceskosten
5.11.
Partijen zijn ex-partners en daarom worden de kosten van de procedures in conventie en reconventie gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
[3070/106]