ECLI:NL:RBROT:2024:12222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
10-253020-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van vuurwapenbezit en het aanwezig hebben van harddrugs met verwerping van verweren inzake onherstelbaar vormverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en het aanwezig hebben van harddrugs. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 7 maanden op. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat de TCI-melding van de politie onvoldoende concreet zou zijn en de woning van de verdachte onrechtmatig was doorzocht. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de melding van het TCI voldoende was voor een verdenking en dat de doorzoeking gerechtvaardigd was. De verdachte had tijdens de zitting bekend het vuurwapen en de harddrugs voorhanden te hebben gehad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan en verklaarde deze bewezen. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en harddrugs een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en dat er hard tegen dergelijke feiten moet worden opgetreden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de opgelegde straf passend was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-253020-24
Datum uitspraak: 20 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in [detentieadres],
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot bewijsuitsluiting. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Op 31 juli 2024 is door het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de politie een proces-verbaal opgemaakt. Een informant zou hebben aangegeven dat een Turkse man in het bezit zou zijn van een vuurwapen. Nader onderzoek zou naar de verdachte hebben geleid. Niet blijkt uit welk onderzoek dit voortvloeit. De verstrekte informatie is onvoldoende concreet om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld en onvoldoende voor de inzet van dwangmiddelen. Een doorzoeking kan daardoor niet worden gerechtvaardigd.
Verder is op het moment van aanhouding geen vuurwapen bij de verdachte aangetroffen. Desondanks is zijn woning zonder zijn toestemming en zonder machtiging betreden. Dit is een inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze inbreuk is niet wettelijk gewaarborgd. Het rechtsgevolg zou bewijsuitsluiting moeten zijn. Het verkregen bewijs is een rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig binnentreden. Door bewijsuitsluiting is er onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De melding van het TCI is kort van inhoud. Er heeft echter wel degelijk veredelingsonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft geleid naar de verdachte. Het proces-verbaal is voldoende om op te acteren.
Het ontbreken van een schriftelijke machtiging blijkt een administratieve fout te zijn. Op grond van jurisprudentie mag, op basis van het dossier, ervan uit worden gegaan dat de machtiging is verstrekt.
Indien de rechtbank oordeelt dat wel sprake is van een vormverzuim, kan worden volstaan met de enkele constatering dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Zowel voor het binnentreden als voor de doorzoeking noopt dit niet noodzakelijkerwijs tot bewijsuitsluiting.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Hoewel zich in het dossier geen kopie bevindt van de machtiging tot binnentreden, blijkt uit verschillende dossierstukken dat deze machtiging wel is verleend. Zo blijkt onder andere uit het proces-verbaal van binnentreden (nummer [proces-verbaalnummer]) dat er een machtiging tot binnentreden is afgegeven op grond van de artikelen 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden en artikel 49 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank overweegt dat in verband met het binnentreden geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er ook met betrekking tot de melding van het TCI geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Een TCI-melding kan voldoende zijn voor een verdenking op basis van de Wet wapens en munitie en een doorzoeking in dat kader, als deze voldoende concreet is. De vraag die daarbij beantwoord moet worden, is of de politie op basis van de beschikbare informatie in het TCI proces-verbaal redelijkerwijs heeft kunnen vermoeden dat de verdachte een wapen in bezit had. Uit het TCI proces-verbaal kan worden afgeleid dat onderzoek is verricht naar de betrouwbaarheid van de informant en de juistheid van de informatie. Geconcludeerd is dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat het specifiek om de verdachte ging. Hoewel de initiële tekst ‘Een Turkse man is in het bezit van een vuurwapen’ op zichzelf niet tot een redelijk vermoeden van schuld zou kunnen leiden, dient de TCI-melding in zijn geheel, dus met inachtneming van het daarin vermelde nadere onderzoek, te worden beoordeeld. Bovendien heeft de officier van justitie ter terechtzitting bevestigd dat naar aanleiding van de melding veredelingsonderzoek heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid naar de verdachte.
De verweren worden verworpen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend het vuurwapen en de daarbij behorende munitie voorhanden te hebben gehad. Ook heeft hij bekend een hoeveelheid harddrugs aanwezig te hebben gehad.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op 5 augustus 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Blow, model TR 914, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad
en voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten een of meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
hij op 5 augustus 2024 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 304,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in zijn huis een vuurwapen, met munitie, en harddrugs in bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. Voor de harddrugs geldt dat het algemeen bekend is dat het gebruik daarvan een gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De samenleving als geheel ondervindt veel last van zowel het vuurwapenbezit, als het bezit van harddrugs. Tegen dit soort feiten dient dan ook hard te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Omdat deze veroordelingen ouder zijn dan vijf jaar zal de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
7.3.2.
Rapportages van deskundigen
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 oktober 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Gezien het tijdsverloop tussen de eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten kan er niet worden gesproken van een actueel delictpatroon.
Het sociale netwerk en de houding van de verdachte kunnen als belangrijke criminogene factoren worden aangemerkt. Verder wordt er weinig helderheid verkregen over diverse leefgebieden. De verdachte laat niet het achterste van zijn tong zien; dit wordt bevestigd door de gesproken referenten. Het is hierdoor moeilijk een inschatting te geven van de aard en omvang van eventuele problematiek.
De verdachte heeft zelf geen hulpvraag, echter staat hij wel open voor begeleiding.
Gezien het bovenstaande ziet de reclassering onvoldoende aanknopingspunten en daarmee geen meerwaarde in het adviseren van bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Joele, voorzitter,
en
mr. W.J.M. Diekmanen
mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van
mr. N.S.S. Obispo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
ten aanzien van feit 1;
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Blow, model TR 914, kaliber 9mm PAK en/of 7.65mm, voorhanden heeft gehad
en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten een of meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2;
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 304,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.