ECLI:NL:RBROT:2024:12159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/10/687205 / JE RK 24-2180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 21 oktober 2024, is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die geboren is in 2017. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) die verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag. De moeder en de stiefvader zijn op 8 oktober 2024 aangehouden op verdenking van mishandeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft in haar beoordeling de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd met verwijzingen naar eerdere beschikkingen en de noodzaak van onderzoek naar de emotieregulatie van de (stief)ouders. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 1 februari 2025, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de GI opgedragen om rapportages te doen over de voortgang van de situatie van [minderjarige]. De rechtbank heeft ook de wens van [minderjarige] om terug te keren naar zijn vertrouwde school in overweging genomen, evenals de mogelijkheid van een netwerkplaatsing. De zaak zal op 27 januari 2025 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687205 / JE RK 24-2180
Datum uitspraak: 21 oktober 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende op een onbekend adres,
[naam 3],
hierna te noemen: de stiefvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 15 oktober 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het e-mailbericht van de Raad van 18 oktober 2024;
  • de briefrapportage van de GI met bijlage van 18 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de brief van mr. R.H.P. Feiner met bijlagen van 18 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het e-mailbericht van mr. R.H.P. Feiner met bijlagen van 20 oktober 2024;
  • het e-mailbericht van mr. W.L. van Prooijen, officier van justitie, van 18 oktober 2024, door de GI ter zitting overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en stiefvader met hun advocaat;
- een drietal vertegenwoordigers van de GI, [naam 4], [naam 5] en [naam 6];
- een tweetal vertegenwoordigers van de Raad, [naam 7] en [naam 8].
1.3.
De vader is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 26 september 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 26 maart 2025. Tevens is bij beschikking van 26 september 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van de gezinsopname in een accommodatie jeugdzorgaanbieder tot 26 maart 2025. Het overige verzochte is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 8 oktober 2024 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verleend, met ingang van 8 oktober 2024 tot 5 november 2024 en is het verzoek voor het overig verzochte aangehouden. Bij beschikking van 15 oktober 2024 is het verzoek opnieuw aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van vier weken en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. Er moet nog een beslissing worden genomen op het verzoek voor de aansluitende periode van zes maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI wijzigt het verzoek tijdens de mondelinge behandeling in die zin dat wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een pleeggezin, gevolgd door een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI licht het verzoek als volgt toe. Er is sprake van een positieve samenwerking tussen de moeder en de stiefvader (hierna gezamenlijk te noemen: de (stief)ouders) en de GI. Volgens de bijzondere voorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de (stief)ouders zijn opgelegd en die zich bij de stukken bevinden, dient de stiefvader onder meer mee te werken aan een diagnostisch onderzoek aangaande tenminste de emotieregulatie en het middelengebruik en dient hij zich – indien geïndiceerd – te laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener. Ten aanzien van de moeder is eveneens als bijzondere voorwaarde gesteld dat zij zich laat diagnosticeren en behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener. Naar verwachting zal het geruime tijd duren voordat de in de schorsingsvoorwaarden van de (stief)ouders genoemde onderzoeken kunnen worden opgestart en nog langer voordat zij zijn afgerond en de resultaten bekend zijn. De GI wil ook graag beschikken over een persoonlijkheidsonderzoek van de (stief)ouders, althans (tenminste) een onderzoek naar hun emotieregulatie. De GI ziet dat er drie incidenten zijn gemeld, waarbij onduidelijk is hoe deze geduid moeten worden. Het is de vraag of er sprake is van een patroon. De uitkomsten van een persoonlijkheidsonderzoek zijn nodig om te kunnen beoordelen of een gezinsopname van de (stief)ouders met [minderjarige] en zijn halfzusje, [naam 9], wenselijk is en kunnen helpen om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of [minderjarige] en [naam 9] bij de moeder en stiefvader kunnen opgroeien. Om onnodige vertraging te voorkomen, zal de GI bezien of iHub naast en gelijktijdig met een gezinsopname ook een persoonlijkheidsonderzoek bij de (stief)ouders kan verrichten. Mogelijkerwijs biedt iHub locatie Harreveld hiertoe mogelijkheden. Als het niet gelijktijdig kan, is de GI van mening dat de uitkomsten van een onderzoek naar de emotieregulatie van de (stief)ouders moet worden afgewacht, voordat een gezinsopname van de (stief)ouders met [minderjarige] (en mogelijk [naam 9]) kan plaatsvinden. De aanvankelijk geplande gezinsopname voorziet niet in de behoefte van de GI. De geplande gezinsopname is te kort van duur en er is geen mogelijkheid tot een persoonlijkheidsonderzoek van de (stief)ouders. Om die reden is de gezinsopname die eind november 2024 gepland stond op dit moment uitgesteld.
3.3.
Gelet op het voorgaande verzoekt de GI een trajectmachtiging te verlenen. Op dit moment verblijft [minderjarige] in een pleeggezin. De GI is van mening dat zijn verblijf hier gecontinueerd dient te worden, totdat een gezinsopname kan plaatsvinden. De GI zal in de tussentijd bekijken of een plaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk mogelijk is. De GI vindt het hierbij van belang dat er een pleegzorgscreening plaatsvindt, zodat zorgvuldig wordt onderzocht of een netwerkplaatsing in het belang van [minderjarige] is en of zijn veiligheid binnen het netwerk gewaarborgd kan worden. Een pleegzorgscreening duurt minimaal twaalf weken. De GI geeft desgevraagd aan dat er geen bijzonderheden uit het Top-Teen onderzoek naar voren zijn gekomen.
[minderjarige] is recent gestart op een nieuwe school. Er heeft daarnaast op 18 oktober 2024 een belmoment tussen de (stief)ouders en [minderjarige] plaatsgevonden. Op korte termijn zal een fysiek contactmoment tussen de (stief)ouders en [minderjarige] plaatsvinden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder en de stiefvader wordt tijdens de mondelinge behandeling primair verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor een kortere periode dan door de GI is verzocht, te weten totdat een gezinsopname kan plaatsvinden. Meer subsidiair wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk te verlenen.
De (stief)ouders willen het liefst dat [minderjarige] naar huis komt en zijn van mening dat er zo spoedig mogelijk een gezinsopname moet plaatsvinden, zodat er meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de (stief)ouders. De (stief)ouders zijn bereid om aan alle onderzoeken mee te werken. [minderjarige] verblijft nu in een pleeggezin met vermoedelijk een andere culturele achtergrond dan de (stief)ouders. Er zijn begin 2024 zorgen geuit over de schoolgang en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Hij gaat sinds september 2024 naar een nieuwe school, waardoor het beter met hem ging. De (stief)ouders zijn er niet van op de hoogte gesteld dat [minderjarige] inmiddels -door de uithuisplaatsing- naar een andere school gaat. Er heeft op 18 oktober 2024 ook een belmoment tussen de (stief)ouders en [minderjarige] plaatsgevonden. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij graag naar huis en zijn eigen school wil en dat hij zijn (stief)ouders mist.
Er heeft op 18 oktober 2024 een studioverhoor van [minderjarige] plaatsgevonden. De (stief)ouders en hun advocaat zijn hiervan niet op de hoogte gesteld, terwijl de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft. De uitkomsten van het studioverhoor zijn niet bekend.
Uit het beleid van de GI volgt dat er een verkorte procedure bestaat voor screening van een pleegezin, waarin binnen zeven dagen een inschatting wordt gemaakt over de mogelijkheid van een netwerkplaatsing. Hiervan is geen gebruik gemaakt. De GI geeft ter zitting aan dat een pleegzorgscreening minimaal twaalf weken duurt. In de praktijk blijkt dat het rapport van een dergelijke screening pas na vijftien tot twintig weken beschikbaar is. Ingevolge artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft het Europees Hof meermaals overwogen dat een netwerkplaatsing het uitgangspunt moet zijn. Gelet hierop begrijpen de (stief)ouders niet waarom er nog niet is ingezet op een plaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk. De (stief)ouders hebben een aantal serieuze mogelijkheden voor een netwerkplaatsing aan de GI doorgegeven en verwachten dat de GI hier voortvarend naar zal kijken. Dit is in het belang van [minderjarige].
4.2.
De Raad brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. In het onderzoek van de Raad zijn zorgen naar voren gekomen over de emotieregulatie van de (stief)ouders en de incidenten die hebben plaatsgevonden. Er is sprake van een conflictueuze situatie, die de (stief)ouders niet erkennen. Het is op dit moment nog onvoldoende duidelijk of er sprake is van incidenten of een patroon. Hierop moet middels een persoonlijkheidsonderzoek van de (stief)ouders meer zicht komen. Het is van belang dat de veiligheid van [minderjarige] in de tussentijd gewaarborgd wordt. De Raad kan zich vinden in het standpunt van de GI betreffende een eventuele netwerkplaatsing. Er moet bekeken worden of het netwerk kan bieden wat [minderjarige] nodig heeft en in staat is om veiligheidsafspraken na te komen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
[minderjarige] verblijft, sinds de moeder en de stiefvader op 8 oktober 2024 zijn aangehouden op verdenking van (onder andere) mishandeling van [minderjarige], in een pleeggezin. De politie heeft afluisterapparatuur in de auto van de moeder en de stiefvader geplaatst in verband met het onderzoek naar het letsel van [naam 9], het halfzusje van [minderjarige]. De politie heeft bij het afluisteren van de geluidsopname van 5 oktober 2024 gehoord dat de moeder in ieder geval [minderjarige] meermaals heeft geslagen en uitgescholden. Het transcript van deze geluidsopname is door de GI overgelegd. Er heeft een Top-Teen onderzoek plaatsgevonden. Hieruit zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. Daarnaast heeft er een studioverhoor van [minderjarige] plaatsgevonden.
5.3.
De rechtbank is -met de GI- van oordeel dat de vraag of [minderjarige] (en [naam 9]) terug kan naar de (stief)ouders beantwoord moet worden via de weg van een gezinsopname. De rechtbank kan de GI eveneens volgen dat een dergelijke gezinsopname vooraf moet worden gegaan of gelijktijdig moet plaatsvinden met een persoonlijkheidsonderzoek van zowel de moeder als de stiefvader of tenminste een onderzoek naar hun emotieregulatie. Het is belangrijk dat deze onderzoeken en de gezinsopname zo spoedig mogelijk plaats vinden. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat de GI doende is om te onderzoeken hoe dat verwezenlijkt kan worden. In de tussentijd is het van belang dat het verblijf van [minderjarige] in een pleeggezin gecontinueerd wordt. De rechtbank acht het van belang dat er voortvarend wordt bekeken of een plaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk mogelijk is, mede gelet op de wens van [minderjarige] om terug te keren naar zijn vertrouwde school (die goed bij hem aansloot).
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, gevolgd door een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, verlenen. De rechtbank ziet aanleiding om een vinger aan de pols te houden, omdat er de komende periode nog veel moet gebeuren. De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlenen voor een kortere periode dan door de GI is verzocht, namelijk tot 1 februari 2025. De rechtbank houdt de beslissing voor het overig verzochte aan tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.5.
De GI wordt verzocht om
uiterlijk op 6 januari 2025aan de rechtbank (met afschrift daarvan aan de GI, de belanghebbenden, mr. R.H.P. Feiner en de Raad) te rapporteren over de laatste stand van zaken en daarbij aan te geven of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd en mogelijk wordt uitgebreid in verband met de voortgang van de onderzoeken.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, gevolgd door een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 21 oktober 2024 tot 1 februari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.3.
houdt de beslissing voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en mr. R.H.P. Feiner in deze zaak zal plaatsvinden op
27 januari 2025 te 15:30 uur, in het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam;
6.4.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden worden behandeld door mr. J.S. van den Berge, voorzitter tevens kinderrechter, mr. A.J. van Dijk en mr. A.M.I. van der Does, kinderrechters;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden en mr. R.H.P. Feiner;
6.6.
gelast de oproeping van de Raad voor de Kinderbescherming tegen voormelde datum en tijdstip, op grond van artikel 810, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
6.7.
verzoekt de GI
uiterlijk op 6 januari 2025de verzochte rapportage te doen toekomen (met afschrift daarvan aan de GI, de belanghebbenden, mr. R.H.P. Feiner en de Raad).
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024 door mr. J.S. van den Berge, voorzitter tevens kinderrechter, mr. A.J. van Dijk en mr. A.M.I. van der Does, kinderrechters, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier, en op schrift gesteld op 28 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.