ECLI:NL:RBROT:2024:12264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
10822926 CV EXPL 23-32183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van werkgever tot financiering van toekomstige onvoorwaardelijke indexatie in pensioenregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Allianz Global Corporate & Specialty SE. [eiser] heeft in het verleden pensioen opgebouwd bij Allianz, maar de pensioenregeling is per 1 januari 2013 gewijzigd van onvoorwaardelijke naar voorwaardelijke indexatie. [eiser] heeft geprocedeerd omdat hij meent dat Allianz verplicht is om toekomstige onvoorwaardelijke indexatie tot aan zijn verwachte sterfdatum bij voorbaat te financieren. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Allianz niet verplicht is om alle toekomstige onvoorwaardelijke indexatie vooraf te financieren, omdat de Hoge Raad in het AFM-arrest heeft geoordeeld dat dit niet nodig is als de onvoorwaardelijke indexatie is gekoppeld aan het deelnemerschap. Dit was in het geval van [eiser] aan de orde.

De procedure begon met een dagvaarding op 16 november 2023, gevolgd door een zitting op 22 augustus 2024. Tijdens deze zitting waren zowel [eiser] als vertegenwoordigers van Allianz aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Allianz tijdig heeft voldaan aan de eerdere veroordeling van het Hof Den Haag, waarin Allianz werd verplicht om de onvoorwaardelijke indexatie te financieren. [eiser] had een vordering ingesteld voor dwangsommen omdat hij meende dat Allianz niet aan deze verplichting had voldaan, maar de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat [eiser] als gewezen deelnemer aan de pensioenregeling geen recht heeft op onvoorwaardelijke indexatie, maar slechts op voorwaardelijke indexatie. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.765,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Allianz het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als [eiser] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10822926 CV EXPL 23-32183
datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Allianz Global Corporate & Specialty SE,
vestigingsplaats: München, Duitsland,
gedaagde,
gemachtigde: prof. mr. drs. M. Heemskerk.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Allianz’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 november 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte van [eiser], met bijlagen;
  • de akte van Allianz, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigden.
1.2.
Op 22 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser] en zijn echtgenote, met de gemachtigde;
  • namens Allianz: [naam 1], wettelijk vertegenwoordiger van Allianz in Nederland, [naam 2], HR business partner Allianz, met de gemachtigde.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser] is in dienst geweest bij (de rechtsvoorganger van) Allianz en bouwde daar pensioen op. Allianz heeft de pensioenregeling per 1 januari 2013 gewijzigd. De toeslagverlening is van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk gegaan. [eiser] heeft hierover geprocedeerd. Bij arrest van 21 januari 2020 heeft het Hof Den Haag [eiser] in het gelijk gesteld. Het Hof heeft Allianz veroordeeld om de tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf 1 januari 2013 onvoorwaardelijk te indexeren en om deze indexatie te financieren, op straffe van een dwangsom. [eiser] wil dat Allianz hem € 50.000,- aan dwangsommen betaalt omdat Allianz niet tijdig aan de veroordeling heeft voldaan. [eiser] eist daarnaast financiering aan ASR om aan [eiser] € 3.480,- per jaar uit te betalen voor indexatie over de periode 1 januari 2001 tot 1 januari 2013. Allianz is het met de eisen niet eens. De kantonrechter stelt Allianz in het gelijk. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waar deze beslissing op is gebaseerd.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser] is sinds 1987 bij (een rechtsvoorganger van) Allianz in dienst geweest. [eiser] nam deel aan de pensioenregeling. Tot 1 januari 2001 heeft [eiser] pensioen opgebouwd bij AMEV (tegenwoordig ASR) op basis van een eindloonregeling. Vanaf 1 januari 2001 tot 1 juli 2020 heeft [eiser] pensioen opgebouwd bij SPAN(G) op basis van een middelloonregeling. Het tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioen is bij AMEV/ASR gebleven, er heeft geen waardeoverdracht plaatsgevonden. Vanaf 1 juli 2020 heeft [eiser] pensioen opgebouwd bij Lifetri.
2.3.
Per 1 januari 2013 heeft Allianz de pensioenregeling gewijzigd. De toeslagverlening was niet langer onvoorwaardelijk maar voorwaardelijk, op basis van de zogeheten overrente.
2.4.
[eiser] was het met deze wijziging van de pensioenregeling niet eens en heeft hierover geprocedeerd. Het Hof Den Haag heeft in zijn arrest van 21 januari 2020 – voor zover relevant – het volgende beslist:
  • “(…) veroordeelt Allianz en ASR tot nakoming van de pensioenovereenkomst, in die zin dat de door [eiser] tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR, krachtens de maatstaf van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement, vanaf 1 januari 2013 onvoorwaardelijk zullen worden geïndexeerd;
  • veroordeelt Allianz tot financiering van deze indexatie, dit op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag na twee maanden na betekening van dit arrest, dat Allianz in gebreke blijft om aan dit arrest te voldoen, met een maximum van € 50.000,- (…)”;
2.5.
Allianz heeft ASR op 26 maart 2020 een indexatiekoopsom van € 62.702,- betaald voor de op de datum van het arrest tot en met 2020 verschuldigde onvoorwaardelijke indexatie voor de door [eiser] bij ASR opgebouwde pensioenaanspraken.
2.6.
[eiser] heeft het arrest van het Hof aan Allianz laten betekenen op 27 augustus 2020. ASR heeft tegen het arrest cassatieberoep in gesteld. Het oordeel van het Hof over de onvoorwaardelijke indexatie is in cassatie niet aan de orde gesteld.
2.7.
[eiser] ontvangt sinds 1 juni 2021 pensioen van ASR.
2.8.
Op 15 juli 2021 heeft Allianz alle toekomstige onvoorwaardelijke indexatie afgefinancierd door € 176.089,63 aan ASR te betalen.
2.9.
Op 25 augustus 2021 hebben Allianz en [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 december 2021 is beëindigd.
Allianz is geen dwangsommen verschuldigd
2.10.
De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Allianz is namelijk geen dwangsommen verschuldigd, want zij heeft tijdig voldaan aan de veroordeling van het Hof. Allianz heeft ASR op 26 maart 2020, dus vóór de betekening van het arrest, een indexatiekoopsom van € 62.702,- betaald voor de op de datum van het arrest tot en met 2020 verschuldigde onvoorwaardelijke indexatie voor de door [eiser] bij ASR opgebouwde pensioenaanspraken. Allianz heeft een bankafschrift overgelegd waaruit de betaling blijkt [1] . Allianz heeft de berekening van de koopsom onderbouwd met onder meer een notitie van Triple A – Risk Finance [2] . [eiser] heeft de (juistheid van de) hoogte van de koopsom en de betaling daarvan aan ASR niet voldoende gemotiveerd betwist. Daarom staat vast dat de berekende koopsom juist is en dat deze is betaald aan ASR. Hierdoor heeft Allianz voldaan aan de veroordeling van het Hof om de onvoorwaardelijke indexatie over de tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2013 te financieren.
Allianz hoefde niet alle toekomstige indexatie bij voorbaat te financieren
2.11.
Allianz was niet verplicht om ook alle toekomstige onvoorwaardelijke indexatie tot aan de verwachte sterfdatum bij voorbaat te financieren. De Hoge Raad heeft in het AFM-arrest op 21 april 2023 [3] geoordeeld dat het niet nodig is toekomstige indexatie vooraf te financieren als de onvoorwaardelijke indexatie is gekoppeld aan het deelnemerschap. Dat is bij [eiser] het geval.
2.12.
Het standpunt van [eiser] dat hij zowel tijdens het dienstverband (als deelnemer) als na beëindiging daarvan (als slaper en gepensioneerde) een onvoorwaardelijk recht op indexatie heeft, volgt de kantonrechter niet. Het klopt dat [eiser] als deelnemer een recht op onvoorwaardelijke indexatie had. Maar zoals Allianz terecht heeft betoogd, is dit een onvoorwaardelijk recht op indexatie met een voorwaardelijk element, namelijk dat hij deelneemt aan de regeling. Zodra deelname aan de pensioenregeling stopt (als [eiser] slaper of gepensioneerde wordt) heeft [eiser] geen recht op onvoorwaardelijke indexatie meer maar alleen een recht op voorwaardelijke indexatie.
2.13.
Het Hof heeft geoordeeld dat het recht van [eiser] op zijn bij AMEV/ASR opgebouwde pensioenaanspraken en de indexatie daarvan wordt beheerst door de achtereenvolgende cao’s. Volgens het Hof is de pensioenovereenkomst tussen [eiser] en Allianz neergelegd in die achtereenvolgende cao’s. Die pensioenovereenkomst in de achtereenvolgende cao’s geldt dus volgens het Hof - anders dan [eiser] meende - ook voor het pensioen dat [eiser] in dienst van (de rechtsvoorganger van) Allianz bij AMEV/ASR heeft opgebouwd [4] .
2.14.
Het Hof heeft vastgesteld dat [eiser] als actieve deelnemer tot 1 januari 2013 op grond van de cao een onvoorwaardelijk recht op indexatie had over het bij AMEV/ASR opgebouwde pensioen. Volgens het Hof is de cao-wijziging waardoor dit onvoorwaardelijke recht op indexatie over de al opgebouwde pensioenaanspraken per 1 januari 2013 naar voorwaardelijk is gegaan, in strijd met artikel 20 van de Pensioenwet en dus niet geldig. Daarom heeft [eiser] als actieve deelnemer aan de pensioenregeling nog steeds een onvoorwaardelijk recht op indexatie van de bij AMEV/ASR opgebouwde pensioenaanspraken en is Allianz veroordeeld om dat te financieren. Die onvoorwaardelijke indexatie geldt alleen zolang [eiser] deelnemer is. Anders dan [eiser] meent, kan hij als gewezen deelnemer geen onvoorwaardelijk recht op indexatie ontlenen aan artikel 16 AMEV-reglement. Het Hof heeft alleen beslist dat de indexatiemaatstaf (de prijsindex met een maximum van 3%) van dat artikel moet worden toegepast en niet dat die bepaling verder van toepassing is tussen Allianz en [eiser]. Het Hof heeft juist geoordeeld dat de pensioenovereenkomst tussen Allianz en [eiser] wordt beheerst door de cao én dat slapers en pensioengerechtigden op grond van de cao al vanaf 2002 een voorwaardelijk recht op indexatie hebben [5] . Dus geen onvoorwaardelijke indexatie volgens artikel 16 AMEV. Het arrest heeft, zoals Allianz terecht stelt, gezag van gewijsde. Dat betekent dat tussen partijen vaststaat dat [eiser] tijdens zijn deelnemerschap recht op onvoorwaardelijke indexatie heeft en daarna, als slaper en pensioengerechtigde, recht op voorwaardelijke indexatie. Dat Allianz op 15 juli 2021 toch alle toekomstige onvoorwaardelijke indexatie heeft afgefinancierd door € 176.089,63 aan ASR te betalen, ziet de kantonrechter niet als een erkenning van Allianz dat zij daartoe ook verplicht was. Allianz heeft op de zitting uitgelegd dat zij wel ineens moest betalen omdat ASR niet meer met jaarlijkse koopsommen werkte.
Allianz hoeft niet nogmaals indexatie over 2001 tot 2013 aan ASR te financieren
2.15.
Ook de vordering om Allianz te veroordelen tot het financieren aan ASR van de indexatie over het opgebouwde AMEV/ASR-pensioen over de jaren 1 januari 2001 tot 1 januari 2013, wordt afgewezen. Allianz is deze verplichting al nagekomen. Weliswaar is juist dat de indexatie over die periode is ondergebracht bij SPANG en later (na waardeoverdracht) bij Lifetri, terwijl dat ASR had moeten zijn. Toch hoeft Allianz de indexatie niet nogmaals te financieren aan ASR. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat SPANG de indexatie over het opgebouwde AMEV/ASR-pensioen over de jaren 2001 tot 2013 helemaal heeft uitgevoerd. Daarom heeft het Hof de door [eiser] gevorderde indexatie en financiering alleen toegewezen vanaf 2013 en niet over de periode 2001 tot 2013. Allianz stelt terecht dat het arrest van het Hof ook op dit punt gezag van gewijsde heeft, waardoor partijen aan dit oordeel zijn gebonden.
2.16.
Allianz heeft op de zitting verklaard dat zij als onderdeel van de koopsom aan ASR ook een bedrag heeft betaald voor de cumulatieve indexatie vanaf 2013 (de indexatie vanaf 2013 over de door SPAN uitgevoerde indexatie over 2001 tot 2013). [eiser] heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarmee heeft Allianz aan al haar indexatieverplichtingen voldaan. Dat de pensioenuitkeringen van Lifetri op een latere datum ingaan dan het pensioen van ASR waardoor de indexatie ook later wordt uitgekeerd dan wanneer dit via ASR was gegaan, heeft Allianz op zichzelf niet weersproken. Maar Allianz heeft daar tegen ingebracht (en [eiser] heeft dat op zijn beurt niet voldoende gemotiveerd weersproken) dat [eiser] de ingangsdatum van zijn pensioen bij Lifetri kan vervroegen, zonder dat dit actuarieel nadelige gevolgen voor hem heeft.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.17.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan Allianz moet betalen op € 1.630,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.765,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.18.
Dit vonnis wordt voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Allianz dat heeft gevraagd en [eiser] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van Allianz worden begroot op € 1.765,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
34650

Voetnoten

1.Zie productie 1 van Allianz
2.Zie productie 5 van Allianz
3.Hoge Raad 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:661 (AFM).
4.Zie arrest van het Hof, rechtsoverweging 5 e.v.
5.Zie arrest van het Hof, rechtsoverweging 14 e.v.