ECLI:NL:RBROT:2024:12211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/10/690186 / KG ZA 24-1141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de uitvaartplechtigheid van een overledene in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2024, vorderden [eiseres] en [naam 1] toegang tot de uitvaartplechtigheid van hun overleden familielid, [naam 4]. De vorderingen werden ingediend in kort geding vanwege de spoedeisendheid van de situatie, aangezien de uitvaart op 30 november 2024 gepland stond. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat [naam 1] welkom was bij de uitvaart, maar dat de vorderingen van [eiseres] werden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het aannemelijker was dat [naam 4] niet wilde dat [eiseres] aanwezig was bij de uitvaart, gebaseerd op verklaringen van andere familieleden en de vermoedelijke wil van de overledene. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van de vermoedelijke wil van de overledene in dergelijke zaken, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [naam 4] [eiseres] bij de uitvaart wilde hebben. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en beide partijen werden veroordeeld tot het dragen van hun eigen proceskosten.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/690186 / KG ZA 24-1141
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 29 november 2024, houdende mondeling vonnis
in de zaak van

1.[eiseres],

2.
[eiseres], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[naam 1],
woonplaats: Zoetermeer,
eiseressen,
advocaat mr. P.M. Boiten te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Zwijndrecht,
gedaagde,
die zelf is verschenen.
Partijen worden hierna [eiseres], [naam 1] en [gedaagde] genoemd.
De mondelinge behandeling wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank voor de behandeling van een vordering in kort geding.
Aanwezig zijn mr. N. Doorduijn, voorzieningenrechter, en mr. R.W.H. van Rijkom, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiseres] en [naam 1], vergezeld door twee vrienden en bijgestaan door hun advocaat; en
  • [gedaagde], vergezeld door [naam 2], [naam 3] en een aantal andere familieleden.
Partijen lichten hun standpunten toe en beantwoorden vragen van de voorzieningenrechter.
Gelet op de spoedeisendheid van de zaak heeft de voorzieningenrechter na een schorsing de volgende mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1.
Op 24 november 2024 is [naam 4] (‘[naam 4]’) overleden. Zij was getrouwd met [gedaagde]. Zij hebben drie kinderen: [eiseres], [naam 5] (‘[naam 5]’) en [naam 6] (‘[naam 6]’). [naam 1] is een van de kinderen van [eiseres] en daarmee een van de zeven kleinkinderen van [gedaagde] en [naam 4].
1.2.
In een brief van 28 november 2024 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [eiseres] en [naam 1] geschreven dat [eiseres] en [naam 1] niet bij de uitvaart van [naam 4] aanwezig mogen zijn. Wel werd in die brief aan hen de gelegenheid geboden om op 29 november 2024 tussen 19:00 uur en 19:15 uur afscheid te nemen van [naam 4].
1.3.
[eiseres] en [naam 1] vorderen in dit kort geding dat zij toegang krijgen tot de uitvaartplechtigheid en dat zij mee kunnen naar en aanwezig kunnen zijn in het crematorium. De uitvaart en crematie zullen op 30 november 2024 worden gehouden.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam 1] welkom is bij de uitvaart en crematie. Het bezwaar van [gedaagde] (en [naam 5] en [naam 6]) ziet niet op haar, maar op [eiseres]. Partijen hebben daarover afspraken gemaakt en de vorderingen van [naam 1] zijn vervolgens ingetrokken.
1.5.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af. Dat wordt hierna toegelicht.
1.6.
Het uitgangspunt is dat het voor een kind een belangrijk recht is om aanwezig te kunnen zijn bij de uitvaart (inclusief begrafenis of crematie) van een ouder. Het uitgangspunt is dus dat [eiseres] er recht op heeft om bij de uitvaart van [naam 4] aanwezig te kunnen zijn, tenzij er zwaarwegende gronden zijn om anders te beslissen. Het uitgangspunt daarbij is de vermoedelijke wil van de overledene, dus van [naam 4].
1.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is uitvoerig gesproken over de vermoedelijke wil van [naam 4]. Partijen verschillen daarover van mening. De voorzieningenrechter moet daarom kijken wat op dit punt aannemelijk is geworden. Allereerst is volstrekt duidelijk, en daar zijn partijen het ook over eens, dat er heel veel is gebeurd in de familie. Het is aannemelijk dat [eiseres] gedurende enige tijd tot 2014 geen contact met haar ouders, [gedaagde] en [naam 4], had. Daarover zijn e-mails in het geding gebracht. Vanaf 2014 was er weer contact tussen [eiseres] en [naam 4]. [naam 4] had in 2016 gezondheidsproblemen en in die periode had [eiseres] contact met [gedaagde] en [naam 4]. Het is ook aannemelijk dat [eiseres] [naam 4] toen heeft geholpen. In of omstreeks 2019 hebben [gedaagde] en [naam 4] een levenstestament laten opstellen, waarin staat dat [eiseres] als eerst gebeld moet worden als er iets met [naam 4] gebeurt. Dit levenstestament is later niet meer gewijzigd. Vervolgens zijn er tot begin 2023 contacten geweest. [eiseres] werkte ook enige tijd, ongeveer anderhalf jaar tot februari 2023, in de kapperswinkel van [gedaagde]. Het laatste contact tussen [eiseres] en [naam 4] dateert van mei 2023. [naam 4] heeft de laatste vijf weken voor haar overlijden op 24 november 2024 in het ziekenhuis gelegen.
1.8.
Per saldo staat er niets op schrift waaruit de wens van [naam 4] blijkt, behalve het levenstestament. Maar dat testament is inmiddels al 4,5 jaar oud en weegt daarom wat minder zwaar, mede gelet op wat hierna wordt benoemd over de laatste anderhalf jaar tot aan het overlijden van [naam 4]. Bovendien bevestigt het levenstestament wat ook al blijkt uit het feit dat [eiseres] tot februari 2023 nog in de kapperswinkel van [gedaagde] werkte: de verhoudingen tussen [eiseres], [gedaagde] en [naam 4] waren toen blijkbaar nog zo dat men
on speaking termswas. Het lijkt erop dat het toen nog niet zo was dat [eiseres] niet op de uitvaart van [naam 4] zou mogen zijn.
1.9.
De vraag is dus of dat daarna is gewijzigd, zodanig dat de vermoedelijke wens van [naam 4] uiteindelijk was dat [eiseres] niet bij de uitvaart zou zijn. Op zitting is gebleken dat de verhoudingen tussen [eiseres], [naam 4], [gedaagde] en de rest van de familie de laatste anderhalf jaar zijn verslechterd, al heeft de voorzieningenrechter er de vinger niet achter gekregen waar dat precies door komt. Wat daar ook van zij, [naam 7] en [naam 8] – twee kinderen van [eiseres] – hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [naam 4] (hun oma) hen heeft gezegd dat zij geen contact met [eiseres] meer wilde hebben. [naam 7] en [naam 8] hebben [naam 4] niet horen zeggen dat [eiseres] niet bij de uitvaart zou mogen zijn. Dat neemt niet weg dat deze uitlatingen wel iets zeggen over de verhouding tussen [eiseres] en [naam 4].
1.10.
[gedaagde], [naam 5] en [naam 6] hebben op zitting verklaard dat [naam 4] hen (zeker in de laatste periode) nadrukkelijk gezegd heeft dat zij niet wilde dat [eiseres] op de uitvaart was. [naam 5] vertelde dat hij [naam 4] in het ziekenhuis de vraag heeft gesteld of zij wilde dat [eiseres] bij de uitvaart zou zijn. Als antwoord, zo verklaarde [naam 5], stak [naam 4] twee middelvingers op. Anders dan de advocaat van [eiseres] heeft bepleit, wijst dit erop dat [naam 4] niet wilde dat [eiseres] bij de uitvaart was. [gedaagde], [naam 5] en [naam 6] zeggen allen ook dat [naam 4] dit met zoveel woorden tegen hen heeft gezegd.
1.11.
[eiseres] zelf kan niet uit eigen wetenschap verklaren dat [naam 4] haar op de uitvaart wilde hebben. Zij heeft immers sinds mei 2023 geen contact meer met [naam 4] gehad. Het is overigens menselijkerwijs begrijpelijk dat [eiseres] wil dat haar moeder wilde dat zij bij de uitvaart zou zijn.
1.12.
Hoewel de voorzieningenrechter het niet met absolute zekerheid kan vaststellen, is het bij deze stand van zaken aannemelijker geworden dat [naam 4] niet wilde dat [eiseres] op de uitvaart was dan dat [naam 4] wilde dat zij er wel bij was. Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
1.13.
De voorzieningenrechter bepaalt dat beide partijen de eigen kosten van dit kort geding moeten dragen. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. stelt vast dat de vorderingen van [naam 1] zijn ingetrokken;
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten zal dragen.
De rechter sluit de mondelinge behandeling.
Waarvan proces-verbaal,