4.2.1.Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De tien containers
In de periode van 15 mei tot en met 25 oktober 2018 zijn tien containers met daarin dozen sigaretten naar de haven van Rotterdam verscheept. In iedere container zaten ongeveer 1.000 dozen met daarin 10 miljoen sigaretten. De sigaretten waren van de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005, Black Mount, Swiss Black, Ibiza Essence en Medley en afkomstig uit Turkije en Montenegro. De containers met sigaretten zouden via de haven van Antwerpen verder worden verscheept naar hun eindbestemming in Ghana of Singapore.
De douane in Antwerpen heeft de inhoud van negen van de tien containers gecontroleerd. De containers 2 tot en met 4 (onder 1 b) op de tenlastelegging) zijn op 31 augustus 2018 gecontroleerd en de containers 5 tot en met 10 (onder 1 c) op de tenlastelegging) op 5 november 2018. Na opening van de containers bleek dat alleen de dozen op de eerste rijen sigaretten bevatten. Dat betrof slechts enkele tientallen dozen. Verder waren de containers gevuld met dozen met oude kleren en big bags met zand. De FIOD heeft berekend dat in totaal ongeveer 90 miljoen sigaretten uit deze containers waren verdwenen.
De eerste container (onder 1 a) op de tenlastelegging) is, na verscheping vanuit Antwerpen, in Ghana door de Ghanese douane geopend en gecontroleerd. Ook in deze container werden slechts enkele tientallen dozen met sigaretten aangetroffen en verder dozen met oude kleding die waren verzwaard met stenen.
De verdachte en zijn medeverdachten
Het bedrijf [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), in de persoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] , was de koper van de partijen sigaretten in de containers. Het bedrijf [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) is op verzoek van [naam bedrijf 2] opgetreden als zogenoemde ‘notify party’. De medeverdachte [medeverdachte 1] , bestuurder van [naam bedrijf 3] , nam de containers met sigaretten in Rotterdam voor [naam bedrijf 2] in ontvangst en regelde het transport en de tijdelijke opslag van de containers. De containers werden met een vrachtwagen van [naam bedrijf 3] in Rotterdam opgehaald en naar het bedrijfsterrein van [naam bedrijf 3] in ’s-Gravendeel vervoerd, waar de containers een aantal dagen werden opgeslagen, voordat een vrachtwagen van [naam bedrijf 3] de containers naar de haven van Antwerpen bracht. [medeverdachte 1] liet douanedocumenten (T1) opmaken voor het vervoer van de containers vanuit de Rotterdamse haven naar Antwerpen, zodat er geen accijns verschuldigd was.
De verdachte was in de ten laste gelegde periode aandeelhouder van [naam bedrijf 3] . Uit tapgesprekken blijkt dat de verdachte zich actief bemoeide met de werkzaamheden die [medeverdachte 1] voor [naam bedrijf 2] verrichtte.
Bij de aankomst van de laatste zes containers met sigaretten in de haven van Rotterdam op 21 en 25 oktober 2018 heeft de FIOD peilbakens op de containers geplaatst. Uit de gegevens van de peilbakens is gebleken dat alle zes containers vanaf het terrein van [naam bedrijf 3] met een trekker en oplegger naar een loods aan de Minervaweg in Schiedam zijn gebracht en sommige van de containers ook naar een loods aan de Mercuriusweg in Schiedam, voordat zij naar Antwerpen werden vervoerd. De bestuurder van de trekker was steeds de medeverdachte [medeverdachte 3] . Uit observaties en camerabeelden in de periode van 29 oktober tot en met 7 november 2018 is het volgende gebleken:
- [medeverdachte 3] reed met een trekker de containers steeds in en uit de loodsen voordat hij ze terugbracht naar [naam bedrijf 3] ;
- op meerdere dagen reed een vorkheftruck in en tussen de loodsen;
- de vorkheftruck bracht big bags en bruine dozen van de ene loods naar de andere;
- twee van de zes containers stonden met de deuren open en helemaal leeg in een loods;
- er zijn meerdere keren vrachtwagens aangekomen en vertrokken bij de loods aan de Minervaweg;
- de medeverdachte [medeverdachte 2] is in de nabijheid van de loodsen gezien en een keer in zijn auto samen met [medeverdachte 3] een loods binnengereden.
Op 1 november 2018 is [medeverdachte 3] met een witte bakwagen de loods aan de Minervaweg binnengereden en vervolgens is hij in de bakwagen naar Bleiswijk gereden, waar hij de sleutels van de bakwagen overdroeg aan de medeverdachte [medeverdachte 4] .
Aantreffen onveraccijnsde sigaretten
De douane heeft na de sleuteloverdracht de bakwagen in de gaten gehouden en gecontroleerd. In de bakwagen werden ongeveer 2 miljoen sigaretten van de merken President en Toros 2005 aangetroffen, die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels en dus niet in de heffing van accijns waren betrokken. Ook in een door [medeverdachte 4] gehuurde loods in Krimpen aan den IJssel werden bijna 6 miljoen onveraccijnsde sigaretten van de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005 en Black Mount aangetroffen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij de sigaretten aangeleverd kreeg door [medeverdachte 3] , in de loods op verzoek van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de sigaretten uit de originele dozen met opschrift haalde, opnieuw verpakte in bruine dozen zonder opschrift (‘neutrale’ dozen) en hiervoor betaald kreeg.
Op 8 november 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam. In de loodsen werden in totaal bijna 37 miljoen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen van onder meer de merken President Full Flavour en Gold, Toros 2005, Black Mount, Ibiza en Medley. Voor de drie loodsen in Schiedam en Krimpen aan den IJssel was geen vergunning afgegeven om als accijnsgoederenplaats te fungeren.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de in de drie loodsen en bakwagen aangetroffen sigaretten onderdeel uitmaakten van de partijen sigaretten die uit de containers waren verdwenen en dat de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam werden gebruikt om de sigaretten uit de containers te halen en, zonder daarvoor accijns af te dragen, illegaal te verhandelen.
In de periode van 1 tot en met 7 november 2018 is waargenomen dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bijna dagelijks en soms meerdere keren op een dag, in wisselende samenstelling bij elkaar kwamen in een bedrijfspand van de verdachte in Rotterdam. Verder zijn bij alle vier verdachten bij doorzoekingen van hun woningen dan wel bij het uitlezen van hun telefoons bescheiden, chatgesprekken en/of foto’s gevonden die in verband kunnen worden gebracht met de hiervoor beschreven illegale sigarettenhandel.
4.2.3.Beoordeling feit 1
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte wist dat de containers van het terrein van [naam bedrijf 3] werden gehaald, dat er vervolgens sigaretten uit de containers zouden worden gehaald en worden omgewisseld voor andere goederen, en dat de verdachte in opdracht van [medeverdachte 2] aan deze fraudeconstructie meewerkte.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt gesteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft zelf verklaard dat [naam 2] (wat volgens [medeverdachte 4] de bijnaam van [medeverdachte 3] is) hem President sigaretten aanbood via [medeverdachte 2] . Hij heeft vervolgens verklaard dat daar geen vervolg aan is gegeven, maar dit wordt, gezien de hiervoor vastgestelde feiten, niet geloofwaardig geacht. [naam bedrijf 3] , het bedrijf waar de verdachte voor 66% middellijk aandeelhouder van was, heeft immers voor [naam bedrijf 2] c.q. [medeverdachte 2] tien containers met hoofdzakelijk sigaretten van het merk President in ontvangst genomen. Verder is de modus operandi ten aanzien van die tien containers steeds hetzelfde geweest. [naam bedrijf 3] trad vanaf mei 2018, voordat de eerste container met sigaretten in Rotterdam arriveerde, als notify party op voor [naam bedrijf 2] c.q. [medeverdachte 2] , de containers zijn met een vrachtwagen van [naam bedrijf 3] vanuit Rotterdam vervoerd naar het bedrijfsterrein van [naam bedrijf 3] en vervolgens is het merendeel van de sigaretten uit de containers gehaald en vervangen door dozen kleding en big bags met zand. De verdachte heeft eind september 2018 aan [medeverdachte 1] gevraagd of hij een paklijst kon veranderen en een paar dagen later, op 2 oktober 2018, of [medeverdachte 1] langs kon komen om die paklijsten te regelen. Op een USB-stick van [medeverdachte 1] zijn twee paklijsten aangetroffen die op 2 oktober 2018 door hem zijn aangepast en die beide betrekking hebben op de 4e container ( [containernummer 1] ). Op een paklijst is vermeld dat de container 950 dozen sigaretten bevat en op de tweede is vermeld dat er ‘slechts’ 40 dozen met sigaretten in de container zitten en verder dozen met kleding en pallets stenen. Omdat de verdachte het verzoek heeft gedaan om de paklijst te wijzigen, moet hij hebben geweten dat er sigaretten uit de container waren gehaald en andere goederen erin waren gedaan.
Tot slot zijn de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de dagen nadat in de loodsen in Schiedam de sigaretten uit de laatste zes containers waren gehaald, gedurende een week veelvuldig en in wisselende samenstelling samengekomen in een bedrijfspand van de verdachte in Rotterdam. De verdachte is daar steeds bij aanwezig geweest, veelal samen met een onbekend gebleven persoon genaamd ‘[naam 3]’. Uit observaties in combinatie met chatgesprekken is gebleken dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en ‘[naam 3]’ voor, tijdens en na die bijeenkomsten met elkaar chatten over zaken die aan de illegale sigarettenhandel zijn te relateren (heb je zegel nodig, vanmorgen twee ingeleverd en de loods opgeruimd, hoeveel dozen heeft hij afgerekend, container, uitgeladen, voorbeelden aan Turken geven, zijn er problemen met [medeverdachte 4] (de rechtbank leest de medeverdachte [medeverdachte 4] in wiens loods kort ervoor een inval was gedaan), en dat zij kort na die inval aan elkaar vragen naar kantoor te komen (ben je op kantoor, ik kom eraan, kantoor beter, veilig daar toch), waarna ze bij het bedrijfspand van de verdachte worden waargenomen. De rechtbank leidt hieruit af dat het kantoor van de verdachte de ontmoetingsplek was voor de verdachten om met elkaar ‘veilig’ te kunnen spreken over de illegale sigarettenhandel. Ook dat draagt bij aan de overtuiging dat de verdachte een vergaande en belangrijke rol had bij de illegale sigarettensmokkel.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte, vanaf het moment dat [naam bedrijf 3] met [naam bedrijf 2] zaken ging doen, wist dat het doel daarvan was om de sigaretten uit de containers te ontvreemden en desondanks hieraan is blijven meewerken. De verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met anderen en die samenwerking was gericht op het voorhanden krijgen en hebben van de onveraccijnsde sigaretten en de verdere, illegale handel daarvan. De verdachte heeft daarbij een substantiële en faciliterende rol gehad en kan daarom als medepleger worden aangemerkt. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
4.2.4.Beoordeling feit 2
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De verdachte heeft gedurende een half jaar samen met anderen accijnsfraude gepleegd. In die periode zijn tien containers met sigaretten naar Nederland verscheept, waar het merendeel van de sigaretten uit de containers is ontvreemd om illegaal te worden verhandeld en aan de accijnsheffing is onttrokken. Binnen de opgezette fraudeconstructie vervulden de deelnemers ieder een eigen rol, zoals aankoper van de sigaretten, chauffeur, uithaler, ompakker en handelaar. Ook werd een administratie bijgehouden waarin de ontvangen en uitgaande hoeveelheid sigaretten, kostenposten en namen en verschuldigde bedragen van de afnemers van de illegale sigaretten werden bijgehouden. De verdachten hadden veelvuldig contact met elkaar, via de telefoon of tijdens ontmoetingen, om de werkzaamheden met elkaar af te stemmen en zodoende de illegale sigaretten handel te laten slagen. Gezien het vorenstaande was er sprake van een duurzaam en gestructureerd, op het handelen in onveraccijnsde sigaretten gericht samenwerkingsverband.
De verdachte fungeerde binnen dit samenwerkingsverband als facilitator. Hij liet het bedrijf waar hij grootaandeelhouder van was de ontvangst en het vervoer van de containers met sigaretten regelen en de containers opslaan op het bedrijfsterrein van waaruit medeverdachten ongestoord met de containers aan de haal konden. Ook gaf hij [medeverdachte 1] instructies voor het opmaken van het papierwerk voor het transport van de containers en hij stelde zijn kantoor ter beschikking als ontmoetingsplek, waar hij en de medeverdachten met elkaar konden vergaderen over de illegale sigarettenhandel. De verdachte had dus een actieve rol en vormde een belangrijke schakel binnen het samenwerkingsverband. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Het verweer wordt verworpen.