ECLI:NL:RBROT:2024:12325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
83/092969-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en wodka, zonder oplegging van straf of maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte Mega Atkins, die beschuldigd werd van het medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en wodka. De verdachte werd verweten dat hij samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten en 156 flessen wodka voorhanden had, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september tot en met 2 november 2018 meerdere keren sigaretten heeft omgepakt en aan afnemers heeft geleverd, waarbij hij wist dat deze goederen onveraccijnsd waren. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen straf of maatregel opgelegd kon worden. Dit was gebaseerd op de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van het feit, de beperkte rol van de verdachte en de grote gevolgen voor zijn persoonlijke leven, waaronder een hoge naheffingsaanslag van de Belastingdienst van meer dan € 1.200.000,-. De rechtbank concludeerde dat de ernst van het feit in beginsel een straf rechtvaardigde, maar dat in dit geval geen straf of maatregel meer met de strafrechtstoepassing na te streven doel gediend zou zijn. De verdachte werd daarom vrijgesproken van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde flessen wodka, maar het medeplegen van het voorhanden hebben van de sigaretten werd bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/092969-22
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, advocaat in 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 4 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt -kort gezegd- verweten dat hij samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten en 156 flessen wodka voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.

3.Eis officier van justitie

  • vrijspraak van het opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde flessen wodka;
  • bewezenverklaring van het overige ten laste gelegde (medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten en flessen wodka. Hij wist niet en kon redelijkerwijs ook niet weten of vermoeden dat de sigaretten en wodka niet in de accijnsheffing waren betrokken.
4.2.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om de verdachte als (mede)pleger van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde flessen wodka aan te kunnen merken. De verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering overige ten laste gelegde
4.3.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 2 november 2018 hebben opsporingsambtenaren van de FIOD in de loods aan [adres 2] een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. De sigaretten waren onder andere van de merken President Full Flavour, President Gold en Toros 2005 en zaten verpakt in dozen met het opschrift van het desbetreffende merk. Ook zijn dezelfde soort sigaretten in bruine dozen zonder opschrift aangetroffen. In de loods werden de onveraccijnsde sigaretten ‘omgepakt’. De mastercases/sloffen sigaretten werden uit de originele dozen met opschrift gehaald en opnieuw verpakt in de bruine, neutrale dozen. Voor de loods was geen vergunning afgegeven om als accijnsgoederenplaats te fungeren.
De verdachte heeft in de periode van 1 september tot en met 2 november 2018 een aantal keren in de loods sigaretten omgepakt. Ook heeft hij neutrale dozen met sigaretten aan afnemers geleverd. De verdachte reed in die gevallen met zijn eigen auto naar een vaste ontmoetingsplek, een parkeerplaats in Krimpen aan den IJssel. Daar stapte hij in de auto van de afnemer en reed, zonder de afnemer, naar de loods waar hij het aantal bestelde dozen met sigaretten inlaadde. Vervolgens reed de verdachte weer terug naar de parkeerplaats, waar hij de auto van de afnemer met daarin de dozen sigaretten overdroeg aan de afnemer.
4.3.2.
Opzet op het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte wist dat de goederen die hij ompakte en aan afnemers afleverde sigaretten waren. De omstandigheden waaronder hij deze handelingen verrichtte, waren ongebruikelijk voor het reguliere, legale handelsverkeer. Terwijl de sigaretten al in dozen zaten, pakte de verdachte deze opnieuw in, maar dan in neutrale dozen waardoor niet langer zichtbaar was dat daarin sigaretten zaten. De verdachte leverde deze neutraal uitziende dozen met sigaretten vervolgens aan de afnemers af op straat (een openbare plek) en niet bij een bedrijf of een winkel zoals gebruikelijk is in het reguliere handelsverkeer. Verder blijkt uit een tapgesprek dat de verdachte op de hoogte was van de prijs die afnemers voor een doos sigaretten moesten betalen, te weten € 600,- of € 625,- voor 50 sloffen sigaretten. Die bedragen zijn vele malen lager dan de prijs die voor deze hoeveelheid sigaretten moet worden betaald in het reguliere handelsverkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden minst genomen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de sigaretten die hij voorhanden had, onveraccijnsd waren. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 september 2018 tot en met
2november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk accijnsgoederen,
te weten:
een grote hoeveelheid sigaretten,
voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

Feiten
De verdachte heeft in een periode van twee maanden een aantal keren opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten, die zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit buiten Europa Nederland waren binnengesmokkeld, voorhanden gehad. Hij heeft sloffen onveraccijnsde sigaretten uit de originele dozen, waarop het sigarettenmerk zichtbaar was, gehaald en de sloffen sigaretten opnieuw verpakt in neutrale dozen, zodat niet langer zichtbaar was dat het dozen met sigaretten betrof. Ook heeft hij een aantal keren de dozen met onveraccijnsde sigaretten aan afnemers afgeleverd.
Met deze handel is door de verdachte samen met anderen voor een groot bedrag aan accijns ontdoken. De schatkist van de Staat der Nederlanden is daardoor ernstig benadeeld. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabakswaren concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd.
Persoonlijke omstandigheden
Uit de justitiële documentatie van 12 juli 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte destijds jong was en slechts enkele keren heeft gehandeld op verzoek van zijn vader. Zijn handelen heeft grote consequenties gehad voor zijn persoonlijke leven. De verdachte heeft van de Belastingdienst een naheffingsaanslag accijns ontvangen ten bedrage van ruim € 1.200.000,-. Door deze grote schuld is het de vraag of de verdachte met zijn jonge gezin een normaal leven kan opbouwen. Ook zou hij de pabo-opleiding willen volgen, maar daar heeft hij de afgelopen zes jaren mee gewacht, omdat de uitkomst van deze strafzaak ertoe zou kunnen leiden dat hij geen verklaring omtrent het gedrag kan krijgen.
Overschrijding redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 17 december 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met bijna vier jaren overschreden.
Conclusie van de rechtbank
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden, te weten de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van het feit, het gegeven dat de verdachte een zogenoemde ‘first offender’ is, de beperkte rol van de verdachte in het geheel en de verhoudingsgewijs grote gevolgen die het handelen door de verdachte voor zijn persoonlijke leven heeft, in het bijzonder de hoge naheffingsaanslag die de Belastingdienst aan hem heeft opgelegd, is de rechtbank echter van oordeel dat met het opleggen van enige straf nu in redelijkheid geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer wordt gediend.
De rechtbank zal daarom toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en geen straf of maatregel opleggen.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 oktober 2024.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2018 tot en met
8 november 2018,
te Rotterdam en/of Schiedam en/of Krimpen aan den IJssel en/of Bleiswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
één (of meer) accijnsgoed(eren),
te weten:
- 5.768.160 sigaretten (in een loods aan [adres 2]), althans
(een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en),
en/of
- 156 flessen Wodka (0,7 liter per fles, merk Metropolis Wodka, aangetroffen aan [adres 2]),
althans (een) (grote hoeveelheid) (fles(sen)) alcoholhoudend(e) produkt(en),
voorhanden heeft/hebben gehad,
dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is/zijn
betrokken.