In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 13 november 2024, gaat het om de voorlopige en reguliere voogdij over een minderjarige, geboren in 2007, na het overlijden van de moeder op 24 augustus 2024. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd in Rotterdam, als verzoeker, en de tante van de minderjarige als belanghebbende aangemerkt. De moeder had het ouderlijk gezag over de minderjarige, maar door haar overlijden is er een gezagsvacuüm ontstaan. De minderjarige verblijft momenteel bij zijn grootouders aan moederszijde.
De Raad verzoekt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West te belasten met de voorlopige voogdij en de tante met de reguliere voogdij. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de GI als de vader en de grootouders hun instemming met het verzoek van de Raad uitgesproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige is om de tante te belasten met de voogdij, omdat zij in staat is om de minderjarige te ondersteunen en hem op te nemen in haar gezin.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI en de Raad beoordeeld en geconcludeerd dat het niet langer dringend noodzakelijk is om de GI met de voorlopige voogdij te belasten, nu de tante bereid is om de voogdij te aanvaarden. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de tante met de voogdij te belasten toegewezen en het overige verzochte afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is verzocht om een aantekening in het centraal gezagsregister te maken. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.