4.2.2.Partiële vrijspraak (5.700.000 sigaretten [adres 2] )
In het kantoor gelegen aan [adres 2] , dat werd gehuurd door de medeverdachte [medeverdachte 4] , zijn geen 5.700.000 maar 1.700 sigaretten aangetroffen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze 1.700 sigaretten onveraccijnsde sigaretten zijn. In het relaasproces-verbaal van de FIOD met nummer
[nummer 1] is weliswaar geverbaliseerd dat 1.700 stuks ‘illegale’ sigaretten zijn aangetroffen, maar dat de sigaretten onveraccijnsd zouden zijn, volgt niet uit het onderliggende proces-verbaal. Bovendien kunnen deze sigaretten, gelet op de merken, niet zonder meer in verband worden gebracht met de onveraccijnsde sigaretten die in de loodsen in Schiedam en de bakwagen zijn aangetroffen. De verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
4.2.3.Beoordeling overige ten laste gelegde
Vastgesteld kan worden dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gebruik maakten van de loodsen in Schiedam die hij (feitelijk) beheerde. Op 25 oktober 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 2] . De verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker was van dat telefoonnummer, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte degene is geweest die de gesprekken op dat nummer heeft gevoerd. [medeverdachte 1] heeft in dat gesprek, terwijl zijn telefoon op dat moment een zendmast nabij de loodsen aanstraalde, gezegd dat hij de heftruck niet gestart krijgt. [medeverdachte 1] wilde kennelijk van de verdachte weten hoe de vorkheftruck werkte die zich in een van de loodsen bevond, aangezien de verdachte als vorkheftruckchauffeur in de loodsen werkzaam was en dus ervaring had met het gebruik van die vorkheftruck. Verder heeft [medeverdachte 3] in een chatgesprek met [medeverdachte 1] op 2 november 2018 gezegd dat ‘ [naam 1] ’ (wat de voornaam van de verdachte is) voorbeelden uit de loods zal halen en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij ‘ [naam 1] ’ zal bellen om ze bij hem op te halen. Een minuut later hadden [medeverdachte 1] en de verdachte telefonisch contact waarin de verdachte zei dat hij de bestelling had en [medeverdachte 1] en de verdachte een afspraak maakten voor later die avond. Hieruit blijkt dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] iets uit de loods voor hen heeft opgehaald. Overigens blijkt uit andere chatgesprekken tussen medeverdachten dat ‘ [naam 1] ’ vaker klusjes voor hen deed (‘ [naam 1] helpt wel’ en ‘ik ga nu met [naam 1] rondje rijden’, waarop wordt geantwoord ‘goed zo, eerst verkennen’ en ‘probeer nog zoveel mogelijk te laden samen en dan rest inbouwen’).
Ook wordt de conclusie dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de loodsen met medeweten van de verdachte gebruikten, gesteund door het kasboek dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen. Hierin is genoteerd dat in de periode september en oktober 2018 wekelijks een bedrag van € 500,- aan ‘ [naam 1] ’ is afgeboekt. De rechtbank gaat ervan uit dat dit huur van de loodsen betreft en/of een vergoeding voor klusjes die de verdachte voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verrichtte.
Dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] sigaretten (tijdelijk) in de loodsen hadden opgeslagen, kan eveneens op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld. Op de telefoon van de verdachte zijn foto’s van de container met het nummer [containernummer] aangetroffen. Dit was één van de tien containers waarin sigaretten zaten die door [medeverdachte 1] waren gekocht en die door [medeverdachte 3] vanaf het bedrijfsterrein van [naam bedrijf 2] naar de loodsen was vervoerd. Ook zijn op zijn telefoon drie foto’s aangetroffen van pakjes sigaretten van de merken President Full Flavour en Gold en Toros 2005. Dat zijn de merken van (het merendeel van) de sigaretten die in de laatste zes containers, waaronder de container met het nummer [containernummer] , zaten en die in de loodsen door de FIOD zijn aangetroffen.
Verder zijn volgens het kasboek in oktober 2018 een keer 600 en twee keer 625 op naam van [naam 1] afgeboekt. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte voor deze bedragen dozen sigaretten heeft afgenomen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Uit het dossier blijkt immers dat een doos sigaretten vaker voor een bedrag van € 600,- of € 625,- werd verhandeld. Verder wordt dit ondersteund door verschillende chatgesprekken die in de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, waaruit blijkt dat hij sigaretten verhandelde die gelinkt kunnen worden aan de onderhavige zaak. In een chatgesprek is aan de verdachte gevraagd om ‘2 sloffen blauw’ te leveren. ‘Blauw’ is de aanduiding van het sigarettenmerk President Full Flavour. Sigaretten van dit merk zijn aangetroffen in de loodsen in Schiedam en op foto’s in de telefoon van de verdachte. In een ander chatgesprek, dat heeft plaatsgevonden ten tijde van de inval in de loodsen en waarin de verdachte om een ‘kistje’ werd gevraagd, antwoordde hij: “Ik heb effe niets in huis, Beetje gezeur, Ik heb het effe ergens gedropt voor ze hier gaan kijken.” Hieruit wordt afgeleid dat de verdachte door de inval even geen sigaretten kon leveren.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat met de ‘ [naam 1] ’, die wordt genoemd in de gesprekken tussen de medeverdachten en in het kasboek, een andere [naam 1] dan de verdachte wordt bedoeld, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Dat de verdachte wordt bedoeld, blijkt uit het genoemde chatgesprek waarin over ‘ [naam 1] bellen’ wordt gesproken en vervolgens de verdachte wordt gebeld. Nadat [medeverdachte 1] met de verdachte had gebeld, heeft hij [medeverdachte 3] in hetzelfde chatgesprek laten weten dat hij ‘ [naam 1] ’ had gesproken. Van een andere ‘ [naam 1] ’ blijkt ook niet uit het strafdossier, met uitzondering van ene [naam 2] . Dat deze [naam 2] betrokkenheid had bij de sigarettenhandel en bedoeld wordt door de medeverdachten volgt echter op geen enkele wijze uit het strafdossier en is ongeloofwaardig, terwijl de betrokkenheid van de verdachte bij de sigarettenhandel overduidelijk is.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat de verdachte de loodsen in Schiedam aan de medeverdachten ter beschikking heeft gesteld voor de opslag van sigaretten, waar hij ‘zwart’ voor werd betaald. De verdachte heeft ook sigaretten van hen gekocht voor bedragen die vele malen lager zijn dan de prijs die voor deze hoeveelheid sigaretten moet worden betaald in het reguliere handelsverkeer. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte minst genomen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de sigaretten die hij samen met de medeverdachten voorhanden had, onveraccijnsd waren.
De verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met anderen en die samenwerking was gericht op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten en de verdere, illegale handel daarvan. De verdachte heeft daarbij een substantiële, ondersteunende rol gehad en
kan daarom als medepleger van het opzettelijk (in voorwaardelijke zin) voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten worden aangemerkt.
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.