ECLI:NL:RBROT:2024:12217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/10/688106 / KG ZA 24-1010
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maritieme kwestie over beslaglegging op zeeschip en teruggave van zekerheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil tussen ORIENT RISE SHIPPING LIMITED (hierna: ORS) en AURORA MARINE FUELS LIMITED (hierna: Aurora) over de rechtmatigheid van een beslag dat Aurora heeft gelegd op het zeeschip M/V Broad Rise, dat eigendom is van ORS. Aurora heeft het beslag gelegd in het kader van een vordering van USD 910.350 die zij op ORS meent te hebben, voortvloeiend uit een overeenkomst met Cardinal Trade SA, de tijdbevrachter van het schip. ORS heeft een garantie afgegeven om het schip te laten uitvaren, maar stelt dat het beslag onrechtmatig is omdat Aurora geen verhaalsrecht heeft op het schip.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is en dat de vordering van ORS niet kan worden toegewezen. De rechter heeft vastgesteld dat er te veel vragen resteren over de rechtmatigheid van het beslag en dat het onterecht zou zijn om de garantie te laten vervallen. De rechter heeft ook overwogen dat de belangenafweging in het voordeel van Aurora uitvalt, omdat de schade voor ORS niet voldoende is onderbouwd. Uiteindelijk zijn de vorderingen van ORS afgewezen en is ORS veroordeeld in de proceskosten van Aurora.

De uitspraak is gedaan op 6 december 2024 door mr. Th. Veling, waarbij de kosten van de procedure zijn begroot op € 2.527,-, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/688106 / KG ZA 24-1010
Vonnis in kort geding van 6 december 2024
in de zaak van
ORIENT RISE SHIPPING LIMITED,
gevestigd te Hong Kong,
eiseres,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
AURORA MARINE FUELS LIMITED,
gevestigd te Londen,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. van Egmond en mr. A.N. Kremer Hovinga te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ORS en Aurora genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 november 2024, met producties 1 tot en met 25 en de afzonderlijk nagestuurde producties 26 tot en met 31
  • de bij berichten van 19, 20 en 21 november overgelegde producties 1 tot en met 14 aan de zijde van Aurora
1.2.
Op 22 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens ORS heeft haar advocaat twee pleitnota’s overgelegd en voorgedragen. Namens Aurora hebben haar advocaten eveneens een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2.De feiten

2.1.
ORS is eigenaar van het zeeschip M/V Broad Rise (hierna: de Broad Rise). In december 2021 was de vennootschap Cardinal Trade SA (hierna: Cardinal) tijdbevrachter van het schip.
2.2.
Aurora is een wereldwijd opererende leverancier van brandstoffen en smeermiddelen voor de maritieme industrie, een bunkerleverancier. Cardinal heeft in december 2021 bij Aurora bunkers gekocht ten behoeve van de Broad Rise. De bunkers zijn op 1 januari 2022 door de feitelijk leverancier Chimbusco Marine Bunker Co. Ltd (hierna: Chimbusco) afgeleverd. Aurora heeft de factuur voor de levering voldaan aan Chimbusco. Cardinal heeft op haar beurt de factuur van Aurora voor het leveren van de bunkers niet voldaan.
2.3.
Op 27 augustus 2024 heeft Aurora bij de rechtbank Rotterdam verzocht conservatoir beslag te mogen leggen op de Broad Rise. Het beslagverzoek is gericht tegen ORS. Aurora heeft in haar verzoekschrift gesteld dat zij een vordering heeft op ORS van USD 910.350 (hoofdsom), in de eerste plaats omdat ORS volgens Aurora medecontractant is bij de overeenkomst tussen Aurora en Cardinal. In de tweede plaats meent Aurora dat zij een verhaalsrecht heeft op de Broad Rise naar het op de overeenkomst toepasselijk recht en het recht van de vlaggenstaat.
2.4.
Op 3 september 2024 heeft Aurora met verlof van de voorzieningenrechter beslag doen leggen op de Broad Rise.
2.5.
Het conservatoir beslag is op 11 september 2024 opgeheven, nadat ORS een Garantie (op basis van het Rotterdams Garantie Formulier) heeft afgegeven. Op basis van de Garantie staat de West of England Shop Owners Mutual Insurance Association (hierna: de Club) garant voor betaling van de door Aurora gepretendeerde vordering op ORS.
2.6.
Op 24 oktober 2024 heeft Aurora een dagvaarding uitgebracht tegen ORS in de bodemprocedure. Aurora vordert in deze procedure de veroordeling van ORS tot het betaling van een bedrag van USD 910.350. Aan deze vordering legt zij ten grondslag dat zij haar vordering op Cardinal kan verhalen op de Broad Rise. De eerste grond die Aurora in de het verzoek tot beslaglegging nog noemde (ORS is medecontractant), heeft Aurora expliciet laten vallen.

3.Het geschil

3.1.
ORS vordert, samengevat weergegeven:
primair: de veroordeling van Aurora om aan de Club te bevestigen dat de Garantie van 10 september 2023 is komen te vervallen, dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend en dat de borg uit haar verplichtingen is ontslagen, en om het originele document aan de advocaat van ORS te retourneren, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en daarnaast te bepalen dat indien Aurora niet binnen 20 dagen aan deze veroordeling voldoet, deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van Aurora in de zin dat de uitspraak in de plaats treedt van de bedoelde verklaring;
subsidiair: de veroordeling van Aurora om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tegenzekerheid te stellen voor een bedrag van € 200.000,- met bepaling dat indien Aurora dit nalaat, de Garantie van de WoEA komt te vervallen, en om in dat geval WoEA te déchargeren en de originele Garantie aan de advocaat van ORS te retourneren;
één en ander met veroordeling van Aurora in de kosten van de procedure.
3.2.
ORS legt aan haar vordering kort gezegd ten grondslag dat Aurora een evident ondeugdelijke vordering heeft op ORS, zodat sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag op de Broad Rise. Onder geen van de potentieel betrokken rechtsstelsels kan (na 2,5 jaar) op een schip verhaal worden genomen voor een vordering op de tijdbevrachter. De Garantie is slechts afgegeven omdat ORS een dringend belang had bij vrijgave van de Broad Rise en er te weinig tijd was voor het starten van een kort geding tot opheffing van het beslag. Indien die procedure zou hebben plaatsgevonden, zou het beslag zonder twijfel zijn opgeheven en om die reden dient de vordering tot teruggave van de garantie eveneens te worden toegewezen, aldus ORS.
3.3.
Aurora voert verweer en concludeert tot onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, niet-ontvankelijkheid van ORS dan wel afwijzing van de vordering van ORS, een en ander met veroordeling van ORS in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De Nederlandse rechter is, anders dan Aurora heeft betoogd, internationaal bevoegd. Aan de vordering van ORS ligt ten grondslag de opvatting dat het beslag op het schip, dat aan de zekerheidsstelling vooraf is gegaan, onrechtmatig was en dat het om die reden onrechtmatig is om zekerheid te verlangen in ruil voor opheffing van het beslag. Dat dit de juridische grondslag is van de vordering volgt uit het gehele betoog van ORS en zij heeft hieraan bovendien met zoveel woorden gerefereerd in haar tweede pleitnota. Onjuist is dus het andersluidende standpunt van Aurora. Het gestelde onrechtmatige handelen heeft plaatsgevonden in Rotterdam. Op grond van artikel 6 onder e Rv is de Nederlandse rechter daarom internationaal bevoegd.
4.2.
Deze zaak gaat niet over opheffing van beslag. Het beslag is immers al opgeheven. Die opheffing is echter het resultaat van een tussen ORS en Aurora tot stand gekomen overeenkomst op grond waarvan ORS zekerheid heeft gesteld die voor Aurora voldoende was om het beslag vrijwillig op te heffen. Hiermee is gegeven dat de Garantie – en daarmee de vordering van ORS in dit kort geding – niet los gezien kan worden van de beslaglegging die daaraan is vooraf gegaan. Zonder beslaglegging immers geen zekerheidsstelling. Deze onlosmakelijke verbondenheid tussen beslaglegging en zekerheidsstelling brengt mee dat voor het oordeel over de toewijsbaarheid van de vordering in dit kort geding mede van belang is of (naar voorlopig oordeel) het beslag onrechtmatig was. Is dat het geval, dan is het in beginsel onrechtmatig om aan die zekerheidsstelling vast te houden. In dat geval heeft de beslaglegger immers ten onrechte gebruik gemaakt van een zwaarwegend drukmiddel (het vasthouden van een zeeschip dat op het punt staat uit te varen) om de beslagene zover te krijgen dat hij zekerheid stelt.
4.3.
In een rechtstelsel zoals het Nederlandse, waarin het relatief eenvoudig is om voor beslaglegging verlof te krijgen, ligt het voor de hand dat een rechterlijke toets van de gegrondheid van het beslag ook gemakkelijk kan worden verkregen. Niet valt in te zien waarom dit alleen in een kortgeding tot opheffing zou kunnen plaatsvinden, al helemaal niet omdat de beslaglegger er geen nadeel van ondervindt als de beslagene om hem moverende redenen eerst zekerheid stelt en pas daarna de beslaglegging ter toetsing aan de rechter voorlegt. Dit doet ook recht aan de eisen van de maritieme praktijk. Het stellen van een garantie overeenkomstig het Rotterdams Garantieformulier, zoals hier is gebruikt, is een probaat middel om snel opheffing van een beslag te bewerkstelligen en zo grote operationele schade te voorkomen. Zou de vervangende zekerheidstelling niet meer tussentijds teruggevorderd kunnen worden op grond van onrechtmatige beslaglegging, dan is de kans reëel dat de animo voor deze praktische aanpak zal afnemen.
4.4.
Denkbaar is dat partijen in het kader van de zekerheidsstelling en opheffing van het beslag afspraken hebben gemaakt die op het voorgaande een ander licht werpen. Daarvan is in dit kort geding niet gebleken. Integendeel: de tekst van het overeengekomen garantieformulier bepaalt dat de garantie wordt gegeven “without any prejudice (including […] the right to demand a release of this guarantee).” Hieraan doet niet af dat Aurora een tekstvoorstel van ORS, waarin expliciet naar de toepasselijkheid van artikel 705 Rv werd verwezen, heeft geweigerd.
4.5.
Aurora heeft ten laste van ORS beslag gelegd op het schip tot verhaal van haar vordering op Cardinal als koper van de bunkers. Hoewel Aurora in het beslagrekest nog een ander standpunt innam, staat inmiddels tussen partijen vast dat ORS geen partij is geworden bij de overeenkomst en dus ook niet als contractspartij aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven koopprijs. Aurora meent echter in de tweede plaats dat zij bij de totstandkoming van de overeenkomst tot levering van bunkers een ‘maritime lien’ op het schip heeft gekregen, zodat zij zich op het schip (van ORS) kan verhalen. De rechtmatigheid van het beslag (en daarmee de rechtmatigheid van het vasthouden aan de op grond daarvan gestelde zekerheid) moet dus worden beoordeeld op grond van dit gestelde verhaalsrecht.
4.6.
Naar Nederlands recht bestaat een dergelijk verhaalsrecht niet. Het bepaalde in artikel 10:160 BW brengt dan mee dat de vordering van Aurora op Cardinal alleen in Nederland op het schip verhaalbaar is als die vordering zowel op grond van het recht van het land waar het schip te boek staat als op grond van het recht dat de vordering beheerst, op het schip kan worden verhaald.
4.7.
De Broad Rise staat in Panama te boek. Aurora heeft in haar algemene voorwaarden een keuze heeft gemaakt voor de toepasselijkheid van Amerikaans federaal maritiem recht en bij gebreke van een daaruit volgende toepasselijke regel voor het recht van de staat New York. Voor dit kort geding moet van deze rechtskeuze worden uitgegaan. Weliswaar heeft ORS twijfels geuit over de rechtsgeldigheid van die rechtskeuze, maar die twijfels heeft zij onvoldoende handen en voeten gegeven.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het Panamese recht het recht dat de vordering beheerst bepalend is voor het antwoord op de vraag of Aurora een maritime lien op het schip heeft verkregen. Dat brengt mee dat per saldo het Amerikaanse maritieme recht bepalend is.
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat naar Amerikaans recht een maritime lien op het schip voor een vordering als de onderhavige in beginsel mogelijk is. Een zogenoemde ‘non-lien notice’ kan echter meebrengen dat een maritime lien niet is ontstaan. Volgens ORS is een dergelijke verklaring tijdig aan Aurora afgegeven, Aurora meent daarentegen dat de non-lien notice pas is afgegeven toen de overeenkomst tussen Aurora en Cardinal al tot stand was gekomen, en dat is (volgens Aurora) te laat om het ontstaan van de maritime lien tegen te houden. Partijen twisten in dit verband over de precieze datering van de totstandkoming van de overeenkomst en van de non-lien notices. Gelet op dit debat, dat deels feitelijk van aard is en deels verband houdt met de betekenis van die feiten naar het Amerikaans maritiem recht, kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat (de bodemrechter zal oordelen dat) geen maritime lien is ontstaan.
4.10.
ORS heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het verhaalsrecht van Aurora op het schip is verjaard. In de dagvaarding en ter zitting heeft zij gesteld dat de in Nederland geldende wettelijke regeling op dit punt (artikel 8:219 BW) beschouwd moet worden als een regel van processuele aard en dus van toepassing is, omdat het schip in Nederland is beslagen. Dat standpunt is onjuist. Het recht dat de vordering beheerst strekt zich mede uit over regelingen die betrekking hebben op verjaring.
4.11.
Mogelijk bedoelt ORS een beroep te doen op een door haar overgelegde opinie van een New Yorkse advocaat, die ingaat op het Amerikaans maritiemrechtelijke leerstuk van ‘laches’, dat naar Nederlandse begrippen kan worden begrepen als rechtsverwerking. Dit leerstuk is van toepassing als de eiser “has unreasonably delayed in asserting the claim”. Uit de opinie volgt dat voor de toepassing van de laches-doctrine naar Amerikaans maritiem recht wordt aangeknoopt bij lokale wetgeving over verjaring: zou de vordering naar lokaal recht zijn verjaard, dan is dat een aanwijzing dat de laches-doctrine in werking treedt en is het aan de beslaglegger om aan te tonen dat hij niet onredelijk traag heeft gehandeld. Via die redenering zou dan met toepassing van Amerikaans recht alsnog het Nederlandse verjaringsrecht relevant zijn, aldus deze opinie. Als ORS dit standpunt heeft bedoeld in te nemen, geldt dat zij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de stukken blijkt immers dat Aurora na het onbetaald blijven van haar factuur verschillende pogingen in verschillende landen heeft gedaan om ten laste van ORS verhaal te halen en ook dat ORS van die pogingen op de hoogte was. Gelet hierop is bepaald niet uit te sluiten dat met toepassing van de laches-doctrine en met de Nederlandse verjaringsregel als uitgangspunt de conclusie alsnog zal zijn dat Aurora de aanspraak op haar vordering niet onredelijk heeft vertraagd. ORS heeft onvoldoende feiten gesteld om het tegendeel in dit kort geding te kunnen aannemen.
4.12.
ORS heeft er in de pleitnota op gewezen dat de eis zoals in de hoofdzaak ingesteld niet toegewezen zal kunnen worden, omdat die eis uitgaat van een geldvordering van Aurora op ORS en daarvan is geen sprake. Dit betekent echter op zichzelf nog niet dat daarmee ook het beslag onrechtmatig was. Een vordering kan immers nog worden gewijzigd. Voor zover ORS bedoelt te stellen dat de aan de vordering ten grondslag liggende maritime lien niet inpasbaar is in het Nederlandse rechtssysteem, geldt dat zij dat standpunt onvoldoende heeft uitgewerkt. In beginsel is ook in het Nederlandse rechtssysteem niet ondenkbaar dat een derde (zoals hier de eigenaar van het schip) zal moeten dulden dat op zijn eigendom verhaal wordt genomen voor een vordering waarbij hij geen partij is. In dat geval ligt in de rede dat ten laste van die derde beslag kan worden gelegd om daarmee zeker te stellen dat het verhaalsrecht niet verloren gaat. Waarom dat in dit geval wezenlijk anders zou zijn – aangenomen dat naar het toepasselijke recht op de vordering een verhaalsrecht is ontstaan – heeft ORS niet toegelicht.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat per saldo teveel vragen resteren om te kunnen aannemen dat (de bodemrechter zal oordelen dat) het aanvankelijk gelegde beslag onrechtmatig was. Daaruit volgt dat evenmin aannemelijk is dat het handhaven van de Garantie die uit dat beslag voortvloeit onrechtmatig is. In dit verband is van belang dat conservatoir beslag en dus ook een daaruit voortvloeiende zekerheidsstelling naar zijn aard bedoeld is om zeker te stellen dat na afloop van de hoofdzaak nog verhaalsmogelijkheden resteren, terwijl de beslaglegger aansprakelijk is voor de als gevolg van die beslaglegging veroorzaakte schade als de uitkomst van de hoofdzaak is dat ten onrechte beslag is gelegd.
4.14.
Een belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst. De Broad Rise vaart weer, dus in zoverre is het risico van grote schade wegens het stilliggen van het schip niet meer aan de orde. ORS stelt dat zij een contante storting van € 1 miljoen heeft moeten doen om de Garantie te verkrijgen en dat zij dat bedrag dus niet voor haar bedrijfsdoeleinden kan gebruiken zo lang de Garantie van kracht blijft. Bovendien heeft zij een fee moeten betalen om de Garantie te krijgen. Als dit alles juist is, dan volgt daaruit hooguit dat ORS enige financiële schade dreigt te lijden als gevolg van het stellen van de Garantie. Hoe hoog die mogelijke schade kan zijn heeft ORS niet geconcretiseerd. ORS heeft bovendien niet gereageerd op de stelling van Aurora ter zitting dat zij een financieel gegoede vennootschap is en dat zij dus verhaal biedt voor het geval de uitkomst van de hoofdzaak daartoe aanleiding geeft. Bij deze stand van zaken weegt het belang bij behoud van de Garantie zwaarder dan de belangen van ORS. Dit geldt ook voor de subsidiaire vordering.
4.15.
De vorderingen worden dus afgewezen.
4.16.
ORS krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van Aurora vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 688,- aan griffierecht, € 1.661,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.527,-. De nakosten worden vermeerderd € 92,- en de kosten van betekening indien voldoening van de (na)kosten niet plaatsvindt binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt ORS in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Aurora begroot op € 2.527,-, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met een bedrag van € 92,-, en de kosten van betekening indien dit bedrag niet binnen deze termijn wordt betaald en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de procesveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024.1980/3144/1729