ECLI:NL:RBROT:2024:12169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
10.200549-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met bedreiging en poging zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en poging tot zware mishandeling. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van een juwelier met een mes en het stelen van een portemonnee met een bedrag van €4.480,-. Tijdens de vlucht heeft de verdachte een burger, [slachtoffer 1], die hem probeerde tegen te houden, met een mes in zijn been gestoken, wat resulteerde in twee steekwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 34 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft een schadevergoeding van €3.535,- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.200549-23
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 (afpersing) en onder 2 primair impliciet subsidiair (poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, actief deel zal nemen aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden en mee zal werken aan hulp bij praktische zaken.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2 primair (poging doodslag/toebrengen zwaar lichamelijk letsel)
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen uitgewerkt in bijlage II bij dit vonnis, volgt dat de verdachte op 10 augustus 2023 bij [naam juwelier] in [plaatsnaam] is binnengelopen. Met een mes in zijn hand heeft hij tegen de juwelier gezegd: “Inhoud van de kluis, nu, nu!”. Hierop is de winkelier met de verdachte naar de kluis gelopen en heeft hier een portemonnee uitgehaald waar een bedrag van € 4.480,- in zat. Deze portemonnee heeft de juwelier aan de verdachte afgegeven. Hierop zei de verdachte tegen de juwelier dat hij ook het goud uit de vitrines wilde. De juwelier moest hiervoor een sleutel uit de kassa pakken, zodat de verdachte en de juwelier naar de toonbank zijn gelopen. De juwelier heeft door het openen van de kassalade een blokkade tussen hemzelf en de verdachte kunnen creëren en is op dat moment de winkel uitgerend. De verdachte is hierna ook de winkel uitgerend.
[slachtoffer 1] was op dat moment aanwezig in het winkelcentrum en zag de verdachte op hem af komen rennen. Ook hoorde hij dat een man riep ‘hou hem tegen’. [slachtoffer 1] heeft de verdachte daarop vastgepakt en in een wurggreep genomen. Daarbij hoorde hij de verdachte zeggen dat hij hem niet tegen moest houden, omdat hij hem anders dood zou maken. Er ontstond een worsteling waarbij [slachtoffer 1] en de verdachte op de grond terecht zijn gekomen. De verdachte heeft met het mes in zijn hand twee stekende bewegingen naar achteren gemaakt. [slachtoffer 1] zag pas op dat moment dat de verdachte een mes in zijn hand had. Hierop heeft hij de verdachte losgelaten en op hetzelfde moment voelde [slachtoffer 1] zijn been warm worden. Toen hij naar zijn been keek, gutste er bloed uit. [slachtoffer 1] bleek later twee steekwonden te hebben in zijn rechterbovenbeen.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. Hoewel uit de aangifte blijkt dat verdachte zou hebben gezegd: “Hou mij niet tegen, ik maak jou dood’’, gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte dit riep in een poging zijn vlucht te laten slagen. En dus niet omdat hij daadwerkelijk het voornemen had om [slachtoffer 1] dood te gaan steken. Hierdoor kan niet vastgesteld worden dat de verdachte willens en wetens [slachtoffer 1] om het leven heeft willen brengen.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen moet worden dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een mes op [slachtoffer 1] heeft ingestoken. Hij heeft hem daarbij tweemaal in zijn bovenbeen geraakt waardoor steekverwondingen zijn ontstaan met een verwachte genezingsduur van twee weken. Hoewel de verdachte zelf heeft verklaard in paniek slaande bewegingen om zich heen te hebben gemaakt en daarbij dus ook vitalere lichaamsdelen had kunnen raken, is er geen aanmerkelijke kans ontstaan dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich door het hele been bloedvaten, spieren en pezen bevinden die door het mes kunnen worden doorgesneden of beschadigd, wat zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Door tijdens een worsteling met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer 1] te steken heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard.
4.3.1.
Conclusie
Gelet op voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van poging doodslag en acht de rechtbank de impliciet subsidiair onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen..
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 10 augustus 2023 te [plaatsnaam],
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 4.480 EUR dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of [naam juwelier]
toebehoorde,
door
- met een bedekt/gemaskerd gezicht de winkel van die [slachtoffer 2] binnen te lopen,
- vervolgens een mes, , te tonen en
voor te houden aan die [slachtoffer 2] ,
- die [slachtoffer 2] met een mes, , achteruit te
drijven,
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Inhoud van de kluis, nu nu!” en(vervolgens) “Ik wil het goud uit de vitrines”, althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
2 primair
hij op 10 augustus 2023 te [plaatsnaam],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een persoon genaamd [slachtoffer 1] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen met een mes, in het been
heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
afpersing;
Feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Daarbij heeft hij een juwelier bedreigd met een mes en in zijn vlucht een te hulp schietende burger tweemaal in zijn been gestoken. Dit zijn zeer ernstige feiten die bijdragen aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien heeft het incident plaatsgevonden in een druk winkelcentrum, waardoor diverse omstanders getuige zijn geweest van het gewelddadige handelen van de verdachte. [slachtoffer 1] is zo moedig geweest om de verdachte tegen te houden en dankzij zijn handelen heeft de politie de verdachte direct ter plaatse aan kunnen houden. [slachtoffer 1] heeft deze moedige daad moeten bekopen met twee steekwonden in zijn been. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] .
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten in strafzaken voor soortgelijke feiten. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. Ondanks dat deze veroordelingen langer dan vijf jaar geleden zijn, weegt de rechtbank dit in het nadeel van de verdachte mee. De proceshouding van de verdachte weegt de rechtbank mee in zijn voordeel, nu hij openheid van zaken heeft gegeven en spijt heeft betuigd.
De verdachte is ter observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) opgenomen geweest en de bevindingen hiervan zijn in een Pro Justitia rapport van 5 juli 2024 neergelegd. De conclusie van de onderzoekers van het PBC is dat de verdachte een intelligente jongeman is met een IQ van 97, waaruit volgt dat de intelligentie van de verdachte geen relevante forensische beperkingen oplevert. Zijn intelligentie zou eerder als een protectieve factor moeten worden gezien. De onderzoekers komen op basis van het dossier, de observatiegegevens en het eigen onderzoek tot de conclusie dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis. Het enige wat opvalt is dat hij, wat betreft het functioneren van zijn persoonlijkheid, in sociaal-emotioneel opzicht wat onrijp is. Ondanks die conclusie wordt er geen reden gezien voor het toepassen van adolescentenstrafrecht. Ook adviseren de deskundigen de gepleegde feiten volledig toe te rekenen aan de verdachte.
Er is verder nog een rapport opgesteld door de reclassering van 26 september 2024. De reclassering ziet gezien de aard van de verdenking eventuele risicoverhogende factoren gelegen in de financiën en het psychosociaal functioneren van de verdachte. Bij het laatste moet worden gedacht aan het maken van de verkeerde keuzes en onvoldoende nadenken over de gevolgen van zijn handelen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden en andere voorwaarden betreffende het gedrag. De verdachte heeft verklaard open te staan voor begeleiding vanuit de reclassering en graag hulp te willen bij het vinden van woonruimte, bij zijn financiën en bij het vinden van werk naast zijn huidige baan. Hij heeft daarbij opgemerkt eerst stabiliteit in zijn leven te willen, alvorens zijn opleiding weer op te pakken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht om een detentieduur die gelijk is aan de duur van het voorarrest op te leggen, een fors voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf. Gelet op de aard en de ernst van de feiten en vorenstaande overwegingen ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan de straf zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 22.323,35,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de materiële schade kunnen de schadeposten van het eigen risico en de kledingschade worden toegewezen. De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd en kunnen daarom niet worden toegewezen. Gelet op vergelijkbare zaken wordt verzocht om de immateriële schade te matigen tot een bedrag van
€ 3.000,-.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de materiële schadeposten die zien op het eigen risico en de kleding die beschadigd is geraakt. Het overige is onvoldoende onderbouwd en voor dat deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-.
8.3.
Standpunt raadsman benadeelde partij
De vordering zoals ingediend en onderbouwd vindt de raadsman voor zich spreken. Een bedrag van € 1.000,- voor de immateriële schade, acht de raadsman niet billijk. De materiële post van de lening van € 6.500,- is realistisch vanwege de ontstane arbeidsongeschiktheid.
8.4.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. Het deel van de materiële vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het inkomensverlies en de lening, totaal een bedrag van € 21.788,35 , levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, wat betekent dat dit deel bij de burgerlijk rechter kan worden aangebracht. De materiële schadeposten van in totaal € 535,- ten aanzien van het eigen risico (€ 385,-) en de beschadigde kleding (€ 150,-) zullen worden toegewezen nu deze niet zijn betwist en de vorderingen de rechtbank niet ongegrond dan wel onrechtmatig voorkomen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.535,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 34 (vierendertig) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde werkt mee aan hulp bij praktische zaken zoals het op orde krijgen van zijn financiën en leren budgetteren. Zo nodig met behulp van een daartoe aangewezen organisatie, dit ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen van die organisatie;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 3.535,- (zegge: drieduizend vijfhonderdvijfendertig), bestaande uit € 535,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de materiële vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het resterende deel van de immateriële vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 3.535,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend vijfhonderdvijfendertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.535,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
45 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaatsnaam],
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 4.480 EUR en/of goud, in elk geval
enig goed, dat die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of [naam juwelier]
toebehoorden,
door
- met een bedekt/gemaskerd gezicht de winkel van die [slachtoffer 2] binnen te lopen,
- vervolgens een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of
voor te houden aan die [slachtoffer 2] ,
- die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, achteruit te
drijven,
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Inhoud van de kluis, nu nu!” en/of
(vervolgens) “Ik wil het goud uit de vitrines”, althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaatsnaam],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been
heeft gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaatsnaam]
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem
meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn been te
snijden en/of te steken;
3
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaatsnaam]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.