ECLI:NL:RBROT:2024:12260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/10/677713 / HA ZA 24-338
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake diverse regresvorderingen tussen ex-echtgenoten met betrekking tot verjaring en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2024, zijn de ex-echtgenoten betrokken in een civiele procedure over diverse regresvorderingen. De man, eiser in conventie, vordert betaling van de vrouw, eiseres in reconventie, voor een totaalbedrag van € 112.959,60, dat is opgebouwd uit verschillende vorderingen die voortvloeien uit hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De vrouw verzet zich tegen deze vorderingen en stelt dat deze zijn verjaard, dat er sprake is van rechtsverwerking en misbruik van recht. De rechtbank behandelt de vorderingen van de man en de verweren van de vrouw, waarbij de verjaringstermijnen en de stuitingshandelingen van belang zijn. De rechtbank concludeert dat de man in sommige gevallen zijn vorderingen kan doorzetten, terwijl andere vorderingen zijn verjaard. De vrouw vordert in reconventie betaling van haar aandeel in de gezamenlijke lasten, en de rechtbank oordeelt dat de man ook aan haar moet betalen. Uiteindelijk wordt de man veroordeeld om een bedrag van € 9.410,34 aan de vrouw te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677713 / HA ZA 24-338
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Spijkenisse,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Barendrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 april 2024, met producties 1 tot en met 35;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met
18;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 12 juni 2024 waarin een
mondelinge behandeling is bepaald;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 2 september 2024 met een zittingsagenda;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overleggen van producties, met producties 36 tot en met 45;
- de akte overleggen stukken van de vrouw, met producties 19 en 20;
- de mondelinge behandeling op 30 september 2024.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De man heeft op 1 augustus 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.2.
Tussen partijen is gedurende de echtscheidingsprocedure een voorlopige voorzieningen procedure gevoerd. In die procedure hebben partijen afspraken gemaakt die zijn opgenomen in de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 4 juli 2014 (hierna: de beschikking van 4 juli 2014). Voor zover hier relevant luiden die afspraken als volgt:
“3.3. Voorts zijn partijen het volgende overeengekomen:
(…)
- de vrouw stort haar salaris, minus € 300,- (€ 100,- voor eten en € 200,- voor reiskosten), op de gezamenlijke rekening van partijen en de man zijn WIA-uitkering en de toeslagen waarop hij recht heeft, minus € 150,- (voor eten, reiskosten en kosten huisdieren);
- de man voldoet de vaste lasten en de aflossingen op de schulden van de gezamenlijke rekening, zodat dit voor beide partijen inzichtelijk blijft;
(…)”
2.3.
In de echtscheidingsprocedure heeft voorts op 5 oktober 2015 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben partijen gedeeltelijke overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Die afspraken zijn opgenomen in een beschikking van deze rechtbank van 2 november 2015 (hierna: de beschikking van 2 november 2015). In die beschikking is onder meer het volgende opgenomen:
“ (…)
3. De beoordeling(…)
De peildata
3.18.
Partijen hebben overeenstemming over de peildatum voor de omvang van de
huwelijksgoederengemeenschap, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift tot
echtscheiding, 1 augustus 2014.
(…)
Ad f. tot en met i. de bankrekeningen
3.20.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat ten aanzien van de gezamenlijke rekening ieder van hen de helft van het debetsaldo zal aanvullen waarna de rekening kan worden opgeheven. Voor wat betreft de overige rekeningen op naam van de vrouw respectievelijk de man zijn partijen overeengekomen dat ieder van hen de eigen rekening voortzet en de verschillende debetsaldi door beide partijen voor de helft gedragen worden.
(…)
3.22. Uit bovenstaande volgt dat partijen reeds gedeeltelijk tot overeenstemming zijn geraakt, echter dat voor het resterende gedeelte zij in onderling overleg zullen trachten eveneens overeenstemming te bereiken. Teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aan de hand van voormelde werkafspraken de volledige verdeling van de gemeenschap in onderling overleg te regelen, zal de rechtbank de verdeling aanhouden. (…)”
2.4.
In de beschikking van 2 november 2015 is tevens de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 17 november 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 oktober 2016 (hierna: de beschikking van 25 oktober 2016) is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen, voor zover op dat moment mogelijk, vastgesteld en heeft de rechtbank beslist op diverse (regres)vorderingen en vorderingen tot vergoeding van partijen over en weer. In die beschikking is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
3. De beoordeling(…)
3.4.
Verdeling
(…)
de hypotheek
Op de genoemde woning rustte een hypothecaire geldlening, door partijen aangegaan bij de
Direktbank met nummer [nummer] . (…)
Partijen zijn het eens dat deze restschuld door ieder voor de helft voor eigen rekening wordt
genomen en verder als eigen schuld wordt afbetaald, met inachtneming van hetgeen hierna
wordt overwogen ten aanzien van de levensverzekering.
De rechtbank beslist conform hetgeen partijen omtrent de (hypotheek en daaruit voortvloeiende) restschuld zijn overeengekomen
.
(…)
de ING Bank spaarrekening nummer [rekeningnummer]
Ter zitting van 5 oktober 2016 zijn partijen overeengekomen - zoals ook is vastgelegd in de
overwegingen van de beschikking van 2 november 2015 - dat de vrouw deze op haar naam
gestelde bankrekening voortzet en dat partijen het debetsaldo ieder voor de helft zullen dragen. (…)
Derhalve beslist de rechtbank dat:
(…)
• de man – indien het gaat om een debetsaldo – uit hoofde van verrekening ter zake aan de vrouw dient te betalen de helft van dat debetsaldo;
(…)
de VISA creditcard ten name van de man
Partijen zijn het er over eens dat deze schuld door ieder van hen voor de helft moet worden
voldaan. (…) Om deze redenen beslist de rechtbank dat ieder van partijen de helft van de schuld ter zake van de Visa creditcard ten name van de man per de peildatum 1 augustus 2014 voor eigen rekening moet nemen en verder als eigen schuld dient te voldoen.
(…)
het doorlopend krediet bij InterBank
(…)
Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat per de peildatum sprake was van een schuld ter zake van een doorlopend krediet bij InterBank op naam van partijen, dat deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap, doch waarvan niet kan worden vastgesteld wat het saldo was per de peildatum.
Om deze redenen beslist de rechtbank dat ieder van partijen de helft van de schuld ter zake van het doorlopend krediet bij InterBank ten name van partijen per de peildatum 1 augustus 2014 voor eigen rekening moet nemen en verder als eigen schuld dient te voldoen.
de schuld bij De Amersfoortse Verzekeringen(…)
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat per de peildatum sprake was van een schuld bij De Amersfoortse Verzekering op naam van partijen, die deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap, doch waarvan niet kan worden vastgesteld wat het saldo was per de peildatum.
Om deze redenen beslist de rechtbank dat ieder van partijen de helft van de schuld bij De
Amersfoortse Verzekeringen ten name van partijen per de peildatum 1 augustus 2014 voor eigen rekening moet nemen en verder als eigen schuld dient te voldoen.
de schuld bij de gemeente Nissewaard(…)
Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er per de peildatum sprake was
van een schuld bij de gemeente Nissewaard, die per de peildatum deel uitmaakt van de te
verdelen gemeenschap. Het verzoek van de man, voor zover betrekking hebbende op deze
schuld, wordt afgewezen.
de schuld bij Cannock Chase(…)
Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat per de peildatum sprake was van een schuld van partijen bij Cannock Chase, die deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap. De rechtbank becijfert het saldo van deze schuld per de peildatum 1 augustus 2014 op een bedrag van € 633,45.
Om deze redenen beslist de rechtbank dat ieder van partijen de helft van deze schuld – derhalve een gedeelte groot € 316,73 – voor eigen rekening moet nemen en verder als eigen schuld dient te voldoen.
de schuld bij Van Arkel gerechtsdeurwaarders en incasso en/of DAS Incasso Rotterdam B.V.(…)
Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er per de peildatum sprake was van een schuld bij Van Arkel gerechtsdeurwaarders en incasso en/of DAS Incasso Rotterdam B.V., die per de peildatum deel uitmaakt(en) van de te verdelen gemeenschap. (…) Het verzoek van de man, voor zover betrekking hebbende op deze schuld, wordt afgewezen.
de schuld bij Yabe International B.V.(…)
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan
dat per de peildatum sprake was van een schuld bij Yabe International B.V., die deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap, doch waarvan niet kan worden vastgesteld wat het saldo was per de peildatum.
Om deze redenen beslist de rechtbank dat ieder van partijen de helft van de schuld bij Yabe
International B.V. per de peildatum 1 augustus 2014 voor eigen rekening moet nemen en verder als eigen schuld dient te voldoen.
de schuld bij SVHW
(…)
Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er per de peildatum sprake was van een schuld bij SVWH, die per de peildatum 1 augustus 2014 deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap. Het verzoek van de man, voor zover betrekking hebbende op deze schuld, wordt afgewezen.
(…)
De schuld bij Johan’s Glas Service
(…)
Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er per de peildatum sprake was van een schuld bij Johan’s Glas Service, die per de peildatum 1 augustus 2014 deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap. Het verzoek van de man, voor zover betrekking hebbende op deze schuld, wordt afgewezen.
(…)”
2.6.
De man heeft op 23 januari 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 25 oktober 2016. De vrouw heeft op 4 juli 2017 incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep hebben beide partijen het hoger beroep ingetrokken. Zowel de man als de vrouw is vervolgens bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 9 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.7.
Bij e-mail van 11 januari 2019 heeft de advocaat van de man onder meer het volgende aan de vrouw geschreven:
“Geachte [gedaagde] ,
(…)
Cliënt heeft u in het verleden meermaals in de gelegenheid gesteld om mee te betalen aan de gezamenlijke lasten (verbonden aan de gezamenlijke woning, maar ook de gezamenlijke ziektekosten, opslag van de inboedel e.a.), echter heeft u dit nagelaten. Cliënt heeft om die reden een regresvordering op u, onder meer uit hoofde van de door hem betaalde gezamenlijke lasten.
Tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure van de echtscheidingsprocedure zijn reeds afspraken gemaakt over de verdeling van de gezamenlijke lasten. In de beschikking van de voorlopige voorzieningenprocedure is daarover het volgende opgenomen:
'de vrouw stort haar salaris, minus € 300,- (€100,— voor eten en € 200,—voor reiskosten) op de gezamenlijke rekening van partijen en de man zijn WIA uitkering en de toeslagen waarop hij recht heeft, minus € 150,— (voor eten, reiskosten en kosten huisdieren);’
'de man voldoet de vaste lasten en de aflossingen op de schulden van de gezamenlijke rekening, zodat dit voor beide partijen inzichtelijk blijft'.
Deze tussen partijen gemaakte afspraak bent u niet nagekomen. Ik ontvang graag binnen twee weken primair alle salarisstroken vanaf 4 juli 2014 alsmede de belastingaanslagen over 2014 t/m heden zodat concreet kan worden vastgesteld wat de hoogte was van uw salaris. Indien u hieraan geen gehoor geeft zal een dergelijke vordering aan de rechtbank worden voorgelegd.
De regresvordering die cliënt momenteel op u wenst te verhalen bedraagt minimaal € 40.000,--. Cliënt is voornemens nadere rechtsmaatregelen jegens u te treffen teneinde de vordering in rechte vast te laten stellen. Cliënt staat er nog steeds voor open om een regeling te treffen met betrekking tot zijn vordering. Een voorstel daartoe zie ik dan ook graag tegemoet.
Bij het uitblijven van een erkenning van de vordering en/of een voorstel zal namens cliënt de reeds opgestelde dagvaarding worden uitgebracht om de vordering in rechte vast te laten stellen.
(…)”
2.8.
Bij e-mail van 20 april 2023 heeft de man onder meer het volgende aan de (partner van de) vrouw geschreven:
“(…)
In o.a. de rechterlijke beschikking dd 20 september 2016 FA RK 14-6561 staat, dat [gedaagde] diverse bedragen aan mij moet betalen, die tot op heden nooit door haar zijn betaald, waaronder de lening van YABE. Dit is waaruit de vordering in de brief waar jij nu deze email over stuurt uit bestaat. Deze lening is gezamenlijk aangegaan toen [gedaagde] en ik nog gehuwd waren in gemeenschap van goederen en dus beide verantwoordelijk waren voor het afbetalen van de lening aan YABE. Overigens het meeste van de gelden van de lening is gebruikt door [gedaagde] voor haar Herbalife avontuur waar duizenden euro's aan zijn besteed. Overigens is de vordering van YABE niet het enige bedrag dat [gedaagde] volgens de rechterlijke beschikking aan mij moet betalen. [gedaagde] weet dit ook en jij zelf ook.
Destijds heeft Broekzitter correspondentie naar mijn advocaat gestuurd, waarin de bovengenoemde beschikking door [gedaagde] werd erkend. Broekzitter gaf aan, dat [gedaagde] als gevolg van die beschikking ook een bedrag op mij had te vorderen. Uiteraard heb ik daar wel wat meegedaan i.p.v. mijn kop in het zand steken en dus de vordering betaald aan [gedaagde] . Echter als je conform die beschikking van de rechter gaat berekenen dan is het zo, dat er voor mij een positief saldo is en dat dit door [gedaagde] nog steeds betaald moet worden. Broekzitter heeft in haar correspondentie n.a.v. die beschikking de denkfout gemaakt, dat ze alleen de bedragen heeft opgeteld die ik aan [gedaagde] moest betalen en ze heeft geen rekening gehouden met de bedragen die [gedaagde] aan mij moest betalen. Oftewel ze heeft selectief gewinkeld in die beschikking. YABE is daar slechts een onderdeeltje van.
Daarnaast is het ook zo dat er in deze en diverse andere rechterlijke beschikkingen er ook nog andere bedragen zijn die nog betaald moeten worden door [gedaagde] . Dit vanwege afspraken die op voorstel van [gedaagde] en haar advocaat tijdens de rechtszitting zijn gedaan aan de rechter (staat ook in de diverse rechterlijke beschikkingen). Je raad het misschien al, ook hiervan is nog steeds geen euro van betaald. Dus het bedrag in de brief is niet de enige vordering op dit moment. [gedaagde] heeft net als ik alle stukken, beschikkingen enz. en weet precies hoe het zit. Kennelijk heeft ze jou niet alles verteld.
Omdat mijn geduld nu op is en het niet mogelijk is om alles netjes onderling te regelen met [gedaagde] ga ik binnenkort met mijn advocaat bespreken, dat er een dagvaarding uitgaat. Ook hou ik nog andere mogelijkheden open om de vorderingen eventueel over te dragen aan een incassobureau of een derde partij die bereid is om de vordering van mij over te nemen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert - nadat hij zijn eis bij conclusie van antwoord in reconventie heeft verminderd - voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na het door de rechtbank te wijzen vonnis volledige inzage te geven in de door haar ontvangen inkomsten en de belastingaangiften over de periode van 1 januari 2014 tot heden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de vrouw zich niet aan het vonnis houdt;
II. de vrouw op te dragen om mee te werken tot nakoming aan de beschikking van 25 oktober 2016 FA RK 14-6561 en FA RK 15-6250, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw zich niet aan het vonnis houdt;
III. de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man € 112.959,60 + P.M te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige voldoening, althans een bedrag door de rechtbank te bepalen;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van de man in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert in reconventie - nadat zij haar eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verminderd - voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te
voldoen € 14.506,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot de dag van volledige voldoening, althans een bedrag door de rechtbank te bepalen;
II. de man te veroordelen om openheid van zaken te geven betreffende het door hem doorlopen schuldsaneringstraject, in het bijzonder verificatoire stukken te overleggen waarmee wordt aangetoond welke schulden zijn gesaneerd en voor welk bedrag deze zijn gesaneerd, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man het vonnis dienaangaande niet nakomt;
III. voor zover de rechtbank zou bepalen dat er tot verrekening en verdeling dient te worden overgegaan betreffende de periode vanaf 1 januari 2014 tot de datum van inschrijving van de echtscheiding of tot de peildatum van verdeling d.d. 1 augustus 2014, of over enige andere periode, de man te veroordelen om van de betreffende periode alle bankafschriften van zijn bank- en spaarrekening(en) en van de gezamenlijke rekening te overleggen, en door middel van verificatoire bescheiden inzage te geven in de geldstromen inzake het krediet van Interbank dat in 2013 is verstrekt, onder straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man het vonnis dienaangaande niet nakomt;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure;
V. dan wel een beslissing te nemen door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.4.
De man voert verweer in reconventie en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen in conventie en in reconventie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
De man vordert betaling door de vrouw van in totaal € 112.959,60. Die vordering van de man is opgebouwd uit diverse vorderingen. De vrouw voert tegen die vorderingen drie algemene verweren. Primair stelt de vrouw dat alle vorderingen van de man zijn verjaard omdat een termijn van vijf jaar is verstreken en de verjaring niet binnen die termijn (rechtsgeldig) is gestuit. Subsidiair is volgens de vrouw sprake van rechtsverwerking. Ten derde en meer subsidiair beroept de vrouw zich op misbruik van recht omdat de man volgens haar geen ander doel heeft dan haar te schaden. Naast deze algemene verweren, voert de vrouw specifieke verweren per vordering.
4.2.
Hierna zal de rechtbank eerst een aantal algemene uitgangspunten met betrekking tot verjaring uiteenzetten en het beroep op rechtsverwerking en misbruik van recht bespreken. Vervolgens zal de rechtbank de vorderingen van de man afzonderlijk beoordelen.
Uitgangspunten verjaring
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of de vorderingen van de man verjaard zijn, stelt de rechtbank het volgende voorop. De vorderingen van de man zijn allemaal terug te voeren op het huwelijk van partijen dat is geëindigd op 17 november 2015, en op de huwelijksgoederengemeenschap van partijen die is ontbonden op 1 augustus 2014 (hierna: de peildatum). Voor zowel vorderingen uit overeenkomst als vorderingen tot schadevergoeding geldt een verjaringstermijn van vijf jaar (artikelen 3:307 en 3:310 BW). Bij vorderingen uit overeenkomst gaat de verjaringstermijn lopen nadat de vordering opeisbaar is geworden en bij vorderingen tot schadevergoeding nadat de benadeelde met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
4.4.
Een regresvordering op grond van artikel 6:10 BW (dat is een vordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar die een schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat), geldt als een vordering tot schadevergoeding in de zin van art. 3:310 lid 1 BW. Een dergelijke vordering ontstaat - en de verjaringstermijn van een dergelijke vordering gaat lopen - op het moment dat de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Een regresvordering op grond van artikel 6:10 BW verjaart dus vijf jaar nadat de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat heeft voldaan, tenzij de verjaring tussentijds is gestuit.
4.5.
Verjaring wordt gestuit door het instellen van een eis of door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). In de stukken bevinden zich twee e-mails die als stuitingshandeling kunnen worden aangemerkt.
4.6.
Op 11 januari 2019 heeft de advocaat van de man de in 2.7 genoemde e-mail aan de vrouw gestuurd. In die e-mail staat dat de man een regresvordering op de vrouw heeft, onder meer uit hoofde van de door hem betaalde gezamenlijke lasten (dus een regresvordering op grond van artikel 6:10 BW). Voorts staat in die e-mail dat de regresvordering die de man op de vrouw wenst te verhalen minimaal € 40.000,00 bedraagt en dat de man voornemens is nadere rechtsmaatregelen jegens de vrouw te treffen teneinde de vordering in rechte vast te laten stellen. De man heeft zich hiermee ondubbelzinnig het recht voorbehouden op nakoming van alle regresvorderingen die hij op dat moment had op grond van artikel 6:10 BW. Met deze e-mail is dus de verjaring van al die regresvorderingen gestuit (die vorderingen kunnen immers niet vóór de peildatum, 1 augustus 2014, zijn ontstaan).
4.7.
Op 20 april 2023 heeft de man in een e-mail geschreven dat de vrouw volgens diverse rechterlijke beschikkingen nog diverse bedragen aan hem moet betalen, en dat hij binnenkort met zijn advocaat gaat bespreken dat er een dagvaarding de deur uitgaat (zie 2.8). Daarmee heeft de man duidelijk gemaakt dat hij nakoming wenst van alle vorderingen die in de beschikkingen (zie 2.3 tot en met 2.5) gegrond zijn verklaard. Dat is een stuitingshandeling die effectief is voor alle regresvorderingen van de man waarvan de verjaring op 11 januari 2019 was gestuit en die in één van de beschikkingen gegrond zijn bevonden.
4.8.
Naast de e-mails van 11 januari 2019 en 20 april 2023 en het instellen van de eis in deze procedure op 24 april 2024, is de rechtbank niet gebleken van handelingen van de man die een stuiting van vorderingen meebrengen. In het bijzonder kunnen de door de man als productie 13 overgelegde brieven met betrekking tot de schuld aan Yabe International BV niet als stuitingshandelingen worden aangemerkt nu deze geen aanmaning bevatten en ook geen mededeling waarin de man zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorbehoudt. Dat betekent dat alle vorderingen van de man met een verjaringstermijn van vijf jaar die meer dan vijf jaar voor het instellen van de eis is gaan lopen, en waarvan de verjaring niet is gestuit door de e-mails van 11 januari 2019 en 20 april 2023, zijn verjaard. Dat betreft dan onder meer alle regresvorderingen ingevolge artikel 6:10 BW die zijn ontstaan voor 11 april 2019 maar die niet in de beschikkingen gegrond zijn verklaard.
Is sprake van rechtsverwerking?
4.9.
De vrouw stelt subsidiair dat sprake is van rechtsverwerking. Volgens haar heeft de man zich op een wijze gedragen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met de mogelijkheid om het recht dat hem toekomt geldend te maken. De vrouw mocht er gelet op de tijd die inmiddels is verstreken op vertrouwen dat de man eventuele aanspraken niet meer geldend zou maken.
4.10.
Het beroep van de vrouw op rechtsverwerking slaagt niet. Rechtsverwerking is een toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is. Hierbij geldt dat alleen een tijdsverloop (stilzitten) onvoldoende grond is voor het aannemen van rechtsverwerking. Er moeten bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan bij de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de man zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of als gevolg waarvan de positie van de vrouw onredelijk zou worden benadeeld. Dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden is gesteld noch gebleken.
Misbruik van recht
4.11.
De vrouw voert meer subsidiair aan dat de man misbruik van recht maakt omdat de man geen ander doel heeft dan het schaden van de vrouw. De uitoefening van zijn recht is disproportioneel omdat het gediende belang onevenredig is ten opzichte van het geschade belang van de vrouw. De vrouw verwacht bovendien dat de schulden van de man in zijn schuldsaneringstraject zijn gesaneerd. Door deze nu op de vrouw te verhalen is sprake van misbruik van recht.
4.12.
Het beroep van de vrouw op misbruik van recht slaagt evenmin. De man heeft een redelijk belang bij deze procedure, te weten het doen vaststellen van zijn vorderingen op de vrouw. Dat belang is niet minder zwaarwegend doordat de man een (buitengerechtelijke) schuldsanering heeft ondergaan, en is ook niet minder zwaarwegend dan het belang van de vrouw om niet in een procedure met de man betrokken te zijn.
4.13.
De rechtbank zal hierna elke vordering van de man individueel bespreken.
Nakoming afspraak voorlopige voorzieningen
4.14.
De man stelt dat partijen tijdens de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen in het kader van de echtscheidingsprocedure de afspraak hebben gemaakt dat de vrouw maandelijks, vanaf 1 juli 2014, haar volledige inkomen (minus € 300,00) zou overmaken op de gezamenlijke rekening van partijen. Die afspraak is opgenomen in de beschikking van 4 juli 2014. De vrouw is die afspraak niet nagekomen en de man vordert alsnog nakoming. De man vordert voorts dat de vrouw volledige inzage geeft in het door haar ontvangen inkomen over de periode van 1 januari 2014 tot heden.
4.15.
De vrouw voert - naast de hiervoor besproken algemene verweren - onder meer het volgende aan. De afspraken die partijen hadden gemaakt zagen op de situatie waarin ieder van hen de echtelijke woning (deels) in gebruik had en zij tezamen de kosten van één huishouden hadden. Het was geen absolute afspraak die voor elke situatie gold, waaronder de situatie waarbij de samenleving had opgehouden te bestaan en er ook kosten voor een ander huishouden gemaakt moesten worden. De afspraken hebben dus hun geldigheid verloren toen de vrouw en de kinderen vanaf juni 2014 noodgedwongen geen gebruik meer maakten van de woning. Partijen hebben voor de nieuwe situatie die ontstond nadat de vrouw de samenwoning had verbroken en met de kinderen naar een huurwoning ging, geen afspraken gemaakt.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. In de afspraak van partijen waar de man zich op beroept, ligt onmiskenbaar besloten, zoals de vrouw stelt, dat die slechts zou gelden zolang partijen de woning zouden delen. De regeling hield namelijk in dat beide partijen hun maandinkomen verminderd met een bedrag aan leefgeld voor die maand op de gezamenlijke rekening zouden storten en dat de man vervolgens van die gezamenlijke rekening de vaste lasten en de aflossingen van de gemeenschappelijke schulden zou betalen. Er werd dus bij het aangaan van de regeling uitgegaan van een situatie waarin sprake was van één woning waarvan de lasten gedeeld zouden worden, en niet van twee woningen. Die situatie bestond na drie dagen al niet meer, toen de vrouw met de kinderen is vertrokken naar een eigen huurwoning. De afspraak is toen dus komen te vervalen. De man kan daarom geen nakoming van die afspraak vorderen (nog daargelaten dat de man twee keer hetzelfde bedrag van de vrouw vordert voor zover hij in deze procedure ook vergoeding vordert van door hem betaalde gemeenschappelijke lasten). Deze vordering van de man wordt dus afgewezen. Als gevolg hiervan heeft de man geen belang bij inzage in de door hem gevorderde stukken. Die vordering wordt daarom ook afgewezen.
Creditcard van de vrouw
4.17.
De man stelt dat hij op 24 april 2015 abusievelijk een bedrag van € 232,00 heeft overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van partijen in plaats van naar zijn energieleverancier voor wie de betaling bedoeld was. De vrouw heeft dit bedrag ten onrechte gebruikt voor de aflossing van haar creditcardschuld.
4.18.
Volgens de vrouw was het saldo op de gezamenlijke rekening negatief en werden alle bijschrijvingen automatisch op het negatieve saldo in mindering gebracht. Zij heeft geen handelingen verricht om deze betaling tot haar voordeel aan te wenden. De man heeft indirect ook van deze overschrijving geprofiteerd, nu ook zijn schuld betreffende de gezamenlijke rekening is verminderd, aldus de vrouw. De vordering is volgens de vrouw bovendien verjaard, dan wel is sprake van rechtsverwerking of misbruik van recht.
4.19.
Onduidelijk is op welke juridische grondslag de man deze vordering baseert. Het bedrag dat de man vordert, is overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van partijen. Het saldo van die rekening was op dat moment negatief (dit is door de man niet betwist). Met de betaling van het bedrag dat de man vordert, is dus het debetsaldo van de gezamenlijke rekening van partijen gedeeltelijk aangezuiverd. In de beschikking van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank beslist dat ieder van partijen gehouden is de helft van dit debetsaldo aan te vullen. De man heeft dus een regresvordering op de vrouw indien hij meer dan de helft van het debetsaldo heeft aangevuld. Dat de man méér dan de helft van het debetsaldo heeft aangevuld, is echter gesteld noch gebleken. De man heeft dus onvoldoende gesteld om tot het bestaan van een vordering te kunnen concluderen. Deze vordering van de man wordt daarom afgewezen.
Opslagkosten gezamenlijke inboedel
4.20.
De man vordert een bedrag van € 225,00 van de vrouw in verband met door hem betaalde kosten voor de opslag van de inboedel van partijen. De man stelt dat de inboedel opgeslagen diende te worden omdat de echtelijke woning verkocht was vóórdat verdeling van de inboedel had plaatsgevonden. De inboedel is opgeslagen van 22 augustus 2015 tot en met 1 december 2015. De man heeft de rekening voor de opslag ad € 450,00 voldaan. Volgens de man betreft dit gemeenschappelijke kosten, zodat hij een regresrecht op de vrouw heeft voor de helft van dit bedrag.
4.21.
De vrouw voert - naast haar drie algemene verweren - aan dat de kosten voor de opslag van de inboedel zijn ontstaan na de peildatum van 1 augustus 2014. De man heeft zelf de opslag geregeld zonder overleg met of toestemming van de vrouw. Bovendien heeft de vrouw niets van de opgeslagen inboedel in haar bezit gekregen. De vordering van de man dient daarom volgens de vrouw te worden afgewezen.
4.22.
De rechtbank stelt vast dat de inboedel onderdeel was van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen, waartoe ieder voor de helft gerechtigd was. De inboedel moest worden opgeslagen omdat de woning was verkocht. De kosten van opslag zijn dus kosten tot behoud van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:170 BW. De vrouw moet ingevolge artikel 3:172 BW de helft van die kosten dragen. Deze vordering van de man is echter verjaard. De man stelt dat hij de volledige nota op 26 november 2015 heeft voldaan, hetgeen door de vrouw niet is betwist. De man heeft dus op 26 november 2015 méér betaald dan het gedeelte dat hem aangaat en heeft daardoor op die datum een regresvordering ingevolge artikel 6:10 BW op de vrouw verkregen. De verjaring van die regresvordering is gestuit met de e-mail van 11 januari 2019 (zie 4.6), maar is daarna niet meer gestuit. Deze regresvordering is immers in geen van de beschikkingen gegrond verklaard, zodat de verjaring van deze vordering niet is gestuit met de e-mail van 20 april 2023 (zie 4.7). De vrouw beroept zich terecht op verjaring van deze vordering. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Gezamenlijke rekening
4.23.
De man stelt dat de vrouw op 27 juni 2014 zonder overleg een bedrag van € 3.000,00 heeft overgemaakt van de gezamenlijke rekening van partijen naar de broer van de vrouw. Het saldo op de gezamenlijke rekening kwam partijen ieder voor de helft toe. Nu de vrouw zich het volledige saldo van € 3.000,00 heeft toegeëigend, dient zij de helft van dat bedrag, dat is € 1.500,00, aan de man te betalen.
4.24.
Naast haar algemene verweren voert de vrouw het volgende aan. De vrouw betwist dat zij het bedrag van de gezamenlijke rekening heeft overgemaakt. Volgens de vrouw heeft zij het genoemde bedrag van haar eigen rekening (en van haar eigen salaris) betaald en betrof het de terugbetaling van geld dat haar broer haar had geleend zodat zij de huur van haar nieuwe appartement vooruit kon betalen. De terugbetaling is bovendien gedaan vóór de peildatum van 1 augustus 2014 en komt daarom niet voor verrekening in aanmerking, aldus de vrouw.
4.25.
Onduidelijk is op welke juridische grondslag de man deze vordering baseert. Kennelijk bedoelt de man dat de vrouw het geld heeft verspild als bedoeld in artikel 1:164 BW, zodat hij wegens benadeling van de gemeenschap een vordering op haar heeft. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens de vrouw betreft het de terugbetaling van een lening waarmee zij de huur van haar nieuwe woning vooruit heeft betaald. Dit verweer van de vrouw wordt ondersteund door de omschrijvingen bij de drie overboekingen die luiden
“1000 huur [straatnaam]”.De man heeft hier niets tegenover gesteld. De man heeft zijn vordering zodoende, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
SVHW aanslag 2015
4.26.
De man vordert betaling van € 172,00 van de vrouw in verband met de door hem volledig betaalde aanslagen van het SVHW van 28 februari 2015 en 31 mei 2015. De man stelt dat deze kosten verband houden met de voormalige echtelijke woning van partijen, zodat de vrouw de helft van die kosten aan de man moet voldoen.
4.27.
Volgens de vrouw moet deze vordering worden afgewezen omdat de vordering is ontstaan na de peildatum. Voorts is de beschikking van 25 oktober 2016, waarin deze vordering reeds is afgewezen, in kracht van gewijsde gegaan. Bovendien is deze vordering volgens de vrouw verjaard, dan wel is sprake van rechtsverwerking of misbruik van recht.
4.28.
De aanslagen van SVHW zijn weliswaar ontvangen na de peildatum, maar zij hebben betrekking op de woning die onderdeel was van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. Om die reden moeten die kosten door partijen bij helfte worden gedragen (artikel 3:172 BW). De vrouw betwist niet dat de man de aanslagen heeft betaald. De man heeft dus een regresvordering op de vrouw, maar het beroep van de vrouw op verjaring slaagt. Uit de stukken blijkt dat de man de aanslagen in 2015 heeft betaald. De regresvordering van de man is dus in 2015 ontstaan. De verjaring van die regresvordering is gestuit met de e-mail van 11 januari 2019, maar is daarna niet meer gestuit. Deze regresvordering is immers in geen van de beschikkingen gegrond bevonden, zodat de verjaring van deze vordering niet is gestuit met de e-mail van 20 april 2023. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Johan’s Glasservice
4.29.
De man vordert € 45,38 van de vrouw in verband met een door hem betaalde factuur van Johan’s Glasservice. In verband met de verhuizing van de inboedel uit de echtelijke woning diende het raam op de eerste verdieping verwijderd en weer teruggeplaatst te worden door een glaszetter. De kosten hiervan bedroegen € 90,75 en zijn volledig door de man voldaan. De man stelt dat ook dit gezamenlijke kosten van partijen betreft, zodat de vrouw de helft van die kosten aan de man moet voldoen.
4.30.
Naast haar algemene verweren voert de vrouw aan dat deze vordering moet worden afgewezen omdat deze is ontstaan na de peildatum. Verder voert de vrouw aan dat de beschikking van 25 oktober 2016, waarin deze vordering is afgewezen, in kracht van gewijsde gegaan.
4.31.
Voor deze vordering geldt hetzelfde als voor de opslagkosten van de inboedel en de aanslagen SVHW. Het betreft kosten die de man heeft betaald en die de vrouw ingevolge artikel 3:172 BW voor de helft moet dragen. De man heeft dus in beginsel een regresvordering. Uit de stukken blijkt dat de man de rekening in 2015 heeft betaald. De regresvordering van de man is dus in 2015 ontstaan. De verjaring van die regresvordering is gestuit met de e-mail van 11 januari 2019, maar is daarna niet meer gestuit. Deze regresvordering is immers in geen van de beschikkingen gegrond bevonden, zodat de verjaring van deze vordering niet is gestuit met de e-mail van 20 april 2023. De vrouw beroept zich terecht op verjaring van deze vordering. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De ING Bank spaarrekening nummer [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw
4.32.
De man stelt dat hij het debetsaldo op de ING spaarrekening per de peildatum van € 50,00 volledig voor zijn rekening heeft genomen, terwijl partijen blijkens de beschikking van 2 november 2015 zijn overeengekomen dat zij het debetsaldo bij helfte zouden dragen. De man heeft daarom een vordering van € 25,00 op de vrouw.
4.33.
De vrouw betwist dat de man de debetstand van € 50,00 heeft aangezuiverd. De vrouw beroept zich bovendien op verjaring, rechtsverwerking en misbruik van recht.
4.34.
Gelet op de betwisting door de vrouw lag het op de weg van de man om zijn vordering te onderbouwen, bijvoorbeeld door het rekeningafschrift te overleggen waaruit de betaling blijkt. Dat heeft hij niet gedaan. De man heeft deze vordering op geen enkele wijze onderbouwd zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De VISA creditcard ten name van de man
4.35.
De man stelt dat hij de schuld op zijn VISA creditcard van (op de peildatum) € 4.999,54 volledig heeft afgelost. De rechtbank heeft in de beschikking van 25 oktober 2016 bepaald dat ieder van partijen de helft van deze schuld voor zijn of haar rekening moet nemen. De man vordert daarom dat de vrouw haar aandeel van 50% in deze schuld, een bedrag van € 2.499,73, aan hem vergoedt.
4.36.
De vrouw betwist dat de schuld op de peildatum € 4.999,54 bedroeg en betwist dat de man deze schuld heeft afgelost. Deze vordering is volgens de vrouw bovendien verjaard, dan wel is sprake van rechtsverwerking, althans van misbruik van recht.
4.37.
Gelet op de betwisting door de vrouw lag het op de weg van de man om zijn vordering nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Uit de door de man overgelegde maandafschriften van de creditcard over juni, juli en augustus 2014 valt niet af te leiden wat het (debet)saldo op de peildatum (1 augustus 2024) was, en uit niets blijkt dat de man € 4.999,54 of enig ander bedrag heeft afgelost. De vordering van de man wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Schuld gemeente Nissewaard (WOZ-aanslag 2015)
4.38.
De man vordert € 470,20 van de vrouw in verband met de door hem betaalde WOZ-aanslag over 2015 van € 940,40. De man stelt dat hij deze aanslag volledig heeft betaald. De vrouw moet volgens hem de helft van die aanslag voor haar rekening nemen.
4.39.
De vrouw betwist dat de man deze aanslag heeft betaald. De aanslag is bovendien van na de peildatum, aldus de vrouw, zodat de vordering moet worden afgewezen. Verder is deze vordering reeds afgewezen in de beschikking van 25 oktober 2016, die in kracht van gewijsde is gegaan. Bovendien is deze vordering volgens de vrouw verjaard, dan wel is sprake van rechtsverwerking of misbruik van recht.
4.40.
Gelet op de betwisting door de vrouw had de man op enigerlei wijze met feiten moeten onderbouwen dat hij de volledige aanslag heeft betaald. Dat heeft hij niet gedaan. Uit niets blijkt dat de man de aanslag geheel of gedeeltelijk heeft betaald. De man verwijst naar zijn productie 29, maar daarin bevinden zich geen betaalbewijzen. De vordering van de man wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Schuld Cannock Chase
4.41.
De man vordert een bedrag van € 316,73 van de vrouw in verband met de door hem betaalde schuld bij Cannock Chase. In de beschikking van 25 oktober 2016 is bepaald dat de schuld bij Cannock Chase op de peildatum € 633,45 bedroeg en ieder van partijen € 316,73 dient te voldoen. De man stelt dat hij de gehele schuld heeft voldaan en vordert daarom € 316,73 van de vrouw.
4.42.
Volgens de vrouw blijkt uit de betalingsbewijzen van de man dat hij niet de gehele schuld, maar slechts een bedrag van € 396,60 heeft betaald. De vrouw beroept zich bovendien op verjaring, rechtsverwerking en misbruik van recht.
4.43.
De man heeft in zijn producties 29 en 30 vijf rekeningafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2015 vijf keer € 79,23 (dus totaal € 396,15) heeft betaald. De vrouw erkent dat dit betalingen aan Cannock Chase zijn in verband met de door de man genoemde schuld. Dat de man méér heeft afgelost op deze schuld dan € 396,15 is niet gebleken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de man € 396,15 heeft afgelost. Nu ieder van partijen een bedrag van € 316,73 zou moeten voldoen, heeft de man voor het meerdere dat hij heeft voldaan een regresvordering op de vrouw. Dit komt neer op een bedrag van (€ 396,60 -/- € 316,73 =) € 79,87 Het beroep van de vrouw op verjaring slaagt niet. De man heeft de schuld in 2015 voldaan. De regresvordering van de man is dus in 2015 ontstaan. De verjaring van die regresvordering is gestuit met de e-mail van 11 januari 2019 en is daarna gestuit met de e-mail van 20 april 2023. Het betreft immers een regresvordering die in de beschikking van 25 oktober 2016 gegrond is bevonden. Deze vordering van de man is dus niet verjaard. Het beroep van de vrouw op rechtsverwerking en misbruik van recht slaagt evenmin (zie 4.10 en 4.12). De vrouw zal daarom worden veroordeeld om aan de man een bedrag van € 79,87 te voldoen.
Schuld bij Van Arkel gerechtsdeurwaarders
4.44.
De man vordert betaling van de helft van een schuld bij Van Arkel gerechtsdeurwaarders van in totaal € 1.965,16 met betrekking tot niet-betaalde ziektekostenpremies (€ 1.206,12) en niet-betaald eigen risico (€ 759,04). Deze schulden zijn volgens de man vóór de peildatum ontstaan, te weten in 2013 en in de eerste helft van 2014, zodat zij in de huwelijksgemeenschap van partijen vallen. De vrouw dient daarom de helft, ofwel € 982,58, aan de man te vergoeden.
4.45.
De vrouw voert – naast haar drie algemene verweren – aan dat deze vordering reeds is afgewezen in de beschikking van 25 oktober 2016, die in kracht van gewijsde is gegaan. De vorderingen dateren bovendien van na de peildatum volgens de vrouw.
4.46.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de schuld van € 1.206,12 ter zake van de ziektekostenpremies betrekking heeft op periodes gelegen vóór de peildatum (1 augustus 2014) en dat de schuld ter zake van het onbetaalde eigen risico van € 759,04 al bestond op de peildatum. Deze schulden zijn dus onderdeel van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. De vrouw betwist niet dat de man deze schulden heeft voldaan. Daarmee staat vast dat de man deze schulden heeft voldaan. De man heeft dus ingevolge artikel 6:10 BW een regresvordering voor een bedrag van € 982,58 op de vrouw. Het verweer van de vrouw dat de rechtbank de vordering van de man al heeft afgewezen in de beschikking van 25 oktober 2016 en dat die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, slaagt niet. De beslissing van de rechtbank van 25 oktober 2016 tot afwijzing van de vordering van de man is niet gestoeld op de vaststelling dat van een vordering geen sprake is. Die beslissing is erop gestoeld dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen of er een vordering is, en aan bewijslevering niet is toegekomen. Daarmee is geen sprake van een beslissing over de vordering die ingevolge artikel 236 Rv bindende kracht heeft tussen partijen. Het verjaringsverweer van de vrouw faalt ook. Niet blijkt immers uit de stukken wanneer de man deze schuld heeft betaald, zodat niet kan worden vastgesteld wanneer de verjaringstermijn van de regresvordering van de man is gaan lopen. Het beroep van de vrouw op rechtsverwerking en misbruik van recht slaagt evenmin. De vrouw zal daarom worden veroordeeld om aan de man een bedrag van € 982,58 te betalen.
Schuld bij Yabe International B.V.
4.47.
De man stelt dat in de beschikking van 25 oktober 2016 is bepaald dat ieder van partijen de helft van de schuld bij Yabe International B.V. per de peildatum voor zijn of haar rekening moet nemen. De volledige vordering van Yabe International B.V. is middels een akte van cessie op 1 september 2016 overgedragen aan de man. Om die reden dient de vrouw alle aflossingsbedragen en rentebedragen per die datum aan de man te voldoen. Door de vrouw is nooit enige betaling aan de man gedaan. De schuld op de peildatum was € 28.008,27, maar is inmiddels opgelopen. De man vordert daarom, na eiswijziging, betaling door de vrouw van € 48.878,13
4.48.
Volgens de vrouw dient de vordering van de man afgewezen te worden wegens gebrek aan bewijs van het bestaan en de hoogte van de schuld op de peildatum. De man heeft voorts niet aangetoond dat hij het aandeel van de vrouw in de schuld heeft voldaan. De man heeft tijdens het huwelijk een stamrecht-BV opgericht en daarin zijn ontslagvergoeding gestort. De vrouw heeft nooit geweten wat de BV inhield en hoe het financieel in elkaar stak en is ook nimmer bekend geweest met financiële transacties van de BV. De man heeft in de echtscheidingsprocedure gesteld dat er op de peildatum een schuld bij de BV was van € 23.173,17 maar heeft dit destijds niet kunnen aantonen. De man heeft zijn vordering ook nu niet (tien jaar nadat hij voor de eerste maal zijn vordering instelde) aangetoond en onderbouwd door middel van objectief verifieerbare stukken. Volgens de vrouw is de vordering bovendien verjaard, dan wel is sprake van rechtsverwerking, althans van misbruik van recht.
4.49.
De rechtbank heeft in de beschikking van 25 oktober 2016 vastgesteld dat per de peildatum sprake was van een schuld bij Yabe International B.V. die deel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap. De man stelde destijds dat die schuld € 23.173,17 bedroeg maar de rechtbank heeft dat niet kunnen vaststellen. Daarom heeft de rechtbank beslist dat ieder van partijen de helft van de schuld bij Yabe International B.V. per de peildatum voor zijn of haar rekening moet nemen en verder als eigen schuld moet voldoen. De man heeft ook nu geen stukken overgelegd waaruit de hoogte van de schuld van partijen aan Yabe International B.V. op de peildatum blijkt. De enkele stelling tijdens de mondelinge behandeling dat de administratie van de BV leidend is, is onvoldoende. De man heeft immers niets van de administratie van de BV overgelegd waaruit (de opbouw van) het saldo op de peildatum blijkt. De door de man in productie 13 overgelegde brieven van de man aan de vrouw kunnen niet als zodanig dienen. Evenmin is gebleken dat het saldo als vastgesteld heeft te gelden conform het bepaalde in artikel 6:140 BW. De vordering van de man wordt daarom afgewezen.
Diverse betalingen
4.50.
Tot slot vordert de man betaling door de vrouw van € 7.095,43 omdat hij in de periode van januari 2014 tot en met juni 2014 diverse betalingen heeft verricht ter zake van de gemeenschap en het levensonderhoud van partijen terwijl de vrouw daaraan slechts een minimale bijdrage heeft geleverd. De man stelt dat hij uit hoofde van deze betalingen een regresvordering op de vrouw heeft.
4.51.
Volgens de vrouw dient deze vordering te worden afgewezen omdat het betalingen betreft in de periode vóór de peildatum.
4.52.
Deze vordering wordt afgewezen. Het bedrag dat de man vordert, is tijdens het bestaan van de gemeenschap met gemeenschapsgeld betaald. Het is niet uit privévermogen van de man betaald. De man kan daarom geen vergoedingsrecht jegens de vrouw doen gelden en van een regresvordering kan evenmin sprake zijn.
Nakoming beschikkingen
4.53.
De man vordert ten slotte dat de vrouw wordt opgedragen om mee te werken tot nakoming van de beschikkingen van 2 november 2015 en 25 oktober 2016. Deze vordering is door de man in het geheel niet toegelicht. Het is daarom onduidelijk wat het belang is van de man bij deze vordering. Deze vordering wordt daarom wegens gebrek aan belang afgewezen.

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
De vrouw vordert in reconventie betaling van de helft van de gezamenlijke lasten die zij vanaf de peildatum heeft voldaan en/of waar zij volgens de beschikking van 25 oktober 2016 aanspraak op kan maken.
5.2.
De man voert in reconventie primair aan dat de vorderingen van de vrouw zijn verjaard omdat een termijn van vijf jaar is verstreken en de verjaring niet binnen die termijn is gestuit. Voorts voert de man aan de man dat hij een schuldsaneringsregeling heeft afgerond. De vrouw had haar vorderingen tijdens het schuldsaneringstraject moeten indienen. Tijdens het schuldsaneringstraject is de vrouw bovendien tegen finale kwijting akkoord gegaan met de financiële afwikkeling volgens de schuldsaneringsregeling, aldus de man.. Tot slot beroept de man zich op verrekening.
Schuld bij Interbank
5.3.
Volgens de vrouw is in de beschikking van 25 oktober 2016 bepaald dat ieder van partijen de helft van de schuld bij Interbank per de peildatum (1 augustus 2014) voor zijn of haar rekening dient te nemen. De vrouw heeft als productie 19 een mutatieoverzicht van Interbank overgelegd met alle betalingen van partijen. Hieruit blijkt dat de schuld op de peildatum € 19.045,17 bedroeg en dat partijen vanaf de peildatum samen € 23.658,39 aan aflossing en rente hebben betaald. De vrouw heeft ook een eigen overzicht overgelegd als productie 20, waarin zij heeft verduidelijkt welke van de op het mutatieoverzicht vermelde betalingen van haar afkomstig zijn, en welke van de man. Volgens dat overzicht heeft de man € 2.849,96 betaald en de vrouw € 20.808,43. Ieder van partijen had € 11.829,20 moeten voldoen. De man dient daarom volgens de vrouw € 8.979,24 aan haar te betalen. Vermeerderd met wettelijke rente is dat een bedrag van € 9.279,00, aldus de vrouw.
5.4.
De rechtbank heeft in de beschikking van 25 oktober 2016 inderdaad bepaald, zoals de vrouw stelt, dat ieder van partijen de helft van de schuld bij Interbank per peildatum voor zijn of haar rekening dient te nemen. De rechtbank heeft destijds de omvang van die schuld op de peildatum niet kunnen vaststellen. Uit het door de vrouw als productie 19 overgelegde mutatieoverzicht van Interbank blijkt dat de schuld op de peildatum € 19.045,17 bedroeg. Dat wordt door de man niet betwist en staat dus tussen partijen vast. Ieder van partijen moet de helft van dat bedrag betalen. Ter zitting heeft de man aangevoerd dat hij meer heeft betaald dan het bedrag van € 2.849,96 dat uit het door de vrouw overgelegde overzicht blijkt. De man heeft echter niet kunnen uitleggen waar de rechtbank in de grote hoeveelheid door hem overgelegde stukken bewijs van die betalingen kan vinden en heeft ook niet kunnen aangeven op welk punt het overzicht van de vrouw, dat is gebaseerd op het mutatieoverzicht van Interbank, onjuist is. De man heeft verklaard dat hij zelf een mutatieoverzicht van Interbank heeft ontvangen dat anders is dan het door de vrouw overgelegde mutatieoverzicht, maar hij heeft dat overzicht niet overgelegd. Onder deze omstandigheden heeft de man zijn stelling dat hij meer heeft betaald dan € 2.849,96 onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de man, zoals de vrouw onderbouwd stelt, € 2.849,96 heeft betaald en de vrouw € 20.808,43.
5.5.
Het verweer van de man dat de vrouw tegen finale kwijting akkoord is gegaan met een regeling in het schuldsaneringstraject van de man slaagt evenmin. Blijkens de door de man als productie 44 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde brief van de gemeente blijkt dat de vrouw een betalingsregeling heeft geaccepteerd voor een vordering op de man van € 4.266,86. Ter zitting is gebleken dat dit een vordering van de vrouw betreft in verband met de toedeling van de gemeenschappelijke caravan aan de man. De regresvordering van de vrouw in verband met haar betalingen aan Interbank is dus geen onderdeel geweest van de schuldsanering van de man. Overigens was die schuldsanering een buitenwettelijke schuldsanering onder leiding van de gemeente Nissewaard. Er is geen sprake van een door de rechtbank gehomologeerd akkoord dat voor alle schuldeisers bindend is. De vrouw is dus niet gebonden aan de schuldsanering voor zover het een andere vordering betreft dan haar vordering in verband met de caravan. En er was ook geen verplichting voor de vrouw om met die andere vorderingen deel te nemen in de schuldsanering.
5.6.
Het beroep van de man op verjaring slaagt ook niet. De vordering van de vrouw op de man is ontstaan toen zij meer dan het gedeelte dat haar aangaat (de helft van de schuld) heeft betaald. Dat is blijkens de door de vrouw overgelegde overzichten geweest na 5 juni 2019. De verjaringstermijn van vijf jaar (artikel 3:310 lid 1 BW) is dus na 5 juni 2019 gaan lopen en was nog niet verstreken toen de vrouw op 4 juni 2024 haar eis in reconventie instelde. Door het instellen van die eis is de verjaring gestuit (artikel 3:316 lid 1 BW), zodat de vordering van de vrouw niet is verjaard.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de man van het meerdere dat de vrouw aan Interbank heeft betaald (dat is € 20.808,43 -/- € € 2.849,96 = € 17.958,47) de helft moet vergoeden. Dat is het door de vrouw berekende bedrag van € 8.979,24. Tegen de door de vrouw berekende wettelijke rente heeft de man geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank die ook zal toewijzen. Het door de man te betalen bedrag komt daarmee op € 9.279,00.
Hypotheek Directbank
5.8.
De vrouw stelt dat in de beschikking van 25 oktober 2016 is bepaald dat de restschuld van de hypotheek na verkoop van de woning door ieder van partijen bij helfte dient te worden betaald, en dat zij meer dan de helft heeft betaald. Het voorstel van de vrouw tot splitsing van de schuld in twee helften is door de bank op 2 juni 2016 aanvaard. De vrouw heeft vervolgens haar helft van de schuld afbetaald. De vrouw had eerder, over de periode van 1 december 2015 tot en met 25 mei 2016, al € 1.750,00 (7 x € 250,00) op de hypotheekschuld betaald. De man moet hiervan volgens de vrouw de helft, dus een bedrag van € 875,00 aan haar vergoeden.
5.9.
De man betwist niet dat de vrouw € 1.750,- méér heeft betaald op de hypotheekschuld dan het deel dat haar aangaat. In beginsel heeft de vrouw dus een regresvordering voor de helft van dat bedrag op de man. Het beroep van de man op verjaring slaagt niet. De vrouw heeft over de periode van 1 december 2015 tot en met 25 mei 2016 € 1.750,00 op de hypotheekschuld betaald, in juni 2016 heeft zij € 10.000,00 ineens betaald en van juli 2016 tot juli 2021 heeft zij € 167,00 per maand betaald. Vanaf welk moment de vrouw méér heeft betaald dan het deel dat haar aangaat, is geen onderdeel geweest van het debat tussen partijen en de man heeft hieromtrent niets gesteld. De man heeft dus niet gesteld wanneer de verjaringstermijn waar hij zich op beroept, is gaan lopen. Dat betekent dat de man onvoldoende heeft gesteld om het beroep op verjaring te kunnen dragen. Dat beroep wordt daarom afgewezen. De regresvordering van de vrouw in verband met haar betalingen aan Directbank is ook niet door haar gekweten als onderdeel van de schuldsanering van de man. De man is dus € 875,00 aan de vrouw verschuldigd.
Hypotheekverzekering ASR
5.10.
De vrouw stelt dat zij tot aan de verkoop van de woning over de periode van 28 juli 2014 tot en met 28 juli 2015 in totaal € 7.500,00 heeft betaald (12 x € 472,22 + € 1.833,76) aan de hypotheekverzekering bij ASR. De man dient volgens de vrouw de helft, dus een bedrag van € 3.750,00, aan haar te vergoeden.
5.11.
De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt op welke juridische grondslag zij haar vordering baseert. Kennelijk gaat het hier om een kapitaalverzekering waarmee vermogen is opgebouwd dat is gebruikt om de gezamenlijke hypotheekschuld af te lossen. De vrouw heeft deze betalingen ten behoeve van de gemeenschap verricht en de man moet naar evenredigheid van zijn aandeel in die gemeenschap (dat is de helft) bijdragen aan die betalingen (artikel 3:172 BW). De vordering van de vrouw die uit die betalingen voortvloeit, is echter verjaard. Die vordering is ontstaan toen de vrouw de betalingen deed, dus vóór 29 juli 2015. De verjaringstermijn van de vordering is dus vóór 29 juli 2015 gaan lopen. Niet gebleken is dat de vrouw haar vordering nadien heeft gestuit. Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW is de verjaring dus in ieder geval eind juli 2020 voltooid. Deze vordering van de vrouw wordt daarom afgewezen.
Caravan
5.12.
De vordering met betrekking tot de caravan is door de vrouw ter zitting ingetrokken. De rechtbank hoeft hierover dus niet te beslissen.
Schuld aan Amersfoortse verzekeringen
5.13.
De vrouw vordert betaling door de man van € 477,00 in verband met een door haar betaalde gemeenschapsschuld aan Amersfoortse verzekeringen. Het betreft een schuld wegens onbetaalde premies voor de ziektekostenverzekering van de vrouw. Volgens de vrouw bedroeg de schuld op de peildatum € 954,00 en heeft zij die schuld in termijnen tussen begin juni 2015 en eind augustus 2017 afgelost.
5.14.
Het beroep van de man op verjaring van deze vordering slaagt. De vordering van de vrouw vindt haar grondslag in artikel 6:10 lid 1 BW en is ontstaan toen zij meer dan haar aandeel in de gemeenschapsschuld heeft betaald. Dat moet vóór eind augustus 2017 zijn geweest, want toen was de gehele schuld afgelost. De toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 lid 1 BW is dus vóór eind augustus 2017 gaan lopen en vóór eind augustus 2022 verstreken. Dat de verjaring vóór eind augustus 2022 is gestuit, is gesteld noch gebleken. De vordering van de vrouw is dus verjaard.
Schuld gezamenlijke rekening
5.15.
De vrouw stelt dat zij na de peildatum de schuld op de gezamenlijke rekening van
partijen op de peildatum van € 250,00 heeft afgelost. De vrouw vordert betaling van de helft hiervan, € 125,00, van de man. Ter onderbouwing overlegt de vrouw een overzicht van haar betalingen.
5.16.
Het beroep van de man op verjaring van deze vordering slaagt. De vordering van de vrouw vindt haar grondslag in artikel 6:10 lid 1 BW en is ontstaan toen zij meer dan haar aandeel in de gemeenschapsschuld heeft betaald. Uit het door de vrouw overgelegde overzicht blijkt dat de betalingen, die door de man niet zijn betwist, door de vrouw zijn gedaan tussen eind mei en eind september 2015. Het moment waarop de vrouw meer dan haar aandeel in de schuld heeft betaald, is dus gelegen vóór eind september 2015. De toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 lid 1 BW is dus vóór eind september 2015 gaan lopen en vóór eind september 2020 verstreken. Dat de verjaring van de regresvordering van de vrouw vóór eind september 2020 is gestuit, is gesteld noch gebleken. Deze vordering is dus verjaard.
De schuldsanering van de man
5.17.
De vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld om openheid van zaken te geven betreffende het door hem doorlopen schuldsaneringstraject, in het bijzonder verificatoire stukken te overleggen waarmee wordt aangetoond welke schulden zijn gesaneerd en voor welk bedrag deze zijn gesaneerd. De vrouw vordert dit omdat zij vermoedt dat de schulden die de man stelt betaald te hebben, geheel of deels zijn gesaneerd.
5.18.
Deze vordering van de vrouw wordt afgewezen. Immers, de vorderingen van de man die de rechtbank toewijst, zijn gebaseerd op door de rechtbank vastgestelde betalingen van de man. En de overige vorderingen van de man worden afgewezen. De vrouw heeft dus geen belang bij deze vordering.
Inzage in bankafschriften van de man
5.19.
De vrouw vordert ten slotte inzage in bepaalde bankafschriften en andere stukken van de man voor het geval de rechtbank zou bepalen dat tussen partijen tot verrekening en verdeling dient te worden overgegaan over de periode van 1 januari 2014 tot de datum van inschrijving van de echtscheiding of tot de peildatum van 1 augustus 2014, of over enige andere periode. De vrouw heeft deze vordering niet toegelicht. De rechtbank gaat ervan uit dat deze vordering samenhangt met de in 4.50 tot en met 4.52 besproken vordering van de man. Die vordering wordt echter afgewezen, zodat de vrouw geen belang heeft bij deze vordering.
Slotsom in conventie en reconventie
5.20.
Van de vorderingen in conventie van de man wordt een bedrag van (€ 79,87 + € 982,58 =) € 1.062,45 toegewezen. Vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van dit vonnis (11 december 2024), die door de man is gevorderd en toewijsbaar is, is dat een bedrag van € 1.112,64. Van de vorderingen van de vrouw in reconventie wordt een bedrag van (€ 9.279,00 + € 875,00 =) € 10.154,00 toegewezen. Vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van eis in reconventie tot de dag van dit vonnis, die door de vrouw is gevorderd en toewijsbaar is, is dat een bedrag van € 10.522,98. De man beroept zich op verrekening. De rechtbank zal daarom de vorderingen van de vrouw zoveel mogelijk verrekenen met de vorderingen van de man. Dan blijft over een door de man aan de vrouw te betalen bedrag van (€ 10.522,98 -/- € 1.112,64 =) € 9.410,34. De rechtbank zal de man veroordelen om dit bedrag aan de vrouw te betalen, ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie en ook gelet op het feit dat beiden deels in het ongelijk worden gesteld, zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 9.410,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dit vonnis tot aan de dag van betaling;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
3645/3310/3194