ECLI:NL:RBROT:2024:12136

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
10-029984-24 / TUL: 10-138278-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met mes in huiselijke context

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 januari 2024, waarbij de verdachte haar huisgenoot meermalen met een mes heeft gestoken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van deze beschuldiging, maar wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte met haar handelen op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en dat het gebruik van geweld in een huiselijke context zeer verontrustend is. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank verlengde ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-029984-24
Parketnummer vordering TUL: 10-138278-22
Datum uitspraak: 5 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. M. Kuipers, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Goedegebuure heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-138278-22.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt officier van justitie
De impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft aangeefster [slachtoffer] meermalen met een mes gestoken. Hierbij heeft hij pogingen gedaan om aangeefster in de romp te steken wat de dood tot gevolg had kunnen hebben. Bovendien heeft de verdachte op dusdanige wijze letsel veroorzaakt dat ook dat de dood tot gevolg kon hebben.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte ontkent de aangeefster met een mes te hebben gestoken. Er is onvoldoende onderzoek gedaan om dat vast te stellen. Indien wel bewezen wordt geacht dat de verdachte de aangeefster heeft gestoken, dan is er in ieder geval geen sprake van een poging tot doodslag.
Beoordeling
Het verweer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster op de in de tenlastelegging bedoelde datum en plaats meermalen met een mes heeft gestoken en haar daarbij heeft verwond vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Gezien de aard van de verwondingen van aangeefster, waaronder een steekwond in de borst en twee betrekkelijk diepe snijverwondingen in de schouder of bovenarm en de onderarm, wordt bewezen geacht dat het steken met het mes met enige kracht heeft plaatsgevonden.
Omdat verdere objectieve gegevens ontbreken, zoals over de precieze wijze waarop het steken plaatsvond, wat voor soort mes daarbij is gebruikt en of bij of voorafgaande aan het steken bijvoorbeeld doodsbedreigingen zijn geuit, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte met haar handelen opzet, al niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangeefster.
Anders dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd zal de verdachte daarom van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Wel wordt bewezen geacht dat de verdachte heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door met een mes drie keer met enige kracht te steken in het borst en schouder of bovenarm van de aangeefster, ontstond de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk kans dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door op deze manier te handelen, kan het niet anders dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen geacht.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor onder 4.1 is opgemerkt, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 27 januari 2024 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een mes heeft gestoken in het lichaam, van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemeen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit
De verdachte heeft een andere vrouw, die in dezelfde arbeidsmigrantenwoning als zij woonde, nadat er een ruzie was ontstaan, driemaal met een mes gestoken. Het slachtoffer is geraakt in de linkerzijde van de borstkas (onder de oksel), aan de achterzijde van de linkerschouder en in de binnenzijde van de linker onderarm. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet zwaarder gewond is geraakt, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. Door dusdanig geweld te gebruiken bij een gering conflict tussen huisgenoten, heeft de verdachte zeer buitenproportioneel gehandeld. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, brengen dergelijke geweldsuitbarstingen ook gevoelens van onveiligheid mee voor de personen die er getuige van waren en voor de samenleving in het algemeen.
7.3.
Persoon verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 september 2024 blijkt dat de verdachte eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict. Dit wordt als strafverzwarend meegewogen.
7.4.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van die strafsoort en de duur daarvan is rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.Benadeelde partij

8.1.
Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- voor geleden materiële schade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk is in haar vordering.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de vrijspraak die is bepleit. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet is onderbouwd en de benadeelde partij ook om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.4.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd onvoldoende is onderbouwd. De vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 oktober 2023, is de verdachte ter zake van mishandeling van een ambtenaar en wederspannigheid met als gevolg enig lichamelijk letsel veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 9 november 2023.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden toegewezen.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het impliciet
subsidiair ten laste gelegde feitzoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer]niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst afde gevorderde
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 oktober 2023 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
verlengt de proeftijddie is verbonden aan de bij vonnis van 26 oktober 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met
1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 november 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 27 januari 2024 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken/gesneden in de bovenarm en/of onderarm en/of oksel, althans het lichaam, van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.