ECLI:NL:RBROT:2024:12131

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
10-182721-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met vrijspraak voor poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen knietjes, stompen en schoppen tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever en dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat het geweld gericht was op het hoofd van de aangever, wat een kwetsbaar lichaamsdeel is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 49 dagen en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan geëist. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-182721-21
Datum uitspraak: 27 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsmannen mrs. J.W.D. Roozemond en J.J.J. Zwaan, advocaten te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte als eerste (primair) wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag tegen de aangever, [slachtoffer] . Als dat niet kan worden bewezen, wordt de verdachte (subsidiair) verweten dat hij de aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, althans een poging daartoe heeft ondernomen (meer subsidiair).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (poging doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag gevorderd. Daartoe is aangevoerd dat de ten laste gelegde geweldshandelingen bewezen kunnen worden op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen, hetgeen is vastgelegd over de plaats delict, de letselverklaring en de gedeeltelijk bekennende verklaring van de verdachte. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de aangever. Het gebruikte geweld kan naar algemene ervaringsregels leiden tot potentieel dodelijke verwondingen. Het handelen van de verdachte is naar de uiterlijk verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft volledige vrijspraak bepleit. De verklaring van de verdachte dat hij slechts één of twee klappen in het gezicht van de aangever heeft gegeven wordt ondersteund door het rapport van de forensisch arts [persoon A] . De andersluidende verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn niet betrouwbaar. De verdachte heeft geen opzet gehad op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Het geven van één of twee klappen tegen het hoofd levert naar algemene ervaringsregels niet de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel op. Bovendien volgt niet uit het dossier dat de verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard. Het letsel dat door het handelen van de verdachte is ontstaan kan ook niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
4.3.
Beoordeling
In de bewijsmiddelen staat het volgende. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem in zijn gezicht heeft geslagen, bij zijn nek heeft vastgepakt en zijn keel heeft dichtgeknepen. Wat er daarna precies gebeurd is, kan de aangever zich niet goed herinneren omdat hij door het gebruikte geweld bewusteloos is geraakt. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van verschillende getuigen. Zij hebben waargenomen dat de verdachte de aangever meerdere keren knietjes tegen het hoofd heeft gegeven, meerdere keren tegen het hoofd heeft geschopt en meerdere keren op het hoofd heeft gestompt. De getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat de aangever buiten bewustzijn is geraakt. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij slechts enkele klappen tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven niet aannemelijk. Op grond van de letselverklaring van de forensisch arts [persoon B] wordt voorts vastgesteld dat de aangever door het handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, namelijk een neusbreuk.
De verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] onbetrouwbaar is. Dit verweer wordt verworpen. De verklaringen zijn consistent, concreet en gedetailleerd en ondersteunen elkaar op belangrijke onderdelen. De getuigen zijn bovendien onafhankelijke en objectieve getuigen.
4.3.1.
Vrijspraak primair: poging tot doodslag
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever, de verdachte heeft dat ook ontkend. Ook opzet in voorwaardelijke zin op de dood van de aangever kan niet worden vastgesteld. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg (de dood) zal intreden. Vastgesteld is dat de verdachte meerdere knietjes, schoppen en vuistslagen tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven. De verdachte stond daarbij naast het geopende portier aan de bestuurderskant van de auto en de aangever zat zijdelings achter het stuur, voorovergebogen met zijn armen ter bescherming voor zijn hoofd. Deze handelingen kunnen onder omstandigheden dodelijk zijn, maar leveren naar algemene ervaringsregels niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op. Of dat zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het dossier bevinden zich onvoldoende objectieve gegevens om precies vast te stellen hoeveel kracht de verdachte heeft gebruikt en op welke manier en op welke onderdelen van het hoofd de aangever is geraakt. Het enkele feit dat getuigen verklaren dat het er hard aan toe ging is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
4.3.2.
Vrijspraak subsidiair: zware mishandeling
Het letsel dat bij de aangever is ontstaan kan niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Uit de letselverklaring en de medische informatie die bij de vordering benadeelde partij is gevoegd volgt dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en de neusbreuk binnen afzienbare tijd weer was hersteld. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
4.3.3.
Bewijsmotivering meer subsidiair: poging tot zware mishandeling
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het geven van knietjes, schoppen en vuistslagen in elk geval met enige kracht gepaard is gegaan. De verdachte bleef doorgaan met het gebruiken van geweld richting de aangever totdat er een omstander tussenbeide is gekomen. Het geweld was gericht tegen het hoofd van de aangever, een bij uitstek kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Dit levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De gedragingen van de verdachte kunnen bovendien worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Gelet hierop is bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.4.
Conclusie
Niet bewezen is dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Wel bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 9 tot en met 10 juli 2021 te Maassluis
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en daarin heeft geknepen (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem meer kon halen) en
- met kracht meerdere knietjes tegen het hoofd heeft gegeven en
- meerdere keren met kracht tegen het hoofd, heeft gestompt (door middel van een zogenaamde uppercut) en
- meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Daartoe is een beroep op (putatief) noodweer(exces) gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij na een langlopend conflict tussen zijn zus en de aangever bewust door de aangever is aangereden. De aangever is vervolgens uitgestapt en heeft hem met een buis geslagen. Dat laatste wordt ondersteund door het letselrapport van de forensisch arts [persoon A] . De verdachte mocht zich tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding verdedigen omdat er geen reële mogelijkheid was om zich te onttrekken en de verdedigingshandelingen waren proportioneel. Indien de rechtbank van oordeel is dat het geweld disproportioneel was, moet dit geplaatst worden in de hevige gemoedsbeweging die de verdachte op dat moment had.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake was van een reële dreiging, meent de verdediging dat er sprake was van putatief noodweerexces. De verdachte was ervan overtuigd dat de aangever hem geprobeerd had dood te rijden en was bang dat de aangever een vuurwapen ging pakken. Deze overtuiging was gerechtvaardigd gelet op het feit dat er sprake was van een langlopend conflict waarbij de aangever meerdere malen heeft gedreigd en geprobeerd de zus van de verdachte aan te rijden. Bovendien wist de verdachte dat de aangever vuurwapengevaarlijk was. Uit de getuigenverklaring van zijn zus volgt dat zij hem had verteld dat zij weleens een vuurwapen bij de aangever in de auto heeft gezien.
6.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst vast komen te staan dat er sprake is geweest van een noodweersituatie: een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van, in dit geval, de verdachte. Hiervan is ook sprake indien er een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding bestaat. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. De enkele vrees daarvoor is onvoldoende. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard wanneer de gedragingen van de verdachte op grond van zijn bedoelingen of op grond van de uiterlijke verschijningsvorm naar de kern bezien als aanvallend moeten worden aangemerkt.
Vast staat dat er voorafgaand aan het door de verdachte gebruikte geweld sprake is geweest van een aanrijding tussen de aangever en de verdachte. Niet vastgesteld kan worden wat de precieze toedracht van de aanrijding is geweest en of de aangever geweld heeft gebruikt tegen de verdachte. De verklaringen van de aangever en de verdachte hierover staan lijnrecht tegenover elkaar. Afgezien van de verklaring van de verdachte is er in het dossier onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat er sprake is geweest van een bewuste aanrijding of van een aanval met een stok/buis door de aangever. Het door de verdediging ingebrachte forensisch rapport, waarin geconcludeerd wordt dat het letsel van de verdachte past bij een aanval met een stok, biedt onvoldoende steun aan de verklaring van de verdachte nu uit dat rapport eveneens blijkt dat het geconstateerde letsel van verdachte in theorie ook geheel verklaard zou kunnen worden door de aanrijding.
Gelet hierop is niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Ook is niet gebleken van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. Dat de aangever een vuurwapen in zijn auto had liggen waarmee hij de verdachte wilde aanvallen is op geen enkele manier gebleken.
Bovendien is juist het handelen van de verdachte, gelet op dat wat de aangever en de getuigen hierover verklaard hebben, naar de uiterlijke verschijningsvorm als aanvallend aan te merken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer(exces) kan daarom niet slagen.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) is vereist dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie. Er moeten omstandigheden aannemelijk zijn die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling was dat de aangever een vuurwapen zou pakken om hem aan te vallen niet aannemelijk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte die avond rond middernacht zelf naar de aangever op zoek was omdat hij met hem wilde praten over het langlopende familieconflict. Dit past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij bang was voor de aangever omdat hij wist dat deze een vuurwapen voorhanden zou hebben. Bovendien heeft de verdachte op de terechtzitting pas voor het eerst verklaard dat hij dacht dat de aangever een vuurwapen uit zijn auto zou pakken. De getuigenverklaring die de zus van de verdachte op de terechtzitting heeft afgelegd maakt het voorgaande niet anders waarbij het opvallend is dat deze getuige dit niet direct na het incident heeft gemeld toen de politie kwam. Zij heeft toen verklaard dat zij werd geïntimideerd door aangever maar heeft niets over een wapen gemeld.
Ook wanneer de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de aangever hem bewust had proberen aan te rijden (een scenario waarvoor het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt), was er voor de verdachte redelijkerwijs geen aanleiding te denken dat deze aanval zou worden voortgezet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat van de verdachte, gelet op zijn opleiding tot en ervaring als penitentiair inrichtingswerker, redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij in stressvolle situaties meer dan een gewone burger in staat is de situatie goed in te schatten en afgewogen beslissingen te nemen. Gelet op het voorgaande kan het beroep op putatief noodweer(exces) niet slagen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn ex-zwager uitgebreid mishandeld door hem meerdere malen knietjes, schoppen en vuistslagen tegen het hoofd te geven. De aangever heeft hierdoor letsel opgelopen en is op enig moment zelfs buiten bewustzijn geraakt. De mishandeling vond plaats in een langer lopend familieconflict waarbij de verdachte, opkomend voor zijn familie, de grenzen van het acceptabele ver heeft overschreden. Hij heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en heeft bij hem gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. De mishandeling vond bovendien plaats op de openbare weg en in de nachtelijke uren wat ook voor onrust heeft gezorgd bij buurtbewoners en omstanders.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte heeft een blanco strafblad.
Reclassering Nederland heeft een rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 18 februari 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte functioneert stabiel op alle leefgebieden. Buiten deze kwestie zijn er geen aanwijzingen voor grensoverschrijdend agressief gedrag. Sinds het onderhavig delict ervaart de verdachte psychische spanningen. Hij heeft zich aangemeld voor behandeling bij Mentaal Beter. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Ook Forensisch Maatwerk heeft een rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 12 november 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Sinds het incident is de problematiek bij verdachte toegenomen. Hij heeft nu schulden en psychische problemen. De verdachte kan niet verkroppen dat hij waarschijnlijk nooit meer voor justitie kan werken. De verdachte heeft zich recentelijk aangemeld bij Mentaal Beter, waar hij eerder al een EMDR-behandeling heeft gevolgd. Hoewel het recidiverisico als laag wordt ingeschat is enige hulpverlening wenselijk. Geadviseerd wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 10 juli 2021. Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaren en ruim vierenhalve maand verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van de voorlopige hechtenis, 49 dagen. De straf is lager dan geëist door de officier van justitie, omdat de verdachte vrijgesproken wordt van het primair en subsidiair ten laste gelegde (poging doodslag en zware mishandeling). De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, waarbij het uiteindelijke letsel gelukkig beperkt is gebleven. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat de redelijke termijn is overschreden. De voorlopige hechtenis van de verdachte is al 3 jaar geschorst en in die tijd zijn er geen incidenten voorgevallen. Bovendien heeft de eerder ondergane detentie al veel gevolgen gehad voor de verdachte, hij is hierdoor zijn baan verloren.
In plaats van een verdere detentie zal aan de verdachte wel een taakstraf worden opgelegd van aanzienlijke duur om daarmee recht te doen aan de ernst van het feit.
De rechtbank ziet gelet op het lage recidiverisico geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , bijgestaan door mr. T.J.J. Gallee, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Gelet op de verwijzing naar de smartengeldgids is de vordering voldoende onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering. Daartoe is aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd omdat er geen objectieve stukken zijn waaruit volgt dat er sprake is van psychisch letsel en omdat de aangehaalde uitspraak uit de smartengeldgids niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat ook een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing daarvan ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan vereist een uitgebreide nadere behandeling van dit deel van de vordering en dat zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 juli 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 408,- aan salaris voor de advocaat, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Deze kosten zijn berekend op basis van het liquidatietarief kantonzaken, waarbij er voor het indienen van de vordering en voor het bijwonen van en het toelichten van de vordering op de terechtzitting telkens 1 punt wordt toegekend a € 204,-.
8.4.
Conclusie en schadevergoedingsmaatregel
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 49 (negenenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 408,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.500,-(
hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. de Kraker, voorzitter,
en mrs. A. Boer en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 9 tot en met 10 juli 2021 te Maassluis
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/ of daarin heeft geknepen (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem meer kon halen) en/of
- ( met kracht) een of meerdere knietjes in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gegeven en/of
- een of meerdere keren (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt (door middel van een zogenaamde uppercut) en/of
- een of meerdere keren (met kracht en/of met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 tot en met 10 juli 2021 te Maassluis
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een wond (mogelijk resulterend in een blijvend litteken) in/op het gezicht, heeft toegebracht door
- de keel van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/ of daarin te knijpen (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem meer kon halen) en/of
- ( met kracht) een of meerdere knietjes in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te geven en/of
- een of meerdere keren (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen (door middel van een zogenaamde uppercut) en/of
- een of meerdere keren (met kracht en/of met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 tot en met 10 juli 2021 te Maassluis
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/ of daarin heeft geknepen (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem meer kon halen) en/of
- ( met kracht) een of meerdere knietjes in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft gegeven en/of
- een of meerdere keren (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt (door middel van een zogenaamde uppercut) en/of
- een of meerdere keren (met kracht en/of met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.