In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte Mega Atkins, die beschuldigd werd van het medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en wodka. De verdachte werd verweten dat hij samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten en 156 flessen wodka voorhanden had, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september tot en met 2 november 2018 meerdere keren sigaretten heeft omgepakt en aan afnemers heeft geleverd, waarbij hij wist dat deze goederen onveraccijnsd waren. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen straf of maatregel opgelegd kon worden. Dit was gebaseerd op de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van het feit, de beperkte rol van de verdachte en de grote gevolgen voor zijn persoonlijke leven, waaronder een hoge naheffingsaanslag van de Belastingdienst van meer dan € 1.200.000,-. De rechtbank concludeerde dat de ernst van het feit in beginsel een straf rechtvaardigde, maar dat in dit geval geen straf of maatregel meer met de strafrechtstoepassing na te streven doel gediend zou zijn. De verdachte werd daarom vrijgesproken van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde flessen wodka, maar het medeplegen van het voorhanden hebben van de sigaretten werd bewezen verklaard.