In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Allianz Global Corporate & Specialty SE. [eiser] heeft in het verleden pensioen opgebouwd bij Allianz, maar de pensioenregeling is per 1 januari 2013 gewijzigd van onvoorwaardelijke naar voorwaardelijke indexatie. [eiser] heeft geprocedeerd omdat hij meent dat Allianz verplicht is om toekomstige onvoorwaardelijke indexatie tot aan zijn verwachte sterfdatum bij voorbaat te financieren. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Allianz niet verplicht is om alle toekomstige onvoorwaardelijke indexatie vooraf te financieren, omdat de Hoge Raad in het AFM-arrest heeft geoordeeld dat dit niet nodig is als de onvoorwaardelijke indexatie is gekoppeld aan het deelnemerschap. Dit was in het geval van [eiser] aan de orde.
De procedure begon met een dagvaarding op 16 november 2023, gevolgd door een zitting op 22 augustus 2024. Tijdens deze zitting waren zowel [eiser] als vertegenwoordigers van Allianz aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Allianz tijdig heeft voldaan aan de eerdere veroordeling van het Hof Den Haag, waarin Allianz werd verplicht om de onvoorwaardelijke indexatie te financieren. [eiser] had een vordering ingesteld voor dwangsommen omdat hij meende dat Allianz niet aan deze verplichting had voldaan, maar de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat [eiser] als gewezen deelnemer aan de pensioenregeling geen recht heeft op onvoorwaardelijke indexatie, maar slechts op voorwaardelijke indexatie. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.765,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Allianz het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als [eiser] in hoger beroep gaat.