In deze zaak vordert de eiseres, werkzaam als operator, betaling van achterstallig loon van haar voormalige werkgever, [gedaagde 1], na een periode van ziekte. Eiseres is sinds 7 februari 2017 in dienst bij [gedaagde 1], maar is in juni 2021 uitgevallen wegens ziekte. Vanaf september 2022 heeft zij geen loon meer ontvangen, terwijl zij wel een ziektewetuitkering van het UWV ontving. De kantonrechter oordeelt dat er geen grond is om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van loon, omdat het UWV een ziektewetuitkering heeft verstrekt en er geen bewijs is dat deze teruggevorderd wordt. De vordering tegen [gedaagde 1] wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst door de overgang van onderneming is overgenomen door [gedaagde 2].
De eiseres vordert ook betaling van vakantiedagen en een transitievergoeding, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen recht op uitbetaling van vakantiedagen bestaat, omdat de arbeidsovereenkomst nog niet is beëindigd. Evenmin is er grond voor een transitievergoeding, aangezien de arbeidsovereenkomst nog loopt. De vorderingen tegen de gedaagden [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden ook afgewezen, omdat zij niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de loonbetalingsverplichtingen. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door de eiseres.