ECLI:NL:RBROT:2024:12188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
10713110 \ CV EXPL 23-3600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werknemer na ziekte en ziektewetuitkering; beoordeling werkgever en overgang van onderneming

In deze zaak vordert de eiseres, werkzaam als operator, betaling van achterstallig loon van haar voormalige werkgever, [gedaagde 1], na een periode van ziekte. Eiseres is sinds 7 februari 2017 in dienst bij [gedaagde 1], maar is in juni 2021 uitgevallen wegens ziekte. Vanaf september 2022 heeft zij geen loon meer ontvangen, terwijl zij wel een ziektewetuitkering van het UWV ontving. De kantonrechter oordeelt dat er geen grond is om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van loon, omdat het UWV een ziektewetuitkering heeft verstrekt en er geen bewijs is dat deze teruggevorderd wordt. De vordering tegen [gedaagde 1] wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst door de overgang van onderneming is overgenomen door [gedaagde 2].

De eiseres vordert ook betaling van vakantiedagen en een transitievergoeding, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen recht op uitbetaling van vakantiedagen bestaat, omdat de arbeidsovereenkomst nog niet is beëindigd. Evenmin is er grond voor een transitievergoeding, aangezien de arbeidsovereenkomst nog loopt. De vorderingen tegen de gedaagden [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden ook afgewezen, omdat zij niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de loonbetalingsverplichtingen. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10713110 \ CV EXPL 23-3600
datum uitspraak: 24 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
woonplaats: Dordrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.A.C.M. van Ginneken,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

vestigingsplaats: Alblasserdam,

2. [gedaagde 2] ,

vestigingsplaats: Dordrecht,

3. [gedaagde 3] ,

woonplaats: Dordrecht,

4. [gedaagde 4] ,

woonplaats: Dordrecht,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M. Bruins.
Eiseres wordt hierna ‘ [eiseres] ’ genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagde 1] c.s.’ en afzonderlijk als respectievelijk ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’, ‘ [gedaagde 3] ’ en ‘ [gedaagde 4] ’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 12 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. [eiseres] was aanwezig, bijgestaan door mr. J.A.C.M. van Ginneken. Ook was de partner en een vriendin van [eiseres] aanwezig. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn verschenen, mede namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , bijgestaan door mr. M. Bruins.
1.3.
De zaak is na de zitting aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen er samen uit te komen. Partijen hebben de kantonrechter op 26 september 2024 bericht dat zij er niet samen zijn uitgekomen.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiseres] is op 7 februari 2017 in dienst getreden bij [gedaagde 1] in de functie van operator tegen een laatstelijk loon van € 2.000,- per maand. In juni 2021 is [eiseres] uitgevallen wegens ziekte. Vanaf september 2022 heeft [eiseres] geen loon meer uitbetaald gekregen. Zij vordert daarom in deze procedure betaling van dit loon. [eiseres] heeft over de periode van 1 september 2022 tot en met 7 juni 2023 wel een ziektewetuitkering ontvangen van het UWV.
De vordering
2.2.
[eiseres] vordert samengevat dat [gedaagde 1] c.s. veroordeeld wordt, waarbij door betaling van de één de anderen zijn gekweten, om aan haar te betalen:
  • € 21.600,- bruto aan achterstallig salaris inclusief vakantietoeslag (over de periode van september 2022 tot het moment dat de loondoorbetalingsverplichting is beëindigd oftewel 29 juni 2023), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
  • € 4.616,- bruto aan opgebouwde en niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
  • € 4.605,- bruto aan schadevergoeding wegens misgelopen transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • € 900,- (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[eiseres] vordert tevens dat [gedaagde 1] c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
[eiseres] is niet-ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde 1]
2.3.
Volgens [gedaagde 1] heeft [eiseres] haar ten onrechte in deze procedure betrokken, omdat [gedaagde 1] per 1 januari 2022 haar (feitelijke) activiteiten heeft gestaakt en de werkzaamheden zijn overgenomen door [gedaagde 2] . Ook is [gedaagde 1] ontbonden per 26 oktober 2023. Door [eiseres] is vervolgens niet bestreden dat [gedaagde 2] de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde 1] heeft overgenomen en dat sprake is van overgang van onderneming. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiseres] is overgenomen door [gedaagde 2] , zodat er per 1 januari 2022 geen arbeidsrelatie meer is tussen [gedaagde 1] en [eiseres] . [eiseres] heeft daarom [gedaagde 1] ten onrechte gedagvaard, zodat [eiseres] niet-ontvankelijk is voor zover zij haar vordering tegen [gedaagde 1] heeft ingesteld.
[gedaagde 2] hoeft geen loon te betalen
2.4.
Door de overgang van onderneming was [gedaagde 2] per 1 januari 2022 verantwoordelijk voor de loondoorbetaling tijdens ziekte van [eiseres] . [gedaagde 2] heeft tot september 2022 het loon betaald. [eiseres] stelt dat [gedaagde 2] ook na 1 september 2022 haar loon had moeten doorbetalen op grond van artikel 7:629 lid 1 BW en dat zij de ziektewetuitkering die ze per 1 september 2022 van het UWV heeft ontvangen dan zal moeten terugbetalen.
2.5.
Volgens [gedaagde 2] mocht zij op grond van artikel 7:629 lid 5 BW de loonaanspraak van [eiseres] verminderen met ziektewetuitkering. Omdat [eiseres] geen inzage heeft gegeven in de ontvangen ziektewetuitkering, is [gedaagde 2] van mening dat de vordering jegens haar moet worden afgewezen. Volgens [gedaagde 2] is daarnaast de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte geëindigd per 8 juni 2023 en is aan [eiseres] een WIA-uitkering toegekend, zodat de loonvordering over de periode van 7 tot 29 juni 2023 moet worden afgewezen.
2.6.
Overwogen wordt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] erkend dat (vanwege een eerdere ziekteperiode) de loondoorbetalingsverplichting per 8 juni 2023 afliep, zodat er geen grond is [gedaagde 2] te veroordelen het loon vanaf 8 tot 29 juni 2023 te betalen. Er is voorts ook geen grond om [gedaagde 2] te veroordelen het loon te betalen over de periode vanaf 1 september 2022 tot en met 7 juni 2023. Hoewel volgens de ratio van artikel 7:629 BW de werkgever in beginsel het loon aan een zieke werknemer moet (door)betalen, staat in deze zaak vast dat het UWV een ziektewetuitkering aan [eiseres] heeft betaald. Gelet op de overgang van onderneming is het de vraag of dit besluit van het UWV juist is. Gesteld noch gebleken is echter dat het UWV de ziektewetuitkering bij [eiseres] heeft teruggevorderd of van plan is om dat te doen. Tegen deze achtergrond kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde 2] ten onrechte een beroep doet op artikel 7:629 lid 5 BW. Onbetwist is immers dat [eiseres] een ziektewetuitkering heeft ontvangen van het UWV die betrekking heeft op de door [gedaagde 2] van [eiseres] bedongen arbeid. Gelet op artikel 7:629 lid 5 BW heeft [gedaagde 2] daarom het loon dat [eiseres] had moeten ontvangen terecht verminderd met de ziektewetuitkering die zij van het UWV heeft ontvangen. [eiseres] heeft niet gesteld dat de door haar ontvangen ziektewetuitkering lager is dan haar loonaanspraak. Dit voorgaande betekent dat er geen grond is om [gedaagde 2] te veroordelen een bedrag van € 21.600,- bruto aan achterstallig loon en vakantietoeslag te betalen. De loonvordering wordt daarom afgewezen. De vraag welke cao van toepassing is, is daarom niet meer van belang.
[gedaagde 2] hoeft geen vakantiedagen uit te betalen
2.7.
[eiseres] maakt voorts aanspraak op € 4.616,- bruto aan opgebouwde en niet genoten vakantiedagen (50 dagen in totaal). [eiseres] heeft echter onvoldoende onderbouwd op grond waarvan [gedaagde 2] gehouden is om deze vakantiedagen aan haar uit te betalen. De arbeidsovereenkomst is immers door de overgang van onderneming nog niet geëindigd en is evenmin geëindigd door het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte. Dit betekent dat er sprake is van een zogenaamd ‘slapend dienstverband’. Gedurende een dienstverband heeft een werknemer geen recht op uitbetaling van wettelijke vakantiedagen (artikel 7:640 lid 1 BW). Een werknemer kan wel recht hebben op uitbetaling van opgebouwde bovenwettelijke vakantiedagen (artikel 7:640 lid 2 BW), maar alleen als een werkgever en werknemer daarover afspraken hebben gemaakt. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat daarvan sprake is, zodat er geen grond is om [gedaagde 2] te veroordelen 50 vakantiedagen uit te betalen aan [eiseres] . Dit betekent dat ook deze vordering wordt afgewezen.
[gedaagde 2] hoeft geen transitievergoeding te betalen
2.8.
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een transitievergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst echter nog niet is beëindigd, is er geen grondslag om [gedaagde 2] te veroordelen een transitievergoeding aan [eiseres] te betalen (artikel 7:673 BW). [eiseres] heeft ook niet gesteld dat zij heeft gevraagd aan [gedaagde 2] om de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid te beëindigen en dat [gedaagde 2] vervolgens heeft geweigerd om hieraan mee te werken. Er is daarom ook geen reden om op grond van schadevergoeding [gedaagde 2] te veroordelen een transitievergoeding aan [eiseres] te betalen. De door [eiseres] gevorderde transitievergoeding wordt daarom afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
2.9.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat [gedaagde 2] niet veroordeeld wordt om achterstallig loon aan [eiseres] te betalen. Er is daarom geen grond om [gedaagde 2] te veroordelen om incassokosten te betalen.
De vorderingen jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden afgewezen
2.10.
Volgens [eiseres] zijn [gedaagde 3] en [gedaagde 4] (als respectievelijke bestuurder dan wel gevolmachtigde van [gedaagde 2] ) persoonlijk aansprakelijk, omdat zij evident onrechtmatig handelen jegens [eiseres] door zowel haar als het UWV bewust onjuist te informeren over het staken van de bedrijfsactiviteiten, met kennelijk geen ander doel dan uit te komen onder de verplichting van de loonbetaling tijdens ziekte. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben echter toegelicht dat zij zijn afgegaan op informatie van hun verzekeringsadviseur en van het UWV, zodat van persoonlijke aansprakelijkheid geen sprake kan zijn. Overwogen wordt als volgt. Omdat gelet op wat hiervoor is overwogen de vorderingen tegen [gedaagde 2] worden afgewezen, hoeft niet meer te worden ingegaan op de vraag of sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ook worden afgewezen.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.11.
Met betrekking tot de proceskosten geldt in beginsel dat de verliezende partij, in dit geval [eiseres] , in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Artikel 7:629a lid 6 BW bepaalt echter dat de werknemer in geval van een vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte slechts in de kosten van de werkgever wordt veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De proceskosten worden daarom gecompenseerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde 1] ;
3.2.
wijst af de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en in het openbaar uitgesproken.
31688