ECLI:NL:RBROT:2024:12312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
83/093105-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte Mega Atkins, die beschuldigd werd van het medeplegen van accijnsfraude met sigaretten. De verdachte werd verweten dat hij samen met anderen in de periode van 15 mei tot en met 25 oktober 2018 opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een ondersteunende rol had in de illegale handel, waarbij hij twee loodsen ter beschikking stelde voor de opslag van de onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarbij rekening is gehouden met strafmatigende omstandigheden zoals de overschrijding van de redelijke termijn en de hoge naheffingsaanslag van de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de medeverdachten gebruik maakten van de loodsen en dat hij betrokken was bij de illegale handel in sigaretten. De totale schade door de accijnsontduiking werd geschat op meer dan 28 miljoen euro. De rechtbank heeft de verdachte als medepleger aangemerkt en het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/093105-22
Datum uitspraak: 3 december 2024
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsvrouw mr. J.J. Boelaars, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 4 oktober en 19 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij in een periode van een half jaar samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.

3.Eis officier van justitie

  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
4.1.1.
Tien containers
In de periode van 15 mei tot en met 25 oktober 2018 zijn tien containers met daarin dozen sigaretten naar de haven van Rotterdam verscheept. In iedere container zaten ongeveer 1000 dozen met daarin 10 miljoen sigaretten. De sigaretten waren van de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005, Black Mount, Swiss Black, Ibiza Essence en Medley en afkomstig uit Turkije en Montenegro. De containers met sigaretten zouden via de haven van Antwerpen verder worden verscheept naar hun eindbestemming in Ghana of Singapore.
De douane in Antwerpen heeft de inhoud van negen van de tien containers gecontroleerd. Na opening van de containers bleek dat alleen de dozen op de eerste rijen sigaretten bevatten. Dat betrof slechts enkele tientallen dozen. Verder waren de containers gevuld met dozen met oude kleren en big bags met zand. De FIOD heeft berekend dat in totaal ongeveer 90 miljoen sigaretten uit deze containers waren verdwenen.
De eerste container is, na verscheping vanuit Antwerpen, in Ghana door de Ghanese douane geopend en gecontroleerd. Ook in deze container werden slechts enkele tientallen dozen met sigaretten aangetroffen en verder dozen met oude kleding die waren verzwaard met stenen.
4.1.2.
De verdachte en zijn medeverdachten
De koper van de partijen sigaretten in de containers was het bedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), in de persoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Op verzoek van [naam bedrijf 1] c.q. [medeverdachte 1] is het bedrijf [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) opgetreden als zogenoemde ‘notify party’. De medeverdachte [medeverdachte 2] , bestuurder van [naam bedrijf 2] , nam de containers met sigaretten in Rotterdam voor [naam bedrijf 1] in ontvangst en regelde het transport en de tijdelijke opslag van de containers. De containers werden met een vrachtwagen van [naam bedrijf 2] in Rotterdam opgehaald en naar het bedrijfsterrein van [naam bedrijf 2] in ’s-Gravendeel vervoerd, waar de containers op papier een aantal dagen werden opgeslagen, voordat een vrachtwagen van [naam bedrijf 2] de containers naar de haven van Antwerpen bracht. De verdachte maakte voor deze transportbewegingen de vervoersdocumenten op. [medeverdachte 2] liet ook douanedocumenten (T1) opmaken voor het vervoer van de containers vanuit de Rotterdamse haven naar Antwerpen, zodat er geen accijns verschuldigd was.
Bij aankomst van de laatste zes containers met sigaretten in de haven van Rotterdam op 21 en 25 oktober 2018 heeft de FIOD peilbakens op de containers geplaatst. Uit de gegevens van de peilbakens is gebleken dat alle zes containers in de dagen dat zij zouden zijn opgeslagen op het terrein van [naam bedrijf 2] , in werkelijkheid met een trekker en oplegger naar een loods aan de Minervaweg in Schiedam zijn gebracht en sommige van de containers ook naar een loods aan de Mercuriusweg in Schiedam, voordat zij naar Antwerpen werden vervoerd. De bestuurder van de trekker was steeds de medeverdachte [medeverdachte 3] . Uit observaties en camerabeelden in de periode van 29 oktober tot en met 7 november 2018 is het volgende gebleken:
  • [medeverdachte 3] reed met een trekker de containers steeds in en uit de loodsen voordat hij ze terugbracht naar [naam bedrijf 2] ;
  • op meerdere dagen reed een vorkheftruck in en tussen de loodsen;
  • de vorkheftruck bracht big bags en bruine dozen van de ene loods naar de andere;
  • twee van de zes containers stonden met de deuren open en helemaal leeg in een loods;
  • er zijn meerdere keren vrachtwagens aangekomen en vertrokken bij de loods aan de Minervaweg;
  • de medeverdachte [medeverdachte 1] is in de nabijheid van de loodsen gezien en een keer in zijn auto samen met [medeverdachte 3] een loods binnengereden.
De verdachte was in de periode van 1 januari tot en met 8 november 2018 de (feitelijk) beheerder van de loodsen aan de Minervaweg en de Mercuriusweg in Schiedam in opdracht van het bedrijf waar hij voor werkte, [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ). Ook voerde de verdachte in die periode in opdracht van [naam bedrijf 3] werkzaamheden in de loodsen uit. Hij was vorkheftruckchauffeur en moest pallets met glaswerk die zich in de loodsen bevonden in vrachtwagens van klanten laden. Er waren vanaf maart 2018 geen andere personen namens [naam bedrijf 3] werkzaam in de loodsen.
In de periode van 25 oktober tot en met 7 november 2018 heeft de verdachte meermaals telefonisch contact met [medeverdachte 1] gehad. In deze gesprekken maakten zij afspraken om elkaar te ontmoeten. In de woning van [medeverdachte 3] is een briefje gevonden met daarop het telefoonnummer van de verdachte geschreven.
4.1.3.
Aantreffen onveraccijnsde sigaretten
Op 1 november 2018 is [medeverdachte 3] met een witte bakwagen de loods aan de Minervaweg binnengereden en vervolgens is hij in de bakwagen naar Bleiswijk gereden, waar hij de sleutels van de bakwagen overdroeg aan de medeverdachte [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft de bakwagen nabij zijn woning geparkeerd. Nadat [medeverdachte 4] de dag erna was weggereden in de bakwagen, heeft de douane de bakwagen gecontroleerd. In de bakwagen werden ongeveer 2 miljoen sigaretten van de merken President en Toros 2005 aangetroffen, die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels en dus niet in de heffing van accijns waren betrokken. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij de sigaretten aangeleverd kreeg door [medeverdachte 3] , dat hij die sigaretten in een door hem gehuurde loods in Krimpen aan den IJssel op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uit de originele dozen met opschrift haalde en opnieuw verpakte in bruine dozen zonder opschrift (‘neutrale’ dozen), en dat hij hiervoor betaald kreeg.
Op 7 november 2018 is een Poolse vrachtwagencombinatie (de trekker met het kenteken [kenteken 1] en de oplegger met het kenteken [kenteken 2] ) de loods aan de Minervaweg in Schiedam binnengereden. Een paar uur later is waargenomen dat de vrachtwagencombinatie wegreed achter de auto van [medeverdachte 1] aan, met daarin [medeverdachte 1] als bestuurder, en in Rotterdam werd geparkeerd. De douane heeft de vrachtwagencombinatie in de gaten gehouden en de volgende ochtend de vrachtwagencombinatie gecontroleerd. In de oplegger werden direct achter de deuren pallets met glaswerk aangetroffen en daarachter pallets met dozen met daarin totaal ruim 7,5 miljoen onveraccijnsde sigaretten van de merken President Full Flavour en President Gold.
Op 8 november 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam. In de loodsen werden in totaal bijna 37 miljoen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen van onder meer de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005, Black Mount, Ibiza en Medley. Voor de loodsen was geen vergunning afgegeven om als accijnsgoederenplaats te fungeren.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de in de loodsen, bakwagen en Poolse vrachtwagencombinatie aangetroffen sigaretten onderdeel uitmaakten van de partijen sigaretten die uit de containers waren verdwenen en dat de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam werden gebruikt om de sigaretten uit de containers te halen en, zonder daarvoor accijns af te dragen, illegaal te verhandelen.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij enige betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen, onveraccijnsde sigaretten. Ook wist hij niet dat er sigaretten in de loodsen aanwezig waren, zodat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten.
4.2.2.
Partiële vrijspraak (5.700.000 sigaretten [adres 2] )
In het kantoor gelegen aan [adres 2] , dat werd gehuurd door de medeverdachte [medeverdachte 4] , zijn geen 5.700.000 maar 1.700 sigaretten aangetroffen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze 1.700 sigaretten onveraccijnsde sigaretten zijn. In het relaasproces-verbaal van de FIOD met nummer
[nummer 1] is weliswaar geverbaliseerd dat 1.700 stuks ‘illegale’ sigaretten zijn aangetroffen, maar dat de sigaretten onveraccijnsd zouden zijn, volgt niet uit het onderliggende proces-verbaal. Bovendien kunnen deze sigaretten, gelet op de merken, niet zonder meer in verband worden gebracht met de onveraccijnsde sigaretten die in de loodsen in Schiedam en de bakwagen zijn aangetroffen. De verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
4.2.3.
Beoordeling overige ten laste gelegde
Vastgesteld kan worden dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gebruik maakten van de loodsen in Schiedam die hij (feitelijk) beheerde. Op 25 oktober 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 2] . De verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker was van dat telefoonnummer, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte degene is geweest die de gesprekken op dat nummer heeft gevoerd. [medeverdachte 1] heeft in dat gesprek, terwijl zijn telefoon op dat moment een zendmast nabij de loodsen aanstraalde, gezegd dat hij de heftruck niet gestart krijgt. [medeverdachte 1] wilde kennelijk van de verdachte weten hoe de vorkheftruck werkte die zich in een van de loodsen bevond, aangezien de verdachte als vorkheftruckchauffeur in de loodsen werkzaam was en dus ervaring had met het gebruik van die vorkheftruck. Verder heeft [medeverdachte 3] in een chatgesprek met [medeverdachte 1] op 2 november 2018 gezegd dat ‘ [naam 1] ’ (wat de voornaam van de verdachte is) voorbeelden uit de loods zal halen en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij ‘ [naam 1] ’ zal bellen om ze bij hem op te halen. Een minuut later hadden [medeverdachte 1] en de verdachte telefonisch contact waarin de verdachte zei dat hij de bestelling had en [medeverdachte 1] en de verdachte een afspraak maakten voor later die avond. Hieruit blijkt dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] iets uit de loods voor hen heeft opgehaald. Overigens blijkt uit andere chatgesprekken tussen medeverdachten dat ‘ [naam 1] ’ vaker klusjes voor hen deed (‘ [naam 1] helpt wel’ en ‘ik ga nu met [naam 1] rondje rijden’, waarop wordt geantwoord ‘goed zo, eerst verkennen’ en ‘probeer nog zoveel mogelijk te laden samen en dan rest inbouwen’).
Ook wordt de conclusie dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de loodsen met medeweten van de verdachte gebruikten, gesteund door het kasboek dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen. Hierin is genoteerd dat in de periode september en oktober 2018 wekelijks een bedrag van € 500,- aan ‘ [naam 1] ’ is afgeboekt. De rechtbank gaat ervan uit dat dit huur van de loodsen betreft en/of een vergoeding voor klusjes die de verdachte voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verrichtte.
Dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] sigaretten (tijdelijk) in de loodsen hadden opgeslagen, kan eveneens op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld. Op de telefoon van de verdachte zijn foto’s van de container met het nummer [containernummer] aangetroffen. Dit was één van de tien containers waarin sigaretten zaten die door [medeverdachte 1] waren gekocht en die door [medeverdachte 3] vanaf het bedrijfsterrein van [naam bedrijf 2] naar de loodsen was vervoerd. Ook zijn op zijn telefoon drie foto’s aangetroffen van pakjes sigaretten van de merken President Full Flavour en Gold en Toros 2005. Dat zijn de merken van (het merendeel van) de sigaretten die in de laatste zes containers, waaronder de container met het nummer [containernummer] , zaten en die in de loodsen door de FIOD zijn aangetroffen.
Verder zijn volgens het kasboek in oktober 2018 een keer 600 en twee keer 625 op naam van [naam 1] afgeboekt. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte voor deze bedragen dozen sigaretten heeft afgenomen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Uit het dossier blijkt immers dat een doos sigaretten vaker voor een bedrag van € 600,- of € 625,- werd verhandeld. Verder wordt dit ondersteund door verschillende chatgesprekken die in de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, waaruit blijkt dat hij sigaretten verhandelde die gelinkt kunnen worden aan de onderhavige zaak. In een chatgesprek is aan de verdachte gevraagd om ‘2 sloffen blauw’ te leveren. ‘Blauw’ is de aanduiding van het sigarettenmerk President Full Flavour. Sigaretten van dit merk zijn aangetroffen in de loodsen in Schiedam en op foto’s in de telefoon van de verdachte. In een ander chatgesprek, dat heeft plaatsgevonden ten tijde van de inval in de loodsen en waarin de verdachte om een ‘kistje’ werd gevraagd, antwoordde hij: “Ik heb effe niets in huis, Beetje gezeur, Ik heb het effe ergens gedropt voor ze hier gaan kijken.” Hieruit wordt afgeleid dat de verdachte door de inval even geen sigaretten kon leveren.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat met de ‘ [naam 1] ’, die wordt genoemd in de gesprekken tussen de medeverdachten en in het kasboek, een andere [naam 1] dan de verdachte wordt bedoeld, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Dat de verdachte wordt bedoeld, blijkt uit het genoemde chatgesprek waarin over ‘ [naam 1] bellen’ wordt gesproken en vervolgens de verdachte wordt gebeld. Nadat [medeverdachte 1] met de verdachte had gebeld, heeft hij [medeverdachte 3] in hetzelfde chatgesprek laten weten dat hij ‘ [naam 1] ’ had gesproken. Van een andere ‘ [naam 1] ’ blijkt ook niet uit het strafdossier, met uitzondering van ene [naam 2] . Dat deze [naam 2] betrokkenheid had bij de sigarettenhandel en bedoeld wordt door de medeverdachten volgt echter op geen enkele wijze uit het strafdossier en is ongeloofwaardig, terwijl de betrokkenheid van de verdachte bij de sigarettenhandel overduidelijk is.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat de verdachte de loodsen in Schiedam aan de medeverdachten ter beschikking heeft gesteld voor de opslag van sigaretten, waar hij ‘zwart’ voor werd betaald. De verdachte heeft ook sigaretten van hen gekocht voor bedragen die vele malen lager zijn dan de prijs die voor deze hoeveelheid sigaretten moet worden betaald in het reguliere handelsverkeer. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte minst genomen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de sigaretten die hij samen met de medeverdachten voorhanden had, onveraccijnsd waren.
De verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met anderen en die samenwerking was gericht op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten en de verdere, illegale handel daarvan. De verdachte heeft daarbij een substantiële, ondersteunende rol gehad en
kan daarom als medepleger van het opzettelijk (in voorwaardelijke zin) voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten worden aangemerkt.
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van
29 oktober2018 tot en met 8 november 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten
- 2.000.000 sigaretten (op 1 en 2 november 2018, in een vrachtwagen met kenteken
[kenteken 3] ), en/of
- 7.540.000 sigaretten (op 7 en 8 november 2018, in een vrachtwagencombinatie, bestaande uit trekker met Pools kenteken [kenteken 1] en oplegger met kenteken [kenteken 2] ), en-6.250.000 sigaretten (op 8 november 2018, in een loods aan [adres 3] ), en- 30.359.760 sigaretten (op 8 november 2018, in een bedrijfspand gelegen tussen de Minervaweg en Fortunaweg te Schiedam),
voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Algemene overweging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
7.3.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen meermaals opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten, die zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit Turkije en Montenegro Nederland waren binnengesmokkeld, voorhanden gehad.
De verdachte had een ondersteunende rol hierbij. Hij heeft twee loodsen, waarvan hij de (feitelijk) beheerder was en waarin hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten als enige werkzaam was, en een vorkheftruck aan medeverdachten ter beschikking gesteld. In de loodsen konden de medeverdachten ongestoord de onveraccijnsde sigaretten uit de containers halen, daar andere goederen voor in de plaats stoppen, en tijdelijk opslaan om vervolgens illegaal te worden verhandeld. Vanuit de loodsen werden de sigaretten in vrachtwagens van afnemers geladen.
Ook voerde de verdachte klusjes uit voor de medeverdachten, zoals sigaretten uit de loods ophalen als de medeverdachten die nodig hadden.
Door deze handel is door de verdachte samen met anderen voor een groot bedrag aan accijns ontdoken. De schatkist van de Staat der Nederlanden is daardoor ernstig benadeeld. De Belastingdienst/FIOD heeft berekend dat het fiscale nadeel ruim € 28.000.000,- bedraagt. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabakswaren concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het roken van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2024 volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke, strafbare feiten is veroordeeld.
7.4.2.
Overige persoonlijke omstandigheden
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van de Belastingdienst een naheffingsaanslag accijns heeft ontvangen ten bedrage van bijna € 7.000.000,-. Deze omstandigheid zal in strafmatigende zin worden meegewogen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en een juiste normhandhaving, in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Overschrijding redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 20 november 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met vier jaren overschreden.
Strafoplegging
Gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van het feit, de relatief beperkte rol die de verdachte destijds in het geheel had en de hoge naheffingsaanslag die de Belastingdienst aan de verdachte heeft opgelegd, wordt het in dit geval niet passend geacht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. In plaats daarvan zal een taakstraf worden opgelegd voor de maximale duur van 240 uren, zoals de officier van justitie heeft geëist.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
5 en 97 van de Wet op de accijns.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdenvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 december 2024.