ECLI:NL:RBROT:2024:12282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/10/688622 / FA RK 24-8176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over voorlopige en reguliere voogdij in de zaak van een minderjarige na overlijden van de moeder

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 13 november 2024, gaat het om de voorlopige en reguliere voogdij over een minderjarige, geboren in 2007, na het overlijden van de moeder op 24 augustus 2024. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd in Rotterdam, als verzoeker, en de tante van de minderjarige als belanghebbende aangemerkt. De moeder had het ouderlijk gezag over de minderjarige, maar door haar overlijden is er een gezagsvacuüm ontstaan. De minderjarige verblijft momenteel bij zijn grootouders aan moederszijde.

De Raad verzoekt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West te belasten met de voorlopige voogdij en de tante met de reguliere voogdij. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de GI als de vader en de grootouders hun instemming met het verzoek van de Raad uitgesproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige is om de tante te belasten met de voogdij, omdat zij in staat is om de minderjarige te ondersteunen en hem op te nemen in haar gezin.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI en de Raad beoordeeld en geconcludeerd dat het niet langer dringend noodzakelijk is om de GI met de voorlopige voogdij te belasten, nu de tante bereid is om de voogdij te aanvaarden. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de tante met de voogdij te belasten toegewezen en het overige verzochte afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is verzocht om een aantekening in het centraal gezagsregister te maken. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Locatie Rotterdam
Zaaknummer: C/10/688622 / FA RK 24-8176
Datum uitspraak: 19 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over de voorlopige voogdij en reguliere voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam - Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[tante moederszijde] ,
hierna te noemen: de tante moederszijde (mz), wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Dordrecht,
[naam vader] ,
hierna te noemen: de vader, wonende in Dordrecht,
[grootvader moederszijde] en [grootmoeder moederszijde] ,
hierna te noemen: de grootouders moederszijde (mz), wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 1 november 2024, ontvangen op diezelfde datum.

2.De feiten

2.1.
De moeder was belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] . Door het overlijden van de moeder op 24 augustus 2024 is er een gezagsvacuüm ontstaan.
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de grootouders mz.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] . Tevens verzoekt de Raad om de tante mz te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] , tot aan zijn meerderjarigheid.
3.2.
Hoewel de Raad allebei de verzoeken tijdens de mondelinge behandeling handhaaft, heeft het de voorkeur om de tante mz te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] . De Raad is tot deze conclusie gekomen, door een kort maar gedegen onderzoek.
3.3.
De GI sluit zich tijdens de mondelinge behandeling aan bij het verzoek van de Raad.
3.4.
Door de tante mz wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Op het moment dat de tante mz is verhuisd, is het de natuurlijke weg om haar te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] . Zo kan de tante mz [voornaam minderjarige] ondersteunen bij het regelen van verschillende zaken, waaronder erfrechtelijke zaken. De tante mz heeft kinderen in dezelfde leeftijdsklasse als [voornaam minderjarige] . Zij zou hem graag opnemen in haar gezin.
3.5.
Door de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad. De tante mz is op dit moment beter in staat om [voornaam minderjarige] te helpen dan de vader. Het is een goede oplossing om haar te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] .
3.6.
Door de grootouders mz wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad. Sinds dat de moeder kwam te overlijden, hebben de grootouders mz met veel liefde voor [voornaam minderjarige] gezorgd, gezien [voornaam minderjarige] voor het overlijden van de moeder ook vaak bij hen verbleef. De hele familie zal hem blijven ondersteunen. Het is fijn dat [voornaam minderjarige] bij de tante kan wonen, nadat zij is verhuisd.

4.De beoordeling

4.1.
De moeder was belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] . Door het overlijden van de moeder op 24 augustus 2024 is er een gezagsvacuüm ontstaan. De rechtbank dient daarom een voogd te benoemen (artikel 1:295 BW). Op grond van artikel 1:241, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling belasten met de voorlopige voogdij over een minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen. Op grond van artikel 1:253g lid 1 BW kan de kinderrechter tevens de overlevende ouder of een derde belasten met het gezag over een minderjarige, wanneer de ouder die het gezag over de minderjarige alleen uitoefent overlijdt.
4.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de Raad zowel het verzoek om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] , als het verzoek om de tante mz te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] handhaaft. Net zoals de betrokken partijen, is de kinderrechter echter van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige] de voorkeur heeft om de tante mz te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] , in plaats van de GI. De tante is in staat om [voornaam minderjarige] te ondersteunen bij het regelen van verschillende zaken. Ook is zij bereid om [voornaam minderjarige] op te nemen in haar gezin. Nu de tante zich bereid heeft verklaard om de voogdij over [voornaam minderjarige] te aanvaarden, is het bovendien niet meer dringend en onverwijld noodzakelijk om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] . De kinderrechter benadrukt dat het positief is dat de familie van [voornaam minderjarige] hem de afgelopen periode zo goed heeft opgevangen en hem de aankomende periode blijft ondersteunen.
4.3.
Gelet op het voorgaande, zal de kinderrechter het verzoek van de GI om de tante mz te belasten met de voogdij over [voornaam minderjarige] toewijzen en uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De kinderrechter zal het overig verzochte afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
belast de tante mz met de voogdij over [voornaam minderjarige] ;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het overig verzochte af.
5.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024 door mr. H. Mol, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.