ECLI:NL:RBROT:2024:12305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
10/996721-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte Mega Atkins, die beschuldigd werd van medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 18 mei 2018 tot en met 8 november 2018 opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De verdachte was betrokken bij het transport en de opslag van deze sigaretten, die afkomstig waren uit Turkije en Montenegro, en die via de haven van Rotterdam naar Ghana of Singapore zouden worden verscheept. De douane heeft in totaal ongeveer 90 miljoen sigaretten aangetroffen die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels.

De rechtbank heeft in haar vonnis ook strafmatigende omstandigheden meegewogen, zoals de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten, de hoge naheffingsaanslag van de Belastingdienst, de gezondheidsproblemen van de verdachte en zijn proceshouding. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in de criminele organisatie en dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband gericht op het plegen van misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996721-18
Datum uitspraak: 3 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat in Hendrik-Ido-Ambacht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 3 oktober en 19 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij in een periode van een half jaar samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De steller van de tenlastelegging heeft de tien containers waar deze sigaretten in werden vervoerd, uitgesplitst in a) één container in de periode 18 mei tot en met 3 juni 2018, b) drie containers in de periode 21 tot en met 30 augustus 2018 en c) zes containers in de periode 26 oktober tot en met 5 november 2018.
Verder wordt de verdachte verweten dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie.

3.Eis officier van justitie

  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Gelet op de inhoud van het strafdossier, c.q. de bewijsmiddelen, kunnen de volgende (mede tot een goed begrip van dit vonnis strekkende) feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt.
4.1.1.
De tien containers
In de periode van 15 mei tot en met 25 oktober 2018 zijn tien containers met daarin dozen sigaretten naar de haven van Rotterdam verscheept. In iedere container zaten ongeveer 1.000 dozen met daarin 10 miljoen sigaretten. De sigaretten waren van de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005, Black Mount, Swiss Black, Ibiza Essence en Medley en waren afkomstig uit Turkije en Montenegro. De containers met sigaretten zouden via de haven van Antwerpen verder worden verscheept naar hun eindbestemming in Ghana of Singapore.
De douane in Antwerpen heeft de inhoud van negen van de tien containers gecontroleerd. De containers 2 tot en met 4 (onder 1 b) op de tenlastelegging) zijn op 31 augustus 2018 gecontroleerd en de containers 5 tot en met 10 (onder 1 c) op de tenlastelegging) op 5 november 2018. Na opening van de containers bleek dat alleen de dozen op de eerste rijen sigaretten bevatten. Dat betrof slechts enkele tientallen dozen. Verder waren de containers gevuld met dozen met oude kleren en big bags met zand. De FIOD heeft berekend dat in totaal ongeveer 90 miljoen sigaretten uit deze containers waren verdwenen.
De eerste container (onder 1 a) op de tenlastelegging) is, na verscheping vanuit Antwerpen, in Ghana door de Ghanese douane geopend en gecontroleerd. Ook in deze container werden slechts enkele tientallen dozen met sigaretten aangetroffen en verder dozen met oude kleding die waren verzwaard met stenen.
4.1.2.
De verdachte en zijn medeverdachten
Het bedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]), in de persoon van de medeverdachte [medeverdachte 1], was de koper van de partijen sigaretten in de containers. Het bedrijf [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]) is op verzoek van [naam bedrijf 1] opgetreden als zogenoemde ‘notify party’. De verdachte, bestuurder van [naam bedrijf 2], nam de containers met sigaretten in Rotterdam voor [naam bedrijf 1] in ontvangst en regelde het transport en de tijdelijke opslag van de containers. De containers werden met een vrachtwagen van [naam bedrijf 2] in Rotterdam opgehaald en naar het bedrijfsterrein van [naam bedrijf 2] in ’s-Gravendeel vervoerd, waar de containers een aantal dagen werden opgeslagen, voordat een vrachtwagen van [naam bedrijf 2] de containers naar de haven van Antwerpen bracht. De verdachte liet ook douanedocumenten (T1) opmaken voor het vervoer van de containers vanuit de Rotterdamse haven naar Antwerpen, zodat er geen accijns verschuldigd was.
De medeverdachte [medeverdachte 2] was grootaandeelhouder van [naam bedrijf 2]. Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] zich actief bemoeide met de werkzaamheden die [verdachte] voor [naam bedrijf 1] verrichtte.
Bij aankomst van de laatste zes containers met sigaretten in de haven van Rotterdam op 21 en 25 oktober 2018 heeft de FIOD peilbakens op de containers geplaatst. Uit de gegevens van de peilbakens is gebleken dat alle zes containers vanaf het terrein van [naam bedrijf 2] met een trekker en oplegger naar een loods aan de Minervaweg in Schiedam zijn gebracht en sommige van de containers ook naar een loods aan de Mercuriusweg in Schiedam, voordat zij naar Antwerpen werden vervoerd. De bestuurder van de trekker was steeds de medeverdachte [medeverdachte 3]. Uit observaties en camerabeelden in de periode van 29 oktober tot en met 7 november 2018 is het volgende gebleken:
  • [medeverdachte 3] reed met een trekker de containers steeds in en uit de loodsen voordat hij ze terugbracht naar [naam bedrijf 2];
  • op meerdere dagen reed een vorkheftruck in en tussen de loodsen;
  • de vorkheftruck bracht big bags en bruine dozen van de ene loods naar de andere;
  • twee van de zes containers stonden met de deuren open en helemaal leeg in een loods;
  • er zijn meerdere keren vrachtwagens aangekomen en vertrokken bij de loods aan de Minervaweg;
  • de medeverdachte [medeverdachte 1] is in de nabijheid van de loodsen gezien en een keer in zijn auto samen met [medeverdachte 3] een loods binnengereden.
Op 1 november 2018 is [medeverdachte 3] met een witte bakwagen de loods aan de Minervaweg binnengereden en vervolgens is hij in de bakwagen naar Bleiswijk gereden, waar hij de sleutels van de bakwagen overdroeg aan de medeverdachte [medeverdachte 4].
4.1.3.
Aantreffen onveraccijnsde sigaretten
De douane heeft na de sleuteloverdracht de bakwagen in de gaten gehouden en gecontroleerd. In de bakwagen werden ongeveer 2 miljoen sigaretten van de merken President en Toros 2005 aangetroffen, die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels en dus niet in de heffing van accijns waren betrokken. Ook in een door [medeverdachte 4] gehuurde loods in Krimpen aan den IJssel werden bijna 6 miljoen onveraccijnsde sigaretten van de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005 en Black Mount aangetroffen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij de sigaretten aangeleverd kreeg door [medeverdachte 3], in de loods op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de sigaretten uit de originele dozen met opschrift haalde, opnieuw verpakte in bruine dozen zonder opschrift (‘neutrale’ dozen) en hiervoor betaald kreeg.
Op 8 november 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam. In de loodsen werden in totaal bijna 37 miljoen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen van onder meer de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005, Black Mount, Ibiza en Medley. Voor de drie loodsen in Schiedam en Krimpen aan den IJssel was geen vergunning afgegeven om als accijnsgoederenplaats te fungeren.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de in de drie loodsen en bakwagen aangetroffen sigaretten onderdeel uitmaakten van de partijen sigaretten die uit de containers waren verdwenen en dat de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam werden gebruikt om de sigaretten uit de containers te halen en, zonder daarvoor accijns af te dragen, illegaal te verhandelen.
In de periode van 1 tot en met 7 november 2018 is waargenomen dat de verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bijna dagelijks en soms meerdere keren op een dag, in wisselende samenstelling bij elkaar kwamen in het bedrijfspand van [medeverdachte 2] in Rotterdam. Verder zijn bij alle vier verdachten bij doorzoekingen van hun woningen dan wel bij het uitlezen van hun telefoons bescheiden, chatgesprekken en/of foto’s gevonden die in verband kunnen worden gebracht met de hiervoor beschreven illegale sigarettenhandel.
4.2.
Partiële vrijspraak feit 1 onder a) en b)
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten in de eerste vier containers. De verdachte heeft dit weersproken en het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij voorafgaand aan of ten tijde van het uitvoeren van zijn werkzaamheden met betrekking tot de sigaretten in deze containers wist of willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het merendeel van de sigaretten niet zou worden doorgevoerd maar, zonder dat accijns werd afgedragen, uit de containers zou worden ontvreemd en illegaal zou worden verhandeld. De verdachte wordt daarom (partieel) vrijgesproken van het onder 1 onder a) en b) ten laste gelegde.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 onder c) en feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 onder c) ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij tezamen en in vereniging onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft in opdracht en onder druk van medeverdachten gehandeld.
De verdachte moet ook van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
4.3.2.
Beoordeling feit 1 onder c)
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de sigaretten uit de laatste zes containers niet zouden worden doorgevoerd, maar door anderen uit de containers zouden worden gehaald en worden vervangen door andere goederen voordat hij de containers naar Antwerpen liet vervoeren. Ondanks deze wetenschap heeft de verdachte zijn werkzaamheden doorgezet. Hij heeft voor de containers met sigaretten de ontvangst in Rotterdam geregeld, het transport naar en van ’s-Gravendeel, de douanedocumenten (wetende dat die voor het traject van Rotterdam naar Antwerpen niet juist waren, omdat er grotendeels andere goederen in de containers zaten) en de opslag bij [naam bedrijf 2]. Ook heeft hij, als directeur van [naam bedrijf 2], toegestaan dat de containers het terrein van [naam bedrijf 2] tijdelijk verlieten, zodat de sigaretten door anderen eruit gehaald konden worden. De verdachte heeft daarmee een belangrijke en wezenlijke rol vervuld bij het voorhanden krijgen en hebben van de onveraccijnsde sigaretten en de verdere illegale handel daarvan.
De stelling van de verdediging dat de verdachte heeft gehandeld in opdracht en onder druk van derden vindt geen steun in het dossier, daargelaten wat dit zou betekenen voor een bewezenverklaring.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
4.3.3.
Beoordeling feit 2
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De verdachte heeft gedurende anderhalve maand samen met anderen accijnsfraude gepleegd. In die periode zijn zes containers met sigaretten naar Nederland verscheept, waar het merendeel van de sigaretten uit de containers is ontvreemd om illegaal te worden verhandeld en aan de accijnsheffing is onttrokken. Binnen de opgezette fraudeconstructie vervulden de deelnemers ieder een eigen rol, zoals aankoper van de sigaretten, chauffeur, uithaler, ompakker en handelaar. Ook werd een administratie bijgehouden waarin de ontvangen en uitgaande hoeveelheden sigaretten, kostenposten en namen van de afnemers van de illegale sigaretten en verschuldigde bedragen werden bijgehouden. De verdachten hadden veelvuldig contact met elkaar, via de telefoon of tijdens ontmoetingen, om de werkzaamheden met elkaar af te stemmen en zodoende de illegale sigarettenhandel te laten slagen. Gezien het vorenstaande was er sprake van een duurzaam en gestructureerd, op het handelen in onveraccijnsde sigaretten gericht samenwerkingsverband.
De verdachte fungeerde binnen dit samenwerkingsverband als facilitator. Hij regelde het vervoer van containers met sigaretten, een opslagplek van waaruit medeverdachten ongestoord met de containers aan de haal konden en hij zorgde ervoor dat de douanedocumenten overeenkwamen met de oorspronkelijke inhoud van de containers.
De verdachte had dus een actieve rol en vormde een belangrijke schakel binnen het samenwerkingsverband. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
28 september2018 tot en met 8 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten:
een grote hoeveelheid sigaretten in containers, genummerd [containernummer 1] en [containernummer 2] en [containernummer 3] en [containernummer 4] en [containernummer 5] en [containernummer 6],voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken;
2.
hij in de periode van
28 september2018 tot en met 8 november 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband tussen: verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [naam bedrijf 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het kopen
enverkopen van goederen, terwijl hij weet of vermoedt, dat een daarvoor in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan en/of de heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd (artikel 10:3, lid 1 en 2 van de Algemene douanewet) en- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van ingevolge de douanewetgeving vereiste aangiften, hetgeen er toe strekt dat te weinig rechten bij invoer wordt geheven (artikel 10:5, lid 1, 2 en 3 Algemene douanewet); en- het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, zijnde tabaksproducten, die niet overeenkomstig de bepaling van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1, juncto artikel 97 Wet op de accijns).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd;

2.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Algemene overweging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
7.3.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een periode van anderhalve maand meermaals opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten, die zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit Turkije en Montenegro Nederland waren binnengesmokkeld, voorhanden gehad. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die het verhandelen van onveraccijnsde sigaretten als oogmerk had.
De verdachte had daarbij de rol van ‘facilitator’. Hij regelde het transport van de containers met sigaretten vanuit de haven in Rotterdam naar het bedrijf waar hij directeur van was en sloeg de containers op het bedrijfsterrein op voordat hij ze verder liet vervoeren. Zodoende stelde hij medeverdachten in staat om de containers vanaf het bedrijfsterrein tijdelijk aan het zicht te onttrekken, het merendeel van de sigaretten uit de containers te ontvreemden en in de plaats daarvan dozen kleding en big bangs zand in de containers te plaatsen. Ook regelde hij douanedocumenten voor het vervoer van de containers naar Antwerpen waarop de oorspronkelijke inhoud werd vermeld, terwijl feitelijk dus andere goederen in de containers zaten.
Namens de verdachte is aangevoerd dat zijn rol bij de illegale sigarettenhandel zeer beperkt was. Dit volgt echter niet uit het dossier. Naast de hiervoor beschreven belangrijke rol en werkzaamheden van de verdachte onderhield hij contact met de medeverdachten over de documenten en hij was aanwezig bij besprekingen met prominente medeverdachten. Niet aannemelijk is dat de verdachte daarbij een ondergeschikte rol had of onder druk werd gezet, zoals door de verdediging betoogd. De verdachte heeft gehandeld uit eigen, financieel belang, zoals hij zelf heeft verklaard. Uit het dossier is evenwel af te leiden dat medeverdachten meer van de illegale sigarettenhandel hebben geprofiteerd dan de verdachte.
Met deze handel is door de verdachte samen met anderen voor een groot bedrag aan accijns ontdoken. De schatkist van de Staat der Nederlanden is daardoor ernstig benadeeld. De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring (een kleiner aantal containers) dan waarvan de Belastingdienst/FIOD in haar berekening van het fiscaal nadeel is uitgegaan, maar het lijkt erop dat dit nadeel een bedrag van € 15.000.000,- overstijgt. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabakswaren concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2024 volgt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
7.4.2.
Reclasseringsrapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 maart 2019. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van dit rapport.
7.4.3.
Overige persoonlijke omstandigheden
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte, nu 66 jaar oud, de afgelopen jaren met veel gezondheidsproblemen heeft gekampt. Hij heeft een hartaanval, slokdarmkanker, de veteranenziekte en een burn-out gehad. Verder heeft hij van de Belastingdienst een forse naheffingsaanslag accijns ontvangen. Deze omstandigheden zullen in strafmatigende zin worden meegewogen.
7.4.4.
Proceshouding
De verdachte heeft gedurende het opsporingsonderzoek enige openheid van zaken gegeven. Dit zal in licht strafmatigende zin worden meegewogen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Overschrijding redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 8 november 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met vier jaren overschreden.
Strafoplegging
Omdat de rechtbank de verdachte van een deel van de tenlastelegging vrijspreekt en gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten, de hoge naheffingsaanslag die de Belastingdienst aan de verdachte heeft opgelegd, zijn gezondheidsproblemen en proceshouding, komt de rechtbank tot het opleggen van een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Een deel van deze gevangenisstraf, te weten 6 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken, niet naleeft;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 december 2024.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2018 tot en
met 8 november 2018,
te Rotterdam en/of Schiedam en/of Krimpen aan den IJssel en/of Bleiswijk en/of
‘s-Gravendeel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
één (of meer) accijnsgoed(eren),
te weten:
a. a) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en) in of omstreeks de
periode van 18 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 (in een container, genummerd
[containernummer 7], althans (later) [containernummer 8]), en/of
b) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en) in of omstreeks
de periode van 21 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018 (in (een)
container(s), genummerd [containernummer 9] en/of [containernummer 10] en/of [containernummer 11]
), en/of
c) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en) in of omstreeks
de periode van 26 oktober 2018 tot en met vrijdag 5 november 2018 (in een)
container(s), genummerd [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of [containernummer 3]
en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] en/of [containernummer 6]), althans
- 2.000.000 sigaretten (op 1 en/of 2 november 2018, in een vrachtwagen met
kenteken [kenteken 1]), en/of
- 7.540.000 sigaretten (op 7 en/of 8 november 2018, in een vrachtwagencombinatie, bestaande uit trekker met Pools kenteken [kenteken 2] en oplegger met kenteken
[kenteken 3]), en/of
- 6.250.000 sigaretten (op 8 november 2019, in een loods aan [adres 2]
), en/of
- 30.359.760 sigaretten (op 8 november 2018, in een bedrijfspand gelegen
tussen de Minervaweg en Fortunaweg te Schiedam), en/of
- 5.700.000 sigaretten (in een kantoorruimte aan [adres 3],
althans (telkens) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en),
voorhanden heeft/hebben gehad,
dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing is/zijn betrokken;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en
met 8 november 2018,
te Rotterdam en/of ‘s-Gravendeel en/of Krimpen aan de IJssel en/of Schiedam,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een
samenwerkingsverband tussen:
verdachte, en/of
[medeverdachte 1], en/of
[medeverdachte 3], en/of
[medeverdachte 4], en/of
[medeverdachte 2], en/of
[naam bedrijf 2],
in elk geval uit een of meer medeverdachte(n) en/of een of meer (andere)
(rechts)perso(o)n(en)
welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te
weten:
- het lossen, laden, vervoeren, in enig gebouw, erf of besloten terrein
inslaan, voorhanden hebben of daaruit uitslaan kopen, verkopen, te koop
aanbieden of afleveren van goederen, terwijl hij weet of vermoedt, dat een
daarvoor in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan en/of de
heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd
(artikel 10:3, lid 1 en 2 van de Algemene douanewet)
en/of
- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van ingevolge de douanewetgeving
vereiste aangiften, hetgeen er toe strekt dat te weinig rechten bij invoer
wordt geheven (artikel 10:5, lid 1, 2 en 3 Algemene douanewet); en/of
- het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, zijnde
tabaksproducten, die niet overeenkomstig de bepaling van de Wet op de accijns
in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1, juncto artikel 97 Wet op de accijns).