In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beschikking met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de wijziging van het gezag over hem. De zaak betreft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, die beiden betrokken zijn bij een conflict over de omgangsregeling en het gezag. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.D.Z. Asmus, heeft verzocht om de omgang tussen de vader en [minderjarige] voorlopig te beperken, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.C.J.G. Kathmann, zelfstandig verzoeken heeft ingediend om de omgangsregeling te wijzigen en gezamenlijk gezag te verkrijgen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] als gevolg van de aanhoudende strijd tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om [minderjarige] onder toezicht te stellen, zodat hulpverlening kan worden ingezet om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat dit noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige].
De rechtbank heeft de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige], met de verwachting dat zij, met behulp van de ondertoezichtstelling, in staat zullen zijn om op een constructieve manier samen te werken in het belang van hun kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn gewezen op hun verantwoordelijkheden in het kader van het gezamenlijk gezag. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 28 oktober 2024.