ECLI:NL:RBROT:2024:12157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/10/683161 / JE RK 24-1640 en C/10/664146 / FA RK 23-6080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en wijziging gezag van minderjarige in het kader van ouderschap en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beschikking met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de wijziging van het gezag over hem. De zaak betreft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, die beiden betrokken zijn bij een conflict over de omgangsregeling en het gezag. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.D.Z. Asmus, heeft verzocht om de omgang tussen de vader en [minderjarige] voorlopig te beperken, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.C.J.G. Kathmann, zelfstandig verzoeken heeft ingediend om de omgangsregeling te wijzigen en gezamenlijk gezag te verkrijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] als gevolg van de aanhoudende strijd tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om [minderjarige] onder toezicht te stellen, zodat hulpverlening kan worden ingezet om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat dit noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige].

De rechtbank heeft de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige], met de verwachting dat zij, met behulp van de ondertoezichtstelling, in staat zullen zijn om op een constructieve manier samen te werken in het belang van hun kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn gewezen op hun verantwoordelijkheden in het kader van het gezamenlijk gezag. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 28 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/683161 / JE RK 24-1640 en C/10/664146 / FA RK 23-6080 (A)
Datum uitspraak: 21 oktober 2024
Beschikking van de rechtbank
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. R.D.Z. Asmus, kantoorhoudende te Brielle,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann, kantoorhoudende te Breda.
De rechtbank merkt de moeder aan als belanghebbende in het verzoek van de Raad en merkt de Raad aan als belanghebbende in de zaak van de moeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, in de zaak met zaaknummer C/10/664146 / FA RK 23-6080;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 juli 2024, ingeschreven onder zaaknummer C/10/683161 / JE RK 24-1640;
  • het bericht van mr. M.C.J.G. Kathmann van 8 augustus 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de brief van mr. R.D.Z. Asmus van 8 augustus 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de e-mailberichten met bijlagen van de Raad van 17 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 3];
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), [naam 4], via een belverbinding.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het aangehouden verzoek van de moeder met zaaknummer C/10/664146 / FA RK 23-6080
3.1.
De moeder verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de beschikking van 20 oktober 2022 wordt gewijzigd aldus, dat
in afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek, de omgang tussen vader en [minderjarige] voorlopig beperkt zal worden tot 1 dagdeel in het weekend per 14 dagen, van 12.00 uur tot 19.00 uur, waarbij vader [minderjarige] haalt en weer terugbrengt;
bepaalt dat er, zolang het advies van de raad nog niet beschikbaar is, de moeder voorlopig nog geen medewerking hoeft te verlenen aan de regeling voor de vakanties uit voornoemde beschikking;
bij eindbeschikking de omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] vaststelt met inachtneming van de uitkomst van dat onderzoek.
De zelfstandige verzoeken van de vader
3.2.
Vader zich wendt tot uw rechtbank met het verzoek bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van het/de verzoek(en) van moeder:
a. moeder in haar verzoek(en) aan uw rechtbank niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het/de verzoek(en) van moeder af te wijzen.
en bij zelfstandige verzoeken van vader:
bij wege van provisionele voorziening en voor de duur van het geding, in afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek / het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming
de bij beschikking d.d. 20 oktober 2022 van de rechtbank Rotterdam (zaak- en rekestnummer: C/10/572777 / FA RK 19-3598) door uw rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] te wijzigen en een voorlopige (gewijzigde) omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] ééns per 14 dagen, dus om de week, in de oneven weekenden, van zaterdag direct na de voetbal tot maandag naar school bij vader verblijft en waarbij moeder [minderjarige] op zaterdag bij vader in [woonplaats 2] brengt en vader [minderjarige] op maandag naar school brengt, althans een voorlopige (gewijzigde) omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] vast te stellen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
te bepalen dat [minderjarige] in de aanstaande meivakantie en in de aanstaande zomervakantie drie weken aaneengesloten, van vrijdag 19 juli 2024 tot en met vrijdag 9 augustus 2024, bij vader verblijft.
moeder te veroordelen de door uw rechtbank vastgestelde voorlopige (gewijzigde) omgangsregeling, inclusief de vakantieregeling voor de aanstaande meivakantie en de aanstaande zomervakantie, na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat moeder de door uw rechtbank vastgestelde voorlopige (gewijzigde) omgangsregeling, inclusief de vakantieregeling, niet nakomt dan wel de uitvoering daarvan frustreert, met machtiging van vader om de door uw rechtbank vastgestelde voorlopige (gewijzigde) omgangsregeling, inclusief de vakantieregeling, door de deurwaarder te doen uitvoeren, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
alsmede in het kader van de (bodem)procedure:
partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten.
de bij beschikking d.d. 20 oktober 2022 van de rechtbank Rotterdam (zaak- en rekestnummer: C/10/572777 / FA RK 19-3598) door uw rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] te wijzigen en een zorg-/omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] vast te stellen, conform het nog nader uit te werken voorstel van vader, althans een zorg-/omgangsregeling tussen vader en [minderjarige] vast te stellen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
te bepalen dat moeder in het kader van haar informatie- en consultatieverplichting vader, eens per maand, uiterlijk op de laatste dag van de maand, per e-mail, op de hoogte stelt en raadpleegt over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige], zoals zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s, activiteiten, schoolkeuze en schoolprestaties, onder overlegging door moeder van minimaal kopieën van schoolrapporten, althans een informatie- en consultatieregeling vast te stellen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat moeder de door uw rechtbank vastgestelde informatie- en consultatieregeling niet nakomt en aldus in gebreke blijft.
Bij beschikking van 19 april 2024 is het verzoek van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen. Daarnaast is bepaald dat de huidige reguliere zorgregeling voorlopig van kracht blijft en moet worden nagekomen. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat [minderjarige] in het kader van het omgangsrecht tijdens de meivakantie en zomervakantie 2024 bij de vader zal zijn zoals in de beschikking opgenomen onder punt 3.12 en 3.13. De rechtbank bepaalt tevens dat de omgangsregeling tijdens de overige vakanties en feestdagen door partijen gelijkelijk en in onderling overleg verdeeld zullen worden. Alle overige beslissingen zijn aangehouden.
Het verzoek van de Raad met zaaknummer C/10/683161 / JE RK 24-1640
3.3.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.4.
Ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en het gezag over [minderjarige] is ter zitting van 21 oktober 2024 mondeling beslist. Op de overige verzoeken wordt bij separate beschikking van 28 oktober 2024 beslist.

4.De standpunten

4.1.
De Raad brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk, zodat met de inzet van hulpverlening de onderlinge verstandhouding tussen de ouders verbeterd kan worden. De Raad adviseert om het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten toe te wijzen. De Raad is van mening dat de ouders, met behulp van een ondertoezichtstelling, in staat zijn om gezamenlijk invulling te geven aan het gezag over [minderjarige], op een wijze die niet belastend is voor [minderjarige].
4.2.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De ouders hebben weinig vertrouwen in elkaar. Als de ene ouder weinig vertrouwen heeft in de andere ouder, volgt de minderjarige vaak in die emotie; het lijkt er dus op dat [minderjarige] zijn moeder volgt in haar emoties wanneer hij angstig gedrag laat zien. Ouders zijn vaak geneigd te denken dat er sprake is van trauma, maar dit is lang niet altijd het geval. Het is van belang dat de ouders samenwerken in het belang van [minderjarige] en dat de onderlinge verstandhouding wordt verbeterd. Wanneer de vastgelegde omgangsregeling niet wordt nagekomen of wordt gefrustreerd, kan er binnen het kader van een ondertoezichtstelling een schriftelijke aanwijzing worden gegeven. De GI vraagt zich af waarom de andere zoon van de ouders, [naam 5], niet is meegenomen in het verzoek van de Raad.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen. De relatie tussen de moeder en de vader kenmerkt zich door huiselijk geweld. Er zijn hiervan meerdere meldingen gedaan en de vader is hiervoor veroordeeld. Hierdoor is er bij de moeder sprake van een groot wantrouwen. Na het incident dat heeft plaatsgevonden op 13 april 2024, heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] is getraumatiseerd door de gebeurtenissen en is erg angstig. De moeder voelt zich niet gehoord in haar zorgen over [minderjarige]. De moeder wil dat het contact tussen de vader en [minderjarige] om een veilige en passende wijze wordt opgebouwd. De moeder heeft geprobeerd het omgangshuis hiervoor te betrekken. Ook is er hulpverlening vanuit Enver en een schoolmaatschappelijk werker benaderd. De hulpverlening is gestopt, omdat er bij de moeder onduidelijkheid bestond over de ingezette hulpverlening, aangezien er ook een verzoek tot ondertoezichtstelling werd ingediend. Daarnaast heeft de moeder geen klik met de betrokken hulpverlener. De moeder wil graag dat er passende hulpverlening wordt ingezet, onder regie van de jeugdbescherming, gericht op de trauma’s van [minderjarige]. De moeder en de vader hebben samen nog een andere zoon, [naam 5]. De vader heeft het contact met [naam 5] afgehouden.
4.4.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige]. Door de Raad wordt naar voren gebracht dat de ouders met behulp van een ondertoezichtstelling in staat zijn om gezamenlijk invulling te geven aan het gezag van [minderjarige]. Het is nog onvoldoende duidelijk of dit ook het geval is wanneer [minderjarige] niet onder toezicht gesteld staat. Namens de moeder wordt daarom verzocht het verzoek van de vader aan te houden tot het einde van de ondertoezichtstelling.
4.5.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Er hebben meerdere zittingen plaatsgevonden over de omgang tussen [minderjarige] en de vader en er zijn meerdere beschikkingen gewezen door de rechtbank waarin omgangsregelingen zijn vastgelegd. De moeder komt deze regelingen niet na. De vader heeft [minderjarige] sinds het incident op 13 april 2024 niet meer gezien. De moeder heeft het contact verbroken. Gelet hierop is het van belang dat de vader wordt belast met het gezag over [minderjarige]. De vader is bereid om mee te werken aan hulpverlening.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er bestaan zorgen over de aanhoudende strijd tussen de ouders. Zij zijn niet in staat om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige] en houden de andere ouder verantwoordelijk voor deze strijd. De rechtbank acht het, samen met de Raad, noodzakelijk dat er hulpverlening binnen het gedwongen kader wordt ingezet om deze impasse te doorbreken. Deze hulpverlening zal gericht moeten zijn op de verbetering van de verstandhouding van de ouders. Er zijn immers grote zorgen over de invloed van de strijd tussen de ouders op [minderjarige]. Hij laat angstig gedrag zien en geeft aan geen contact meer met de vader te willen. Het is aan de GI om de regie te nemen, de gemoederen te kalmeren en de contacten tussen [minderjarige] en de vader (met een korte) opbouw tot stand te brengen. Er is ter zitting geen verweer gevoerd tegen een ondertoezichtstelling van [minderjarige].
5.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van het gezag
5.3.
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders het gezag over hun minderjarige gezamenlijk uitoefenen. In de standpunten van de moeder ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De verstandhouding tussen de ouders is ernstig verstoord. Aangezien de ouders hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening binnen het kader van een ondertoezichtstelling, acht de rechtbank de ouders in staat om op een passende wijze invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. Zij zullen hiertoe hun strijd moeten staken en leren om in het belang van [minderjarige] met elkaar te communiceren en op een respectvolle wijze met elkaar om te gaan. De rechtbank wijst beide ouders in dit kader op hun verantwoordelijkheid en gaat er vanuit dat zij deze zullen nemen. De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe.

6.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/683161 / JE RK 24-1640
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 21 oktober 2024 tot 21 oktober 2025;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/664146 / FA RK 23-6080
6.2.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], in die zin, dat de vader en de moeder dit gezag vanaf de datum van deze beschikking, gezamenlijk uitoefenen;
6.3.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024 door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier, en op schrift gesteld op 28 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.